ONZE UIENEXPORT LOOPT GEVAAR. BENELUXCONTACT. Familiecontact ZATERDAG 9 JULI 19 5 5. Dat het met de uienexport niet al te best gaat heeft men het vorige jaar al kunnen merken, toen op initiatief van de Z. L. M. een uiendag werd gehouden. Het inwerking treden van nieuwe kwaliteit- eisen is voor de Stichting Uienfederatie aanleiding geweest in verschillende plaatsen voorlichtings bijeenkomsten te organiseren, teneinde de telers voor te lichten over deze nieuwe eisen bij export en de mogelijkheden het product hieraan te laten voldoen. De uienexport ter waarde van 20 a 30 millioen gulden is immers, mede in verband met het vele werk dat aan de teelt verbonden is, dermate belangrijk dat niet zonder meer op andere producten overgeschakeld kan worden, wanneer onze export voor die van andere landen zou moeten wijken. Engeland is altijd onze grootste afnemer geweest, doch de concurrentie van Spanje, waar men niet alleen zoete uien teelt doch de laatste jaren ook veel aan kwaliteitsverbetering heeft gedaan, wordt steeds sterker. Anderzijds is men in Engeland na de oorlog zelf uien gaan telen, waardoor nu bijna 10 zo grote hoeveelheid geproduceerd wordt als in de vooroorlogse periode. Terwijl in de eerste jaren na de oorlog deze eigen uienteelt beschermd werd door een beperking van de invoer van half September tot half November of December, is de laatste jaren een invoerrecht van omstreeks ƒ5, per 100 kg van kracht geworden. Doch niet alleen vanuit Spanje komt er drang om grotere hoeveelheden te leveren, doch ook landen als Polen en Hongarije komen steeds meer naar voren. I:i dit verband is het opmerkelijk dat in de han delsovereenkomst van Engeland met Polen ieder jaar weer een hoeveelheid van 60.000 ton wordt opgenomen, terwijl toch van tevoren wel bekend is dat deze hoeveelheid niet geleverd kan worden. Dat de kwaliteit van de uien voor de Engelse afnemers is gaan spreken, bleek wel uit een onder zoek van de Uienfederatie, waarbij naar voren kwam, dat in Engeland voor de Pooise uien 3 a 4 cent per kg meer wordt betaald. Zo mag men de conclusie trekken dat wij langzaam maar zeker van de Engelse markt worden verdrongen en dat Neder landse exporteurs in toenemende mate ook uien in het buitenland gaan kopen, teneinde aan de vraag naar een goed product te kunnen voldoen. Om deze ontwikkelingsgang te stuiten zullen we, aldus de heer A. J. van Nieuwenhuyze, de voorzit ter van de Uienrederatie, stap voor stap verbete ringen moeten aanbrengen en alle mogelijkheden aan moeten grijpen om een kwaliteitsproduct te leveren. DE NIEUWE EISEN. Vroeger diende een voor export bstemde partij aan de volgende eisen te voldoen: le. vorstvrij 2e. droog; 2>s. behoorlijk af gestaart; 4e. vrij van grond; 5e. per verpakkingseenheid gelijkkleurig en gelijksoortig; 6e. vrij van stek, bout en dubbele exemplaren. Nu zijn daar de volgende eisen aan toegevoegd: le. de uien moeten blank zijn, naar gelang van de variëteit; Se. ze dienen practisch vrij te zijn van velloze 2e. ze moeten voldoende vast en hard zijn; exemplaren. Dit betekent, dat een blank ras ook werkelijk blank moet zijn en geen grauwe en verweerde uien mag bevatten, terwijl partijen die door de vorst zacht geworden zijn, ook niet meer aan de eisen zuilen bunnen voldoen, evenals partijen die 3 a 4 keer gesorteerd zijn. De derde eis heeft speciaal betrekking op het te hard en te fel drogen, waarbij er ook voor opgepast moet worden de uien direct na het drogen klaar te maken. WAT KAN ER GEDAAN WORDEN? KEUZE VAN DE GROND. De ervaring leert, dat een goed doorlatende kalkrijke zavel het beste vol doet. Op te lichte grond is de aantasting van de uien vlieg ernstig, terwijl zware grond het bezwaar heeft van de aantasting door