Rationalisatie en Arbeidsvoorziening Minder arbeiders megr machines door Ir A. MOENS 288 ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD Een organisatie-probleem Hoe moet ik het bedrijf mechaniseren is de vraag die duizenden landbouwers bezig houdt. Deze vraag dringt zich op nu de Landbcuwbeurs 1955 zijn poorten opent en ons een ontzagge lijk aantal machines zal tonen. En hier tegenover het steeds kleiner wordende aantalmensen, dat in de Landbouw wil blijven werken. Zal de afneming van landarbeiders verder doorgaan Er zijn allerlei redenen waarom wij hiermede dienen rekening te houden. In de industrie kunnen 60.000 arbeiders onmiddellijk wor den geplaatst. Alleen in de scheepsbouw reeds 10.000 man. De vraag is hier zelfs zo groot, dat Italianen zullen worden aangetrokken. Allerlei fabrieken en instellingen voeren grote goed georganiseerde wervingsacties uit tot in de verste uithoeken van ons land. Zij hebben de tijd mee. In tegenstelling met vroeger wordt thans in vele fabrieken in luchtige, frisse ruimten gewerkt. Het zware werk is groten deels door machines overgenomen. De lonen en sociale verzorging zijn in de fabriek goed. Maar niet alleen het loon geeft de doorslag: het aanbod van vaste werkgelegenheid, de kans op promotie, een betere woning, betere onderwijs-gelegenheid voor de kinderen zijn minstens even grote trekpleisters. Geen extensivering maar betere organisatie. Moet de aanwezigheid van minder arbeiders tot extensivering leiden, b.v. minder bieten en aardappelen en meer granen of minder vee Moet minder zorg aan de gewassen en het bedrijf worden besteed Wij menen dat dit de laatste oplossing zal zijn en de minst bevredigende. Onder bepaalde omstandigheden kan het best voorkomen dat minder aardappelen worden geteeld. Maar dat men hiertoe wordt gedwongen, ook als de prijs- verwachtingen van de aardappelen goed zijn, is onaanvaardbaar. Aan het bouwplan en de keuze van de gewas sen die worden verbouwd, liggen niet één maar tenminste drie overwegingen ten grondslag: de verwachtingen van de marktprijzen; de noodzakelijke voorwaarden voor de vrucht wisseling; de verwachtingen voor de arbeidsvoorziening. Een oplossing van de arbeidsvoorziening bij vermindering van het aanbod van arbeiders moet worden gezocht in een betere organisatie van het gehele werk. In onze nabuurlanden worden nog ossen als trek dieren gebruikt. Dit stadium zijn we gelukkig te boven. De organisatie van het werk, wanneer alle werkzaamheden (vrijwel) uitsluitend door enkele vaste arbeiders moeten worden uitgevoerd is veel moeilijker dan het werken met afwisselende aan tallen losse arbeiders (het systeem van „druk op de knop en ze komen eraan"). Geheel ten on rechte verkeren velen in de hoop dat dit in de toekomst wel weer het geval zal worden. Wij delen deze hoop niet. Iedere arbeider heeft o.i. recht op vaste werkgelegenheid. Wij gaan thans de kant uit, dat het aantrekken van losse arbeiders onmogelijk wordt. Het begrip „losse arbeider" zal verdwijnen. In moeilijke om standigheden oogst 1954 zal de georgani seerde oogsthulp, bestaande uit arbeiders die tijdelijk v£n aanverwante bedrijven worden ge leend, hiervoor in de plaats komen. Voor het grotere bedrijf, dat is aangewezen op vreemde hulp staan slechts twee wegen open: het voorbeeld volgen van het Amerikaanse bedrijf waar de boer alles zelf moet doen; een kleine kern vaste arbeiders, die goed zijn opgeleid en een flink loon verdienen, aan het bedrijf binden. Ook emolumenten en een goede woning moe ten het hunne hiertoe bijdragen. De overgang van de huidige situatie naar de toekomst is zonder wijzigingen in de organisatie van het werk ondenkbaar. Het welslagen van de mechanisatie en de ren tabiliteit is geen zuiver werktuigtechnisch pro bleem. Hiertoe behoren ook: een goede werkverdeling en werkindeling; een doelmatige uitvoering van het werk. Vervanging paard-trekker heeft drie phasen. Neem bijvoorbeeld de paard-trekker verhou ding. Bij de vervanging van het paard door de trek ker welke o.i. onweerstaanbaar is consta teren wij drie phasen: uitsluitend paarden, paar den en trekker, uitsluitend trekkers. Voor het akkerbouwbedrijf van 30 ha is b.v. de bezetting: 4 paarden, 2 paarden en 1 trekker, 2 trekkers. Op ieder akkerbouwbedrijf komt vroeg of laat de overgang van de ene phase naar de andere aan de orde. De practijk geeft hiervoor het be wijs. De bedrijven, die de eerste trekkers kochten, kregen het eerst ervaring en leerden wat een trekker die in de loop der jaren een ontwik keling doormaakte kon doen. Zodra men vol doende ervaring en vertrouwen verkregen had, konden de laatste paarden worden verkocht. Uit onderzoekingen in de laatste jaren hebben we de indruk gekregen dat het akkerbouwbedrijf zonder paarden, dus uitsluitend met trekkers vol komen verantwoord is. Waarmee we niet willen beweren dat by de huidige stand van zaken een bedrijf met uitsluitend paarden noodzakelijker wijs over de kop zou moeten gaan De overgang van half paarden half trekker naar uitsluitend trekkers is verklaarbaar omdat half paarden half trekkers steeds een hinken op twee gedachten inhoudt. Hoewel als over- gangsphase leertijd aanvaardbaar, zijn er drie bezwaren: 1. Niemand kan op de duur én goed trekkerbe stuurder én goede paardenknecht zijn of worden. 