Van Proeftuin tot Proefstation
*14
ZEEUWSGH LANDBOUWBLAD
Groei en ontwikkeling van Zeeland's Proefstation zijn nauw
verweven met de Zeeuwss fruitteelt
In 1901 een eerste begin
Reeds in 1901 waren er enkele vooraanstaande personen op land- en
tuinbouwgebied, die iets zagen in een verdere ontwikkeling van de Zeeuwse
fruitteelt. Zij zagen in, dat de bodemgesteldheid en de klimatologische
omstandigheden gunstig zijn om deze ontwikkeling te bevorderen. Hoe de
fruitteelt omtrent de eeuwwisseling bedreven werd, is een jLeder wel enigszins
bekend. Voorlichting werd op zeer bescheiden schaal verleend door een z.g.
„wandelleraar". Om aan deze voorlichting meer richting te geven, werd in
1901 besloten tot stichting van een proeftuin over te gaan. De initiatief
nemer en tevens de eerste voorzitter was de heer H. A. Hanken, directeur
van de Maatschap de „Wilhelminapolder". Door diens medewerking werd
dan ook door het bestuur van de Maatschap een stukje grond vlak tegen
het dorp aan beschikbaar gesteld. En op dit kleine stukje grond, groot 86 are,
begon in 1902 de carrière van Zeeland's Proeftuin, thans uitgegroeid tot
Landelijk Proefstation voor de fruitteelt ip de volle grond, groot 12 H.A.
Deze groei is mogelijk geweest, doordat onder de bestuursleden van
„Zeeland's Proeftuin" en de tuinbouwconsuleiiten mensen waren die steeds
de volgende phase in de ontwikkeling van de fruitteelt voorzagen eh zorgden
dat deze tot uitdrukking kwam in de proeftuin, waardoor déze steeds met
zijn tijd meeging en daardoor volledig aan zijn doel beantwoordde. Dat men
algemeen van dit gevoelen was, blijkt wel uit het enorme aantal excursies,
dat de Proeftuin bezocht heeft binnenlandse zowel als buitenlandse en
ook thans nog bezoekt.
Reeds spoedig overgang naar de fruitteelt
Keren wij terug tot het eerste begin toen eigen
lijk meer van een proefveld gesproken moest wor
den. Aanvankelijk liet men zijn gedachten gaan
in de richting van de groenteteelt, maar al spoedig
veranderde men van inzicht en werd de tuin beplant
met vruchtbomen, waarbij men veel aandacht be-
steedds aan de in die tijd zo gewaardeerde ge
kunstelde boomvormen als palmetten, leibomen
enz. Men meende dat deze vormen speciaal geschikt
waren voor het kweken van fijn fruit. Behalve dat
men allerlei variëteiten beproefde, werd ook aan
dacht besteed aan de rentabiliteit, d.w.z. een perceel
struikboomgaard werd vergeleken met een perceel
hoogstamboomgaard met onderbeplanting van bes
sen. Bovendien werden demonstraties in de tuin
gegeven en practisch onderwijs.
Dat daarnaast bemestingsproefvelden, proeven
met bestrijdingsmiddelen genomen werden enz.
spreekt vanzelf. Voorop stond het streven van het
Bestuur om de practische fruitteler te tonen wat
bij goede exploitatie de fruitteelt op kan brengen.
Dat bij het groeiende inzicht in de mogelijkheden
van de fruitteelt ook de problemen toenamen, is
een bekend feit. De behoefte aan uitbreidihg werd
gevoeld en voor het eerst vond deze plaats in
1905-'06, toen de tuin uitgebreid werd tot 1.30.80 ha,
waar 2 jaren later nogmaals 2 aren bijkwam. Deze
uitbreidingen zijn tot op heden doorgegaan. Dat er
veel veranderingen kwamen in de aanplant in de
tuin spreekt vanzelf; wat niet deugdelijk gebleken
was werd verwijderd. Zo verdwenen onder meer
de kersen en morellen geheel van de proeftuin.
