458
ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD
tot verbetering tegen te werken, niet alleen, maar
door dezelve belachelijk of hatelijk te maken, te
vernietigen.
Hij wijst op andere takken van nijverheid, hoe
daarin een vooruitgang ten goede plaats heeft en
vraagt of daar alleen de landbouw bij ten achteren
moet blijven.
Hij vestigt de aandacht op de vooruitgang van
de landbouw in België en Engeland; ook in die
landen was men eens op dezelfde hoogte van weten
schap en kunst als waarop wij nu kunnen gezegd
worden te staan, door inspanning van kracht en de
wil om het oude te laten varen wanneer iets nieuws
in de plaats gesteld kan worden dat beter is, heeft
daar de landbouw het hoge standpunt waarop de
zelve thans staan doen bereiken.
Na aanbeveling van enige kunstmiddelen welke,
wanneer ze goed en doelmatig worden aangewend,
verloren vruchtbaarheid kunnen herstellen en alzo
betere uitkomsten kunnen opleveren, eindigt de
spreker met de wens, dat het allen klaarblijkelijk
moge geworden zijn, dat de grootste hinderpaal in
de landbouw wel mag genoemd worden: de onwil
van velen om gebruik te maken van die middelen,
welke de kunst op landbouwwetenschap aan de
hand geeft ter verhoging der opbrengst van de
landen en dat die overtuiging moge leiden tot aan
wending van die middelen op een verstandige wijze,
opdat de materiële welvaart toeneme door gebruik
te maken van alles wat God, natuur, kunst en
wetenschap op een zo ruime schaal hebben ge
schonken."
Ook nu staat behoudzucht nog noodzakelijke
ontwikkelingen in de weg.
De huidige Voorzitter van de Z. L. M. moge bij
deze woorden van 100 jaar geleden van de toen
malige Voorzitter van de Afdeling Hulst aanhaken
en ze derhalve bezigen om de eeuw tijdsverschil te
overbruggen. T.a.v. deze periode, waarin vooral
Baron Collot d' Escury Sr een zeer stimulerende
rol in de streek heeft gespeeld, mogen wij naar het
door Prof. Bouman gepubliceerde verwijzen. Wie
deze eeuw ook uit landbouwkundig oogpunt
tracht te overzien, kan niet anders getuigen
dan dat het lijkt of de gang van de tijd
volgens een wiskundige reeks met overtreffende
trap verloopt, dat wil in dit verband zeggen, dat
elke volgende gelijke tijdsperiode zoveel maal meer
mogelijkheden en feitelijkheden als de vorige her
bergt.
Zo is er oneindig veel veranderd, sedert Vogel
vanger sprak. Oneindig veel ook ten goede, want
anders nam de Nederlandse landbouw niet de posi
tie in die hij thans inneemt. Maar somtijds heb
toch ook ik het gevoelen, evenals die collega van
een eeuw her, dat de letterlijke behoudzucht bij een
te groot deel van onze leden nog noodzakelijke ont
wikkelingen in de weg staat. Ik'bedoel daarmee
'Vanzelfsprekend niet de Strijd voor het behoud van
Christelijke waarden en levensstijl. Ik kan dit
evenmin zeggen op het terrein van de zuivere land
bouwtechniek, want ook hierin is de huidige boer,
tenminste de Zeeuwse, dynamisch genoeg. Maar
wat wij toch van onze mensen van deze tijd zullen
moeten vragen is een niet zich verliezen in de zor
gen van dit moment, om de zorgen van een mo
menteel te lage prijs van een bepaald product, een
zwart loon, een administratief bezwaar, zonder dat
wij die zorgen zullen bagatelliseren of er niet voor
in de bres gullen staan als Maatschappij.
Maar wat wij moeten vragen is eens en vooral
het beleid en de visie voor een verre toekomst.
Want ook hiervoor geldt, dat de mens niet tevreden
mag zijn met zijn huidige plaats, maar dat zijn zoe
ken slechts gericht mag zijn op het toekomende. En
wie zuiver materieel vraagt wat de waarde is van
een zo onzeker schijnende toekomst als thans, die
zal, zo hij Gods woord niet aanvaardt, toch moeten
hopen, dat, zoals de grote vrees van de eerste
wereldoorlog: het gifgas, in de tweede wereldoor
log ongebruikt bleef, men thet de ongebreidelde
atoomwapenen niet anders zal handelen.
