(Bv er zie Hf Verlenging van pacht aanvragen ALBA TARWE oogstzeker - productief prima korrelkwaliteit voer Zeelan U I D D L li V k 2292. Frankering bij abonnement: Terneuzen ZATERDAG 17 SEPTMBER 1955. *3e Jaargang, ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD WAARIN OPGENOMEN HET NOORD-BRABANTSCH LANDBOUWBLAD Officieel Orgaan van de Zeeuwsche Landbouw Maatsc happij (Z. L. M.) de Noord-Brabantsche Maatschappij van Landbouw en andere Verenigingen r Velen zal het ongetwijfeld zijn gegaan zoals ons, toen zij vrij dicht na elkaar twee zeer tegenstrij dige berichten over de opbrengsten lazen. Eind Augustus schreef de Algemeen Voor zitter der Z. L. M., dat er verschillende gewassen waren, waarvan de opbrengst tegenviel. Enkele dagen later kon men op de voorpagina van de Provinciale Zeeuwse Courant op de ere plaats dus een artikel aantreffen, waarin ge sproken werd over een „ouderwetse zomer" met prima opbrengsten. Wat hiervan te denken? Wie had er nu gelijk? Ir Geuze is de eerste de beste niet en de Prov. Zeeuwse Courant heeft zeer goede bronnen, waar uit haar redacteuren en verslaggevers putten, ten einde hun artikelen zo waarheidsgetrouw als maar mogelijk is te maken. Wanneer wij de reacties van allerlei mensen op beide artikelen beluisteren, bemerken wij tal van misverstanden. Sommigen menen, dat Ir Geuze te somber de zaken weergaf. Anderen achten het artikel van de P. Z. C. niet beantwoorden aan de door henzelve verrichte waarnemingen. Juist om misverstanden weg te nemen, willen wij trachten alles in het juiste licht te bezien. Allereerst dan het artikeltje van Ir Geuze. Wie dit goed leest, en daar gaat het om, kan een zekere ongerustheid waarnemen. Een ongerust heid ten aanzien van de financiële uitkomsten van het Zeeuwse boerenbedrijf dit jaar 1955. Deze ongerustheid was gebaseerd op twee feiten. De regering had juist eenzijdig medegedeeld, dat zij geen garantieprijs voor koolzaad meer wenste vast te stellen. Dit was het eerste punt, dat reden tot ongerustheid gaf, vooral omdat velen reeds koolzaad gezaaid hadden. Het tweede punt was, dat het L. E. I. bij zijn berekeningen van de kostprijs van de tarwe, die moesten dienen om de prijs 1958 vast te stellen, uit was gegaan van een hogere gemiddelde op brengst van enige honderden kilogrammen per ha. Men zal begrijpen, dat een gemiddelde hogere op brengst de kostprijs per kg behoorlijk verlaagt, in dien natuurlijk de andere kostprijsfactoren gelijk blijven. Dat het L. E. I. juist in 1955, het jaar van de grote roestaantasting van de Heine VII, dit ge middelde omhoog wil voeren, ontmoet verzet. De toetsingscommissie van het Landbouwschap is van zelfsprekend niet met een dergelijke berekening accoord gegaan en heeft verzocht de opbrengsten van dit slechte jaar af te wachten. Op het ogenblik, dat Ir Geuze zijn stukje schreef, was deze kwestie urgent en het js daarom Begrij pelijk, dat op de slechte opbrengst van de winter tarwe gewezen werd. Dat hieraan nog een waar schuwing werd toegevoegd niet al te hoge verwach tingen te hebben van sommige andere producten, is te begrijpen, vooral als men aan de geïnundeerd geweest zijnde gebieden denkt, die beter een wat nattere zomer dan de zonnige droge, konden ge bruiken. Niet ontkend kan tenslotte worden, dat het stukje in pessimistische géést was geschreven. Op dat ogenblik begrijpelijk, maar voor sommige ge bieden van Zeeland te zwartgallig lijkend, daar bij voorbeeld Walcheren, Zeeuws-Vlaanderen en enke le stukken van Zuid-Beveland goede gerst- en erw tenopbrengsten vertoond hebben. Maar grote ver schillen in