stengelaaltje. WELK RAS OF SELECTIE? Helaas kennen we ten aanzien van stengelaaltje, koprot en meeldauw geen verschil in ziekte resistentie. Wel zijn er ver schillen in productiviteit en duurzaamheid, waarbij in de regel de uien van het Rijnsberger type beter zijn, dan die van het Noordhollandse strogele type. ZAAIEN. In het algemeen wordt aan dit punt te weinig aandacht besteed, speciaal wat de hoeveel heid betreft. Door 7 kg zaad met een kiemkracht van 90 te zaaien heeft men in de regel de beste hoeveelheid en kan men het aantal planten per ha voldoende opvoeren. BEMESTING. De stikstofbemesting is belangrijk en dient in verband met de loofontwikkeling be perkt te worden tot ongeveer 100 kg zuivere N per ha, dit in verband met de aantasting door de meel dauw. Kali is voornamelijk belangrijk in verband met het optreden van dikhalzen bij te weinig kali. Hierdoor wordt de houdbaarheid veel minder. ZIEKTEBESTRIJDING. De kiemschimmels kun nen goed bestreden worden door ontsmetting met T.M.T.D., terwijl de made van de uienvlieg bestre den kan worden door ontsmetting met D.D.T., die met een lijmoplossing vermengd dient te worden. De valse meeldauw kan bestreden worden door stikstof met mate toe te dienen, terwijl daarnaast, in verband met de besmetting, zaaiuien zover moge lijk uit de buurt van de andere uien gehouden moe ten worden. Verder kan men deze ziekte te lijf gaan door be spuiting met Z.I.N.E.B. Deze bespuiting dient om streeks begin Juli een aanvang te nemen en tot half Augustus om de 7 a 10 dagen volgehouden te worden. Men dient er wel om te denken, dat de Amerikaanse rassen zeer gevoelig zijn voor valse meeldauw. Wat de virusaantasting betreft, die door insecten wordt overgebracht, kan men ook het beste de bestrijding toepassen door de zaaiuien niet in de buurt van andere uien te telen. Voor de aan tasting door de wortelschimmel is nog geen oplos sing gevonden. Het koprot heeft de laatste jaren veel schade aangericht, doch het is nog niet gelukt de zwam, die deze ziekte veroorzaakt te doden. Op het ogen blik kan men alleen met kunstmatig drogen iets bereiken, waarbij door drogen op het juiste mo ment de aantasting ongeveer tot de helft terugge bracht kan worden. Men mag ze echter niet direct na het optrekken drogen, doch dient 7 a 10 dagen te wachten en er op te letten dat bij het optrekken ongeveer 1/3 gedeelte van het loof groen is. Past men het kunstmatig drogen uitsluitend tegen het koprot toe, dan dient een temperatuur van 30 a 35° C. aangehouden te worden, terwijl om de hals van de ui zich snel te laten sluiten een storthoogte van maximaal 2 m. gewenst is. De ven tilator dient bij voorkeur een capaciteit te hebben van 400 m3 lucht per m2 vloeroppervlak. Het drogen kan ook gebeuren als de uien in zakken zitten, doch het bezwaar is dat ze daarna weer verwerkt moeten worden. Na het drogen ver dient het aanbeveling de uien nog enige dagen met koude lucht door te blazen. De uien moeten vooral niet nat van de regen worden binnengebracht, om dat het aantal drooguren dan te groot zou worden. OOGST. Het oogsten moet zo voorzichtig mogelijk plaatsvinden in verband met het koprot. Alhoewel in feite de infectie al plaats heeft gehad, kan men door een voorzichtige behandeling nog veel schade tegengaan. BEWARING. Alhoewel de ren en de hoop nog veel worden toegepast en daarnaast ook kistenbewaring in beperkte mate nog in zwang is, kan men toch wel zeggen dat de luchtgekoelde bewaarplaatsen veel ingang hebben gevonden. De voornaamste voordelen zijn wel dat geen vorstbeschadiging plaats vindt en dat het afstaar- ten ten allen tijde plaats kan vinden. Hoewel wei nig verschil in rendement gevonden is tussen de diverse bewaarmethodes, kan men toch