De Landbouwvoertuigen in de Verkeerswetgeving
WAARAAN MOET NU EEN LAND
BOUWMOTORRIJTUIG VOLDOEN?
„DIELDREX" 15
EEN DIELDRIN MENGOLIE VAN
„SHELL"
GEBRS. DE JONGH,
ZATERDAG 33 APRIL 195 5.
287
Enige toeken geleden werd door opperwacht
meester Eekman, van de Rijkspolitie op Noord-
Beveland, een lezing gehouden. De tekst nemen
we in verkorte vorm op n.a.v. een verzoek van de
secretaris van de Kring Noord-Beveland. Hoewel
we de laatste jaren deze voorschriften reeds meer
dere malen gepubliceerd hebben, voldoen we gaarne
aan dit verzoek, daar er enige wijzigingen zijn op
getreden en de landbouw ook een bijdrage zal
moeten leveren aan een zo groot mogelijke ver
keersveiligheid.
Door de bijzondere constructie in verband met
het doel waarvoor het vervaardigd is, neemt het
landbouwmotorrijtuig in onze Verkeerswetgeving
een bijzondere plaats in.
Het is in feite een motorrijtuig dat gebouwd is
om buiten de wegen, dus in het land, te worden
gebruikt.
Omdat het landbouwmotorrijtuig in feite de
plaats is gaan innemen van het paard, moet het
landbouwmotorrijtuig ook dikwijls gebruikt wor
den voor tractie, om wagens en daarop geladen
goederen te vervoeren.
Indien door de wetgever geen bijzondere bepa
lingen voor deze voertuigen gemaakt zouden zijn,
zou een landbouwmotorrijtuig zodra het zich op de
openbare weg bevond, moeten voldoen aan alle
eisen die voor een vrachtauto of een personenauto
zijn gesteld. Wij denken hierbij dan speciaal aan
het feit dat het motorrijtuig b.v. voorzien zou moe
ten zijn van twee onafhankelijk van elkaar werken
de remmen, dus een bedrijfs- of voetrem én een an
dere- of handrem.
De wetgever heeft echter de moeilijkheden wil
len zien en heeft in artikel 18, 69 ,74 van het We-
genverkeersregelement afwijkingen vastgesteld
voor de inrichtings- en uitrustingseisen van land-
bouwmotorrijtuigen.
Nu kunnen wij in artikel 18 van het Wegenver
keersreglement vinden wanneer een motorrijtuig
een landbouwmotorrijtuig is en wel uit de woor
den indien de bestuurder, de eigenaar of houder
van een motorrijtuig aantoont, dat de eigenaar of
houder dit motorrijtuig nodig heeft om het buiten
de wegen te gebruiken en dat dit motorrijtuig zich
op weg bevindt ten behoeve van dit gebruik of van
herstel, of, met betrekking tot landbouwbedrijven,
dat dit motorrijtuig zich op de weg bevindt recht
streeks ten behoeve van die bedrijven of van her
stel.
Deze omschrijving is dus veel ruimer dan de om
schrijving zoals die luidde vóór de laatste wijziging.
Toen mocht het motorrijtuig zich alleen op de weg
bevinden voor de aard van zijn bestemming (dus
om buiten de wegen te worden gebruikt). De oude
bepaling kon men dus zo lezen, dat een landbouw
trekker alleen mocht worden gebruikt om b.v. van
de boerderij, over de kortste weg, naar het te be
werken land te rijden. Nu kan men dus ook ver
voer doen, indien het maar ten behoeve van het
landbouwbedrijf is.
a. HOOGTE EN BREEDTE, ten behoeve van de
landbouw.
Hoogte 3.50 meter, de lading meegerekend.
Bij een aanhangwagen, indien de lading uit losse
veldgewassen bestaat (dus niet gebundeld of ge
bonden, b.v. los hooi of klavers) ten hoogste
3.80 meter.
Breedte 3 meter, de lading meegerekend (2.60
m. op een verharde B.-weg).
Bij een aanhangwagen, indien de lading uit los
se veldgewassen bestaat ten hoogste 3.50 meter
(op een verharde B.-weg 3 meter).
b. MAXIMUM WIELDRUK.
4000 kg. Op B.-weg 2400 kg.
C. AANHANGWAGENS.
Het gezamenlijk aantal assen der aanhangwa
gens ten hoogste 4 en het aantal aanhangwagens
ten hoogste 2.
De totale lengte van trekker en aanhangwa
gen (s) mag ten hoogste 18 meter bedragen.
d. SNELHEID.
Landbouwtrekker alleen (dus zonder aanhang-
1 wagen 16 kilometer per uur.
Trekker met aanhangwagen(s) die onberemd
zijn 6 km. per uur.
Indien de aanhangwagen is voorzien van een
bruikbare reminrichting welke door de bestuur
der van de trekker in werking kan worden ge
bracht én wanneer de trekker en de aanhang
wagen gelijktijdig van luchtbanden zijn voor
zien ten hoogste 16 km per uur.
e. KENTEKEN.
Bij beschikking van de Minister van Verkeer en
Waterstaat d.d. 2871953, No. 42030 behoeven
de navolgende motorrijtuigen ,geen kenteken te
voeren:
a. die niet harder kunnen rijden dan 20 km per
uur.
b. rijwielen met hulpmotor.
c. de z.g. landbouwmotorrijtufgen.
I
d. die waarmede gereden wordt naar of vaneen
plaats van onderzoek na aanvrage van een
kenteken mits dit geschiedt op de dag van
oproeping.
De landbouwmotorrljtuigen moeten aan de voor
zijde dan een bord voeren volgens model 126A
of 126B resp. 16 km en 6 km.
f. STUURINRICHTING.
Het motorrijtuig moet voorzien zijn van een
deugdelijke stuurinrichting, waarbij geen of
weinig speling op het stuurwiel mag zijn.
g. INRICHTING TEGEN BRAND OF ONTPLOF
FING.
Het motorrijtuig moet zo zijn ingericht dat geen
gevaar bestaat voor brand en ontploffing en
mag geen hinder geven aan andere weggebrui
kers door rook, damp of walm.
h. UITLAAT.
Een goede, behoorlijk gêluiddempénde en over
de gehele lengte gasdichte uitlaat voor de afge
werkte gassen, waarvan de uitmonding niet
naar rechts gericht mag zijn. Is de afstand van
de onderzijde koetswerk tot aan het wegdek
meer dan 0.40 m., dan mag de uitmonding niet
onder het voor het vervoer van personen of diè-
ren bestemde deel van het koetswerk uit ko
men. Is vorengenoemde afstand kleiner dan
0.40 m. dan mag de uitmonding nooit onder het
koetswerk liggen.
i. SPIEGEL.
Indien de bestuurder een zodanige plaats in
neemt dat hij van zijn bestuurders-zitplaats het
achter hem liggende gehele wegdek kan over
zien, dan behoeft een landbouwmotorrijtuig
geen spiegl te voeren.
Zodra er echter een aanhangwagen achter ge
koppeld is. die hem het zicht op het gehele ach
ter hem liggende weggedeelte ontneemt, dan
moet er wel een spiegel zijn, waardoor hij het
links achter hem liggende weggedeelte kan over
zien.
j. RICHTINGAANWIJZERS.
Indien de bestuurder een zodanige plaats in
neemt op een landbouwmotorrijtuig, dat de door
hem gegeven armsignalen (dus geen tekens met
stokken e.d.) zowel voor het tegemoetkomende
als voor h^t achteropkomende verkeer zichtbaar
zijn, zijn geen richtingaanwijzers verplicht.
Hangt achter de trekker echter een aanhang
wagen, waardoor het achteropkomende verkeer
de armsignalen niet meer kan zien, dan moeten
er richtingaanwijzers aanwezig zijn.
Deze richtingaanwijzers kunnen zijn uitklappen
de pijlen die wanneer zij in werking zijn oranje
geel licht uitstralen, die zowel naar voren als
naar achteren zichtbaar zijn voor het verkeer
binnen een hoek van 45° buitenwaarts van de
raaklijn, getrokken evenwijdig aan de lengte-as
en langs de zijkant van het voertuig. Ook kun
nen deze richtingaanwijzers de z.g. pottjes (clig-
nateurs) zijn, die echter een knipperend licht
moeten uitstralen van oranje-rode tot oranje
gele kleur.
Zijn deze richtingaanwijzers op het motorrijtuig
gemonteerd en door b.v. een aangekoppelde aan
hangwagen voor het achteropkomende verkeer
niet zichtbaar, dan moeten aan de achterzijde
van de aanhangwagen een tweede stel richting
aanwijzers zijn, die wél zichtbaar zijn voor het
achteropkomende verkeer.
k. VOORRUIT.
Indien hét landbouwmotorrijtuig is voorzien
van 'n voorruit dan moet die voorruit vervaar
digd zijn van door de Minister goedgekeurd ma
terieel. Bij beschikking van de Minister van Ver
keer en Waterstaat is het volgende materieel
goedgekeurd.
Ie. Glas welker stukken bij breuk minder
kans geven op ernstige verwondingen dan
stukken gewoon glas.
2e. Glas, dat uit één laag bestaat en een bij
zondere warmtebehandeling heeft onder
gaan, zodat bij breuk korrelvorming op
treedt.
3e. Glas, dat uit meerdere tegen elkaar vast
gehechte doorzichtige lagen bestaat, waar
bij ten minste één van de lagen uit plas
tisch materiaal bestaat.