2. Gedeeltelijk is een dubbele inventaris nodig. 3. Verzorging van paarden én trekker geeft dub bel werk. Het welslagen van het gebruik van de trekker is volledig afhankelijk van de indeling van het werk en de doelmatige uitvoering. Wij zullen hier een aantal voorbeelden laten volgen: Het gebruik van de trekker. 1. De trekker moet steeds zo volledig mogelijk worden belast. Bij kunstmeststrooien kunnen we kiezen tussen een bredere strooier, een hogere rijsnelheid óf de combinatie met eggen. Ook zaaien en eggen is een goede combinatie. Voor het zaaiklaar maken zijn verschillende combinaties van eggen met een cultivator of sleep in gebruik. Bij maaien van gras en klaver verdient het gelijktijdig opschudden van het zwad of het op wiersen brengen onze aandacht In het eerste geval droogt het sneller, in het tweede geval is* het gereed voor opladen. Bij transport komt de koppeling van enige wagens achter de trekker in aanmerking. Bij opladen kunnen de wagens gelijktijdig wor den geladen. Het vermindert de benodigde tijd voor tussentijds verplaatsen tijdens laden aanzienlijk. Bij opladen van hooi, gras, schoven, bieten, enz. kunnen de bezwaren van de trekker hierdoor grotendeels vervallen. In alle gevallen waarin de benodigde trek kracht laag blijft, kan de snelheid worden op gevoerd, mits: 1. het land en de weg behoorlijk effen zijn; 2. er voldoende ruimte van beweging is. 2. Het gebruik van werktuigen, die vanaf de trekker kunnen worden bestuurd, verdienen de voorkeur. Bij zelfbinders, aardappelrooiers en bieten rooiers is naast de trekkerbestuurder gewoon- lijijk een tweede man aanwezig. Voor loonwerkers, die op maximale capaciteit moeten werken, is dit juist. Voor het individuele bedrijf ligt de zaak meestal anders. Hier is de beperkende factor: de capaciteit bij het ophokken en de afvoer van de aardappelen en de bieten. Het éénman-systeem verdient dan de voor keur. 3. Een vergroting van de werkbreedte maakt een grotere prestatie mogelijk. Dit geldt echter slechts tot aan een bepaalde grens. Het af stellen en de verzorging van een bredere ma chine kost meer tijd. Ook de wendbaarheid is kleiner. Soms kan de grotere werkbreedte niet wor den benut zoals b.v. die van de 8-voets zelf- binder. Voor de aardappel- en bietencultuur is voor het middelgrote bedrijf een werkbreedte van 3 m bij gebruik van trekkers het meest aan bevelenswaardig. Een zelfbinder met een snij- breedte van 7-voet geeft gemiddeld de hoogste capaciteit. ;--v w Lage luchtbandenwagens met vlakke laadvloer en hoge, brede oogstramen vergemakkelijken het werk in de oogst. Een beter product en arbeidsspreiding wordt ver kregen door de haver te rviteren. De indeling van het werk. 1. De indeling van het werk in halve- en hele dagtaken voorkomt tussentijds heen- en weer lopen. 2. Waar één man het werk op tijd kan uitvoeren, moet men er geen twee aan zetten. Laat ieder zoveel mogelijk zelfstandig en individueel werken. Hier volgen enige voorbeelden: a. Beter is het, dat één man een half uur langer melkt dan dat we met twee per sonen gaan melken. b. Ieder behoort een gedeelte van de bieten op één te zetten en te wieden. Ieder is dan verantwoordelijk voor zijn eigen werk: het onkruid en de dubbelen, die men bij het op één zetten heeft laten staan, moet men zelf bij het nawieden opruimen. 3. Bij groepsarbeid is het het beste de groep zo klein mogelijk te houden en ieder naar ver mogen een taak te geven. Afwisseling van de een door de ander is vaak gewenst, b.v.: a. bij het dorsen de strodrager met de draad- knoper, de afsteker met de draadsteker, enz. b. bij het inhalen de opsteker met de voer- legger. De arbeidsverdeling De arbeidstoppen zijn in de Landbouw moei lijk geheel te vermijden. Het weer speelt een grote rol. Toch moet hierop het streven worden gericht. In de akkerbouw zijn bekende toppen: het op één zetten, de graanoogst, de aardappeloogst en de suikerbietenoogst. Het op één zetten van bieten. Door het gebruik van goed handgereedschap in combinatie met een goede onkruidbestrijding en de bieten-dunmachine moet deze te lijf wor den gegaan. De graanoogst. Door een goede organisatie van het binnen halen kan op vele bedrijven aanzienlijk tijd wor den bespaard. Middelen hiertoe zijn: a. lage wagens met een groot laadvlak; b. vóór- en achterschotten; c. transporteurs voor schoven of balen. Het binnenhalen kan over een grotere periode worden uitgespreid wanneer het graan is ge- schelfd of geruiterd. Ook bij velddorsen is dit gewenst. .(Zie verder pag. 289 le kolom onderaan)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 8