opbrengsten zal men altijd houden. Te optimistisch. Bezien wij nu het artikel in de Prov. Zeeuwse Crt nader, dan is het zonder meer duidelijk, dat dit een optimistische geest uitademde. Zelfs voor wie goed las wat er allemaal stond, een tè optimis tische. Het opschrift „een ouderwetse zomer" wekt al dadelijk verwarring. Want het wonderlij ke is, dat als het woord „ouderwets" sloeg op de opbrengsten, de boeren heus niet tevreden behoe ven te zijn, daar de opbrengsten in de „oude tijd" voor alle gewassen aanzienlijk lager lagen dan thans. Het woord „ouderwets" sloeg meer op de weers omstandigheden, hoewel evenzeer betwijfeld mag worden of er vroeger nu zoveel meer mooie zomers voorkwamen dan in dit tijdsgewricht. Men bedoelt echter in wezen met het woord „ouderwets", al thans men wekt de indruk, dat alles erg goed is. Het weer en de opbrengsten. Met enige voor beelden. die wel als uitzonderingen worden aange merkt, maar toch met enige nadruk naar voren worden gebracht, wordt een en ander nader toe gelicht. Voorbeelden, die vooral tegenover de leek wat ongelukkig gekozen zijn. Veertig ha gerst, die in de Wilhelminapolder 6300 kg per ha zouden hebben opgeleverd. Wij spraken toevallig een stadsmens uit één der steden uit het Westen ties lands, die, dit lezende, tot de conclusie kwam, dat de boeren toch wel erg veel geld verdienen. Want 40 x 6300 x 25 cents 63.000,-Zo was zijn vluchtige berekening. Wij hebben hem moeten uitleggen, dat practisch geen enkele boer 40 ha gerst heeft verbouwd. Tevens, dat men, alvorens over winst te kunnen praten, eerst de kostprijs moet weten. Het blijkt bovendien, dat de in het artikel ge noemde 40 ha niet bestaan, doch dat deze hoge opbrengst slechts op een blok van ruim 8 ha in de Wilhelminapolder is voorgekomen. Dergelijke uitzonderingen treft men elk jaar wel aan. Maar zij hebben ten opzichte van het algemeen gemid delde weinig betekenis. Er werd nog een uitzondenngsvoorbeeld ge noemd namelijk de prijs die men voor aardappe len veldgewas zou kunnen maken. Een prijs van 1113 cent, zoals genoemd, is niet te maken. Ook hier wordt tegenover de leek een verkeerde indruk gevestigd, al staat vermeld, dat het een uitzonde ring is. Onbekendheid met de landbouw. Men vergete vooral niet, dat de lezers van een provinciaal dagblad slechts voor een klein deel verstand hebben van de landbouw, van opbreng sten, van prijzen en van de onkosten. Het is ont stellend hoe weinig de ene mens in de tegenwoor dige tijd afweet van het werk van zijn medemens. Dit geldt ten opzichte van de landbouw, maar evengoed andersom. Er ligt hier een taak, waar over al meer geschreven is. Er moet van de kant van de landbouw zelve meer voorlichting van het grote publiek komen, opdat er meer begrip komt over de problemen in deze bedrijfstak. Wij zullen meer aandacht moeten besteden aan wat men met een vreemd woord noemt „Public Relations". Vrij vertaald: de betrekkingen met het grote publiek, met de massa. Er wordt de laatste jaren hoe langer hoe meer aan dit begrip, dat uit Amerika komt, gedaan. Grote bedrijven, overheicls- en semi-overheidsinstel- lingen, politieke partijen enz. hebben veelal perso nen aangesteld, die moeten zorgen voor een goede verstandhouding tussen het betreffende bedrijf en de buitenwereld. Deze kan tot stand komen, door dat men deze buitenwereld op de juiste manier inlicht over werken en streven en vooral over het gevoerde beleid. Wil men de sympathie en de me dewerking van de buitenwereld, dan moet deze ver trouwen hebben in wat er gebeurt en op de hoog te zijn met het waarom. Anderen en wij, pleitten