De boer is rentmeester op zijn grond. Voor zijn
verantwoordelijkheid ligt het beheer: een beheer
ook dat het nageslacht met ere kan worden overge
dragen; een beheer ook dat geen onverstand dulde,
geen versnippering, geen kortzichtigheid, geen
roofbouw. De mensheid komt op dit gebied nogal
wat te kort. Het is juist, dat men niets ouds ver
werpt, vóórdat het nieuwe beproefd is en het is
even juist dat veel wat zich als nieuw aandient,
ook al handhaaft het zich onder de mensen, niet
beproefd is gebleken voor de doordachte waarne
mer. Maar men doet geen nieuwe wijn in oude le
deren zakken en men naait geen lap ongevuld la
ken op een nieuw kleed.
Er is ongetwijfeld veel onder de huidige gebrui
ken op ons platteland, onder de voorschriften, de
regels, de wetgeving ook, wat in feite voor de hui
dige boerensamenleving en die in de toekomst geen
bevrediging kan schenken.
Es ertben sieh Gesetz und Rechte als eine ewige
Krankheit fort, dat is het gevaar waaraan de boe
rensamenleving kan lijden als een vretende kanker.
We weten deksels goed, dat alle verandering
geen verbetering is. Maar we weten even goed dat
wij zelf maar al te vaak van ons voorgeslacht zeg
gen: hadden ze dat maar gedurfd, of, hadden zie
dat maar anders gedaan.
Zorg voor de toekomst: een lonende export.
De zorg voor de toekomst in onze landbouw geldt
te enen male en altijd een lonende afzet, wat in
Nederland veelal wil zeggen een lonende export,
tevens een concurrerende export. De allereerste
taak zien wij dan ook steeds weer in kostenverla
ging, ondanks de tussentijds optredende in feite
kostenverhogende loonstijgingen en dergelijke. Al
les wat kan bijdragen tot kostenverlaging in de
landbouw in haar geheel zal met beide handen
meer dan ooit aangegrepen moeten worden. Als
we daarbij gaan rekenen, wordt de zorg niet van
ons afgewenteld.
Een rede als deze leent zich niet voor reken
sommetjes; toch willen we er één maken, dat in
steeds meer polders in Zeeland geregeld een rol
gaat spelen, 60—70 waterschapslasten (nog
steeds stijgende)10 grondlasten, zoveel
straatbelasting, 3040 herverkavelingsrente,
opgeteld 100 en zoveel gulden per ha aan vaste
lasten, vóórdat men aan de meer eigenlijke
productierekening kan gaan denken. Het lijkt
hard en hard noodzakelijk aan de voortdurende
stijgingen op dit gebied een einde te maken, zodat
de producent, ook in verband met een uiteindelijk
meer stabiel pachtniveau, weet waar hij aan toe
is en wat hij zich op langere termijn kan veroor
loven.
Op de Deltawet zitten we nu twee en een half
jaar te wachten; niet alleen de geografische ge
volgen, doch ook de financiële gevolgen zijn voor
Zeelands grond van vérstrekkende betekenis. De
ons inziens nog te geringe verlaging van de grond
belasting, als uitvloeisel van de laatste Regerings
crisis, wil ik hier tevens toch dankbaar memoreren,
mede als een reikhalzend verwachte tegemoetko
ming aan de agrarische sector, welke het afgelopen
jaar haar deel van de nationaal gestegen welvaart
alleen maar zag dalen als gevolg van een voor haar
onvoordeliger conjunctuur en ongunstige weers
omstandigheden. Doch wij kunnen hiermede voor
de onzekere toekomst niet tevreden zijn. Er zijn
veel kostprijsfactoren, waarop de boer weinig of
geen invloed kan uitoefenen.
In de belangrijke loonsector staat volgens de
studies een gestadige vermindering van de beschik
baar komende arbeidskrachten te wachten. Dat
kan tweeërlei betekenen.
In de eerste plaats een noodgedwongen exten
sivering van arbeidstoepassing en relatieve ver
laging van de loonpost met behoud van de normale
productie, dito stijging inbegrepen. In dat geval
verloopt de rationalisering naar wens. Doch bij
een werkelijk schaarse arbeidsmarkt zien wij veel
eer ook de vrees voor de parallel-lopende verbouw-
risico's in de landbouw toenemen, zodat niet alleen
extensivering van arbeidstoepassing, maar ook la
gere producties t.g.v. verschuiving naar een ruimer
teeltplan, optreden.
Temeer zal dit het geval zijn, wanneer blijkt,
dat al te vaak met extra inspanning en kosten
verkregen meerproductie, extra moeilijkheden bij
de afzet lees export veroorzaakt.
Er is dan ook zeer veel aan gelegen, die produc
tie-omstandigheden voor de Nederlandse boer in
de toekomst zo gunstig mogelijk te blijven maken.