Ook het telen var perziken was, ofschoon deze aan
een muur geteeld werden, verre van een sucCes.
Uiteraard is het niet mogelijk nader in te gaan op
alle beproevingen met bestrijdingsmiddelen, be
studering van onderstammen, sortimentskeuze, be-
mestingsproeven enz.
In 1924 begon de selectie op onderstammen
Wel is het vermeldenswaard dat in 1924 de tuin
uitgebreid werd met 1.28.10 ha. en dat in dat jaar in
samenwerking met Prof. Sprenger begonnen werd
met de selectie van onderstammen. In 1927 werd
het besluit genomen met kassenbouw te beginnen.
De teelt van gewassen in kassen en warenhuizen
heeft in Zeeland nooit een grote vlucht genomen,
zodat dit een van de minst belangrijke gedeelten
van de Proeftuin is gebleven. Deze ontwikkeling
is zo doorgegaan tot ongeveer 1940. In dit jaar werd
besloten om met wetenschappelijk onderzoek te be
ginnen en zo mogelijk een laboratorium te bouwen.
Alvorens dieper op deze nieuwe fase in de groei
van „Zeeland's Proeftuin" in te gaan, is het goed
iets mede te delen omtrent de financiering.
Al dadelijk werd bij de stichting van Zeeland's
Proeftuin een Rijkssubsidie aangevraagd en ver
kregen van 758,Verdere inkomsten bestonden
vit bijdragen van leden en begunstigers, de op
brengst van fruit en andere landbouwproducten.
De tuin werkte al vrij spoedig met een batig saldo.
Dank zij een verstandig beleid bleef men met winst
werken, zodat voor 1912 en enige jaren daarna geen
Rijkssubsidie aangevraagd behoefde te worden. In
Q*derstammenpr oef veld Cox-Goudreinette
„De man van Mars."
Rugnevelspuit op beproeving
in Zeeland's Proeftuin.
1924 was het Bestuur, dank zij de gunstige jaren,
die de tuin achter de rug had, zelfs in staat Prof.
Sprenger 4.000,aan te bieden ter ondersteuning
van zijn werk in Wageningen. Behalve de enkele
jaren dat zonder Rijkssubsidie gewerkt is, heeft
het Rijk steeds een financiële bijdrage geleverd, die
aanzienlijk hoger werd naarmate het werk in om
vang toenam en het inzicht groeide
van hoeveel belang hetgeen verricht
werd was voor de ontwikkeling van
de fruitteelt. Na de laatste oorlog
dragen de Prov. Commissie der Vei
lingen en het Centraal Bureau der
tuinbouwceilingen eveneens bij.
In 1940 de
eerste wetenschappelijke
onderzoeker
In 1940 was dan het besluit geno
men een wetenschappelijk onder
zoeker aan te stellen. Zelfs indien
de fondsen beschikbaar geweest
waren, was het bouwen van een
laboratorium onmogelijk als gevolg
van de oorlogsomstandigheden. Dank
zij de medewerking van de Maat
schappij de Wilhelminapolder en
haar Directeur kreeg de Proeftuin
ed beschikking over een veeartsenij -
kundige stal waar de eerste weten
Hef Laboratorium in zomertooi
schappelijke onderzoeker, Dr. D. J. Kuenen, zijn
werk begon als entomoloog. Hiermede was een
nieuwe fase in de ontwikkeling van Zeeland's
Proeftuin begonnen, die tot 1954 zou duren. In 1943
werd Dr D. Mulder als mycoloog aangesteld en na
dien heeft het aantal wetenschappelijke onderzoe
kers met hun ass'stenten geregeld uitbreiding onder
gaan, waarbij uiteraard mutaties niet uitgebleven
zijn. De ruimte in bovengenoemde stal werd spoedig
te klein voor Kuenen en Mulder met hun assisten
ten. Zij moesten daar onder zeer primitieve om
standigheden werken. Bij de bevrijding in 1944 werd
hun werkruimte door granaatvuur zeer ernstig be
schadigd.