zeggen, dat de kleur van de luchtgekoelde uien in de regel beter is. In de praktijk heeft men echter gezien dat de luchtgekoelde uien tegenvallen wat kwaliteit be treft, omdat men ze te ruw in de bewaarplaatsen brengt men te veel grond en losse vellen, de stort hoogte te hoog neemt of gebruik maakt van onge schikte transportbanden. Men zal er van overtuigd moeten zijn, dat in deze bewaarplaatsen niet 'bes toelaatbaar is en dat alleen bij zorgvuldige behan deling betere resultaten verkregen kunnen worden. SORTERINGG EN VERPAKKING. Ook op d t ge bied zou er nog veel te veranderen zijn. Keiaas staat bij de machines die gebruikt worden de capa citeit in de regel te veel op de voorgrond. Zo zal verbetering van de kwaliteit der uien ver kregen kunnen worden, als veredelaar, te'. \m- delaar en veiling alle cp hun terrein aan dit doel medewerken. In de afgelopen week heeft het dagelijks bestuur van het Landbouwschap vertegenwoordigers van de Belgische en de Luxemburgse landbouworgani saties een excursie aangeboden door enkele Neder landse landbouwgebieden. Allereerst werd het Gelderse komgrondengiebied bezocht, waar het werk tot verbetering van deze gronden diepe in druk op de bezoekers heeft gemaakt. Vervolgens werd een (bezoek gebracht aan het landbouwproef- bedrijf te Averhei.n in'Overijssel en aan een gemid deld landbouwbedrijf van 12 ha op de zandgron den. Hier kregen de bezoekers een duidelijk beeld van de omstandigheden welke gelden voor onze be drijven op het zand, waardoor de veelal in het bui tenland nog 'bestaande opvatting, dat Nederland alteen maar eerste kwaliteit landbouwgronden heeft, door de feiten kan worden weerlegd. Daar na werd het gebied van N.W. Overijssel doorkruist, waar de inspanningen die Nederland zich getroost om door cultuurtechnisch werk zijn landbouwge bied te ontsluiten en te verbeteren de grote belang stelling van de bezoekers trok. Tenslotte werd na een deskundige voorlichting door de Directie van de Noord-Oostpolder een kort bezoek gebracht aan de moderne landbouwbedrij ven in de N. O. P. De gehele tocht gaf de voorman nen van de georganiseerde landen in de drie Benelux-landen gelegenheid het reeds bestaande contact op aangename wijze voort te zetten. 4S9 De coöperatie heeft in het organisatieleven een geheel aparte plaats gekregen en het artikel dat Ir. Y. de Boer onlangs schreef in de „Mededelingen van het Centraal Bureau" kan dan ook als een plaatsbepaling beschouwd worden. Ons interesseert vanzelfsprekend vooral de ver houding met de landbouworganisaties, die ook in het artikel belicht wordt. Een nauw contact met de landbouworganisaties, in welke vorm dan ook wordt belangrijk geacht i.v.m. de wensen van de landbouw, die niet alleen door de eigen coöperatieve organen naar voren komen, doch ook in belangrijke mate gestalte krijgen door het werk van de land bouworganisaties. „Een nauw en vertrouwd familie contact is hier" aldus Ir. de Boer „vanzelf sprekend". Een dergelijke uitspraak is verheugend, omdat men wel eens het gevoel krijgt dat de landbouw- maatschappijen en hei Centraal Bureau na de aan vankelijk zeer nauwe band, erg ver uit elkaar zijn gegroeid en nog steeds groeien. Het vraagstuk van de onderlinge verhouding is door het optreden van publiekrechtelijke organisaties weer sterk naar vo ren gekomen. Dit valt haar aldus de heer de Boer soms zeer moeilijk, omdat het Centraal Bureau zich ver plicht aan moet sluiten bij een bedrijfsschap, waar in door de verhoudingen wel eens weinig rekening gehouden zal worden met de coöperatieve belangen. Zo komt de schrijver tenslotte tot de conclusie dat de coöperatie deel neemt aan de vorming van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, doch naar haar eigen aard ook de vrije organisaties zeer hoog aanslaat, om te verhinderen dat een juiste ontwik keling van het maatschappelijk leven niet door al te strakke organisatorische vormen verstart. o Na het lezen van deze bijdrage viel het ons des te moeilijker, te begrijpen dat een mede-directielid van het Centraal Bureau, Mr. A. C. F. Hendrikse, in de „historische" vergadering van de S.E.R. op 13 Mei j.l. er vóór heeft gestemd, de Regering te adviseren het befaamde art. 126 uit de wet op de Bedrijfsorganisatie te schrappen. Het is althans voor ons een raadsel, hoe men het hoog aanslaan van de vrije organisaties met een dergelijke denkwijze t.a.v. deze kwestie kan combineren. Er zijn ongetwijfeld bezwaren verbonden aan de aftrekregeling, waarbij leden van de standsorgani saties een kleinere heffing aan het Landbouwschap gaan betalen dan hun ongeorganiseerde collega's. Prof. Dr. H. J. Frietema, een ander leidinggevend persoon in de coöperatieve wereld, die ook tot de voorstemmers behoorde, schrijft in het hoofdartikel van het blad Co-operatie, dat toepassing van het bewuste artikel grotere bezwaren met zich brengt dan het schrappen er van, waarbij hij bewust de consequenties wil aanvaarden dat de landbouw organisaties door deze houding teleurgesteld zouden worden. Verder verwijt hij de landbouworganisa ties, dat ze niet voldoende aandacht besteed hebben aan de argumenten die pleiten vóór het schrappen van het artikel en dat de landbouwpers in het al gemeen tekortgeschoten is in de voorlichting over dit probleem. o De jongste ontwikkeling rondom de aftrekrege ling bij de behandeling in de S.E.R. en de houding die de leden uit de coöperatieve wereld hebben aangenomen, kan voor de landbouworganisaties niet bijzonder geruststellend genoemd worden. Het door de heer de Boer genoemde „familie contact" is kennelijk niet voldoende om de stands- organisaties een gerechtvaardigde rege ing voor de P.B.O.heffing te geven, zoals die van de aanvang af in het uitzicht was gesteld. Het feit, dat enkele organisaties, wat voorbarig en onverantwoord met deze vooruitzichten zijn om gesprongen, kan toch geen reden zijn de hele rege ling, zoals die door de volksvertegenwoordiging in principe aanvaard is, overboord te werpen. Ook het verwijt van Prof. Frietema aan de land bouworganisaties lijkt ons hier geheel billijk. Wanneer we ons beperken tot ons eigen orgaan, weten we deze zaak slechts summier te hebben belicht i.v.m. de naderende Algemene Vergadering. Wie echter de rede van de Algemeen Voorzitter, Ir. M. A. Geuze, goed heeft gelezen, zal daarin de opsomming van argumenten pro en contra de af trekregeling uitvoerig gevonden hebben. Vele an dere landbouwbladen hebben reeds eerder een zo objectief mogelijk overzicht van deze kwestie ge geven, zonder daarbij het standpunt van hun or ganisatie uit het oog te verliezen. Hoewel we het op prijs stellen dat Prof. Frietema zijn standpunt in het openbaar verdedigt, vinden we het jammer dat hij er direct een verwijt aan het adres van de landbouworganisaties aan toe heeft gevoegd, dat niet voldoende gefundeerd is en de aandacht van de hoofdzaak afleidt. De landbouworganisaties hebben uit de coöpe ratieve wereld o.a. de redactie van de Mededelin gen van het Centraal Bureau" reeds menige opmer king en die waren vaak terecht moeten ver duren over de wijze waarop de leden werden voor gelicht. Wanneer we deze keer omgekeerd eens de aandacht vestigen op een tweetal publicaties uit het coöperatieve kamp, dan doen we dit met de be zorgdheid dat het familiecontact weliswaar in theorie nog bestaat, doch in de practijk door on begrip tot de relatie tussen twee achterneven gaat behoren. B.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 3