reeds eerder voor de aanpak van deze zaken door de georganiseerde landbouw. Hoe meer wij het werk van het land bouwschap aanschouwen, hoe meer wij ervan over tuigd raken, dat juist deze kwestie beter door de standorganisatie aangepakt kan en moet worden, eventueel met behulp van de grote coöperatie. Een eerste poging werd een maand of twee ge leden gedaan door de heer C. F. Roosenschoon, die als perschef van de F. N.S. met de wereld van pers en publicatie goed op de hoogte is. Hij stelde via enkele grote dagbladen een onderzoek in naar de mening van de lezers over de landbouw. Hij deed dit door een aantal vragen, waarbij het doel voor op stond te weten te komen hoe de lezers van de grote dagbladpers denken over verschillende pro blemen in de landbouw en tevens hoeveel die lezers weten van deze zaken. Er is van enkele kanten critiek geleverd op dit soort van werken. Wij willen hier niet op ingaan, maar slechts wijzen op het feit, dat de eerste schuchtere poging gedaan is, al of niet met succes. Het Paclitbesluit is nog: steeds van kracht, zodat de pachter het initiatief inoet nemen om verlen ging van de pachtovereenkomst aan de verpachter te vragen. Dit betekent, dat allen die pacliteontracten heb ben. welke het volgend jaar aflopen, dit jaar ver lenging van de overeenkomst aan hun verpachter dienen te vragen. Geeft deze geen definitief antwoord of wei gert deze de verlenging, dan dient d»or de pachter een schriftelijk verzoek tot verlenging aan de pacht- rechter te worden gericht. Loopt de pachtovereenkomst b.v. 1 November 1950 af, dan zal dit verzoek vóór 1 November van dit jaar binnen moeten zijn bij het betreffende kan tongerecht. Het is wellicht niet overbodig er de aandacht op te vestigen, dat mondelinge toezeggingen om de overeenkomst te verlengen in de regel niet vol doende houvast geven, wanneer later meningsver schillen zouden ontstaan tussen pachter en ver pachter. Waar voor velen het bestaan van deze pacht overeenkomsten afhangt, adviseren wij nogmaals dringend hier vooral niet lichtvaardig mee om te springen. Wanneer het aanvragen van pachtverlenging vergeten wordt, kas* deze fout doorgaans op geen enkele wijze meer hersteld worden. REDACTIE. Maar het is nodig dat in ieder geval op deze weg wordt voortgegaan. Men vergete tenslotte ook niet, dat men van re dacteuren en verslaggevers van dagbladen niet mag verwachten dat zij overal verstand van hebben. Zij kunnen een aardig verhaal maken, maar moe ten de gegevens op tafel krijgen. De landbouw zal moeten zorgen die gegevens op de juiste wijze te verstrekken. Mechanisatie. Wij horen veel praten over de mechanisatie en wij zien deze zich om ons heen voltrekken. Zij is niet egen te houden, vooral niet met de moeilijker wordende arbeidsvoorziening. Het is wel aardig ook eens cijfers te zien. Het Centraal Bureau voor de Statistiek telde bij de Mei-inventarisatie 44.709 trekkers tegen 32.850 in Mei 1953. Hoe sterk Zeeland gemotoriseerd is, blijkt uit het feit, dat er in onze provincie 85 pk per 100 ha cultuurgrond beschikbaar is en wij daarmee ver aan de kop staan. Na Zeeland volgt Groningen met 62 pk. Ook de toename van andere werktuigen is groot. Het aantal in gebruik zijnde melkmachines bedraagt in Nederland 8800 stuks tegen 3850 in December 1950. Voorts werden geteld 2080 maaidorsmachines te gen 1200 in Dec. 1950 en 8860 aardappelrooimachi- nes. Het wachten is nu nog op de mechanisatie van de bieten-cultuur. Maar ook hier wordt hard aan gewerkt. S. (Advertentie.) TELEFOON 441 - KAPELLE - BIEZELINGE

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 1