In 1945 kon, dank zij de medewerking van zeer
velen, voldoende geld bijeengebracht warden om
een laboratorium te bouwen in Zeelar.d's Proeftuin.
Dat bracht al dadelijk mee, dat de wetenschappe
lijke werkers en hun staf op een meer passende
wijze ondergebracht waren en daardoor beter in
staat waren hur. werk te verrichten. Inmiddels
breidde het werk zich uit. Meer personeel werd aan
gesteld en al spoedig bleek dit meuwe laboratorium
te klein te zijn. Noodoplossingen werden gezocht en
gevonden, zo werd van de grote laboratorium-ruimte
een gedeelte afgenomen om een werkkamertje van
te maken. Ook werd nog een barak naast het be
staande laboratorium gebcuwd, maar deze oplossin
gen waren inderdaad noodsprongen en verre van
ideaal.
Het grote belang van wetenschappelijk onderzoek
werd algemeen ingezien en elke proeftuin die zich
zelf respecteerde streefde naar een laboratorium.
Hierdoor ontstond grote kans op versnippering van
het werk, doublures konden voorkomen en hei gaf
geldverspilling.
1954: Landelijk Proefstation voor de fruitteelt
Besloten werd dan ook om van de proeftuinen,
die representatief geacht mochten worden voor hun
tak van agrarisch bedrijfsleven, landelijke proef
stations te maken.
En zo viel in 1954 Zeeland's Proeftuin de eer te
beurt om Landelijk Proefstation voor de fruitteelt
in de volle grond te worden en daarmede begint zij
aan de derde fase van haar ruim dertigjarig bestaan.
Om te zorgen dat er op deze Proefstations behoorlijk
gewerkt kan worden, zullen ze door het Rijk uit
gerust worden met laboratoria dié' voldoen aan de
eisën des tijds, waarbij in acht genomen móet wor
den dat waar het fundamentele onderzoek in Wa
geningen gebeurt, deze laboratoria een beperkter
ruimte bestrijken. Zo zijn de plannen voor een
niéuw laboratorium voor „Zeëland's Proeftuin" in
een vergevorderd stadium van voorbereiding. Ailes
wordt in het werk gesteld om nog dit jaar met de
bouw te kunnen beginnen. Daarnaast zal een nieu
we schuur gebouwd worden. De oude schuur Zal
verbouwd wordën tot garage.
Zoals bekend verondersteld mag worden, ver
leent het Proefstation gastvrijheid aan de Fruitteelt-
school, die ondergebracht was in een zolderkamer,
een totaal onvoldoende gelegenheid. Het oude la
boratorium zal verbouwd worden tot schoollokaal.
Wanneer al deze bouwplannen verwezenlijkt zijn,
zal het aanzien van de tuin wel geheel veranderd
zijn, maar zij kan dan ook terecht representatief
geacht worden voor de fruitteelt.
Het Rijk legt niet alleen veel ten koste aan de
materiële uitrusting van de Proefstations, maar
draagt ook zeer veel bij in de exploitatie. In het
vorengaande wees ik er op, dat het fundamentele
onderzoek in Wageningen gebeurt. Daartoe zijn daar
een aantal Instituten gesticht, waaraan de weten
schappelijke werkers verbonden zijn. Een deel van
deze onderzoekers worden door de Instituten in de
provincie gedetacheerd bij de Proefstations en Proef
tuinen, voorzover deze laatste over een laboratorium
beschikken. De salarissen van deze academici wor
den door het Rijk betaald via de Instituten, evenals
hun reisdeclaraties en hun materiële toerusting.
Daarnaast draagt het bedrijfsleven bij in de exploi
tatie, dank zij een subsidie van het Centraal Bureau
der Tuinbouwveilingen en de Prov. Commissie der
Veilingen.
Bestuur en Directie
Tenslotte nog iets over de bestuurssamenstelling
en de directie. Tot verleden jaar was de Proeftuin