Stimulerende en sanerende maatregelen
op lange termijn.
Alle stimulerende en sanerende maatregelen,
welke met behulp van de Overheid thans tot stand
komen, dienen op lange termijn en op blijvende
voorzieningen zoveel mogelijk gericht te zijn.
Verbetering van productie-omstandigheden kan
van alles betekenen: grondverbetering, betere per
ceelsligging, andere ontwatering, bedrijfsvergro-
ting, wegenverbreding, ontsluiting, egalisering,
gebouwenvernieuwing, meer crediet, goedkoper
crediet, meer onderwijs, meer voorlichting.
Het blijvend aspect van al deze maatregelen is
ondanks het begrip, dat ongetwijfeld Ibij vele plat
telanders op den duur voor het goede effect van
dit alles zal groeien, waarschijnlijk toch onvoldoen
de gewaarborgd. Met name de doorgaande split
sing in het gebruik kan veel van het kostenver
lagende effect van al deze maatregelen weer te
niet doen op den duur. Het lijkt geen gemakkelijke
opgave om, zonder het verankerde rechtsgevoelen
van de Nederlander geweld aan te doen, hierbij
een wettelijke aanpassing te vinden, die de bezwa
ren ondervangt. Ons inziens is dit in de toekomst
onvermijdelijk en zal de oplossing in het bijzonder
op het terrein van de verkaveling van de gebruiks
rechten gezocht moeten worden.
Een post, welke, hetzij van eigenaar-verpachter,
hetzij van eigenaar-gebruiker, zeer hoge en zelfs
weer steeds hogere investeringen vraagt, is die
van het gebouwenkapitaal. Het bouwen is momen
teel tot viermaal zo duur als vóór de oorlog. Een
belangrijk deel der bouwkosten is dientengevolge
onrendabel, welk feit we in de gewone woningbouw
eveneens kennen. De Overheid erkent dit feit, daar
zij in ontginningen en verkavelingen subsidies voor
boerderijenbouw verleent en verder in de Wet Ver
vreemding Landbouwgronden rekening gehouden
wordt bij het bepalen van de maximale gebruiks
waarde met een onrendabel gedeelte van 30 van
de vervangingswaarde. Ons inziens zal voor de
gehele boerderijenbouw in de toekomst, wil de Ne
derlandse landbouw zijn concurrerende positie kun
nen behouden, een subsidie voor dit onrendabel ge
deelte noodzakelijk zijn. Zelfs dan zullen velen
vanwege de hoge kosten nog terugschrikken voor
toch noodzakelijke nieuwbouw.
De door ons bepleite subsidiëringspolitiek zou
dan ook voor sommige bedrijfstypen een schaal
kunnen bezigen, welke lage bouwkosten speciaal
premiëerde.
Wij vragen ons namelijk af, of bij het huidige
kostenpeil van bouwen in Nederland op sommige
boerderijenbouw niet aanzienlijk kan worden be
spaard.
Op de woning zal dit in het algemeen niet kun
nen, zal eer het tegendeel het geval zijn. Doch of
de grote schuren buiten de eigenlijke graangebie-
den wel beslist onvermijdelijk zijn is een nadere
practijkstudie wel waard. Op dit gebied is helaas
nog weinig baanbrekend onderzoek verricht en
zouden de nodige normale proefnemingen wel aan
de aandacht van de Overheid aanbevolen mogen
worden.
Mijn gedachten gaan uit naar een zodanige
schaal dat meer gesubsidiëerd wordt naarmate
goedkoper doch ook doelmatig wordt gebouwd.
Verontwaardiging over het S.E.R.-advies.
Een geheel ander punt, dat wij hedenmiddag ter
sprake zouden willen brengen, is de situatie mo
menteel ten aanzien van de publiekrechtelijke be
drijfsorganisatie. Met name in agrarische kring
is men zeer verontwaardigd over het feit, dat de
S. E. R. ingevolge meerderheidsbesluit de Regering
gaat adviseren om de Wet op de Bedrijfsorganisa
tie zodanig te wijzigen, dat in art. 126 van deze wet
de zinsnede, welke aftrek wegens contributie aan
vrije ondernemersverenigingen mogelijk maakt,
wordt geschrapt. Duidelijkheidshalve vermelden
we eerst, dat onze leden er rekening mee kunnen
houden, dat dit jaar in ieder geval en waarschijn
lijk ook volgend jaar een aftrek op de heffing van
het Landbouwschap voor hen die contributie aan
de standsorganisatie hebben betaald, zal plaats
vinden. Hoe groot deze aftrek zal zijn, is voor eerst
echter nog onbepaald, tegen de aanvankelijke ver
wachtingen dus in.
De motieven die de S. E. R. tot dit besluit ge
voerd hebben* moetgn in hoofdzaak de volgende
zijn geweest:
le. Men meent, dat de contributieaftrek aan de
ongeorganiseerden een zekere ongeoorloofde
organisatiedwang oplegt.
2e. Men vreest, dat de toepassing van de contri
butie-aftrek zal leiden tot een onevenredig
grote betaling door de ongeorganiseerden van
het publiekrechtelijke werk.
3e. Men meent, dat een discriminatie in het leven
geroepen wordt ten opzichte van de werk
nemersorganisaties, die geen contributie be
talen en derhalve geen aftrekmogelijkheid
hébben.
4e. Men vreest administratieve moeilijkheden en
discriminatie tussen al of niet representatieve
ondernemersverenigingen.
Tegen deze bezwaren is o.m. het volgende aan te
voeren
le. Het uitgangspunt van de Wet op de Bedrijfs
organisatie is, dat de publiekrechtelijke be
drijfsorganisatie is opgebouwd op de vrije or
ganisaties. Dat deze organisaties voor het
werk dat zij dientengevolge, gezien deze prin
cipiële opzet, mede in het belang der ongeorga
niseerden verrichten, een zekere tegemoet
koming krijgen, kan alleen maar deze opzet
versterken en moet derhalve niet onbillijk,
maar veeleer in de lijn der bedoelingen- der
organisatievorm worden gedacht.
2e. De vrees, dat verhoudingsgewijze de bijdragen
der verschillende groepen onjuist zouden zijn,
is ons inziens te ondervangen door een- juist
toezicht. De S. E. R. schrikt blijkbaar voor de
toepassing van haar eigen bevoegdheden terug,
alvorens deze reeds te hebben gesmaakt.
3e. Dat er discriminatie zou bestaan t.o.v. de werk
nemersverenigingen is alleen maar stellig te
ontkennen. De werknemers betalen geen hef
fing, want de wet gaat uit van de betaling
van heffing door de ondernemingen. De be
doeling van het artikel is juist geweest om
mogelijke schade, door de P. B. O. aan de vrije
organisaties, ongedaan te maken. De werk
nemersorganisaties kunnen bij deze construc
tie geen schade lijden. Voor de georganiseerde
werkgevers is het echter zo, dat het gevaar
lang niet denkbeeldig is, dat het lidmaatschap
bij een vrije organisatie wordt opgezegd, aan
gezien het voor de oppervlakkige waarnemer
lijkt of een deel van het werk van deze orga
nisaties wordt overgenomen door het betref
fende „schap", terwijl dit „schap" verplichte
heffingen gaat opleggen.
Wanneer de Voorzitter van de S. E. R. uit
deze mogelijkheid de conclusie meent te moe
ten trekken, dat de landbouw dan niet rijp is
voor de P. B. O., vragen wij ons omgekeerd
af of de leiding van de P. B. O. enig begrip
heeft wat het betekent gedurende meer dan
100 jaar moeizaam organisaties met tienduizen-
de merendeels kleine zelfstandige leden op te
bouwen. Kennelijk helaas niet. O.i. gaat het
er dan ook om, dat de tengevolge van deze
wettelijke bepalingen ingevoerde discriminatie,
d.w.z. het schaderisico t.o.v. de werkgevers
organisaties juist wordt verzacht.
4e. De administratieve en andere bezwaren van de
S. E. R. hebben ons alleen maar het gevoel ge
geven, dat men daar opziet tegen de noodzaak
uit te maken, welke verenigingen voor contri
butie-aftrek in aanmerking komen en welke
niet.
S. E. R. op de stoel van de volks
vertegenwoordiging.
Wij hebben na dit alles heel sterk het gevoelen
gekregen, dat de S. E. R. met deze politiek op de
stoel van de Volksvertegenwoordiging wil gaan
zitten. Er is destijds bij de totstandkoming van de
S.E. R. al betoogd, dat de S. E.R. in ons staats
bestel een positie zou gaan innemen, strijdig met
de Grondwet en strijdig met het karakter van onze
volksvertegenwoordiging. Nu gaat men n.b. een
advies tot wetswijziging aan de Regering verstrek
ken over een bepaling die op zuiver principiële
overwegingen krachtens amendement door de
Volksvertegenwoordiging in de Wet is opgenomen,
zonder dat men zelfs gepoogd heeft deze bepaling
in de praetijk toe te passen en zonder dat de prin
cipiële overwegingen, welke tot de opneming heb-
IZie verder pag. 459, le kolom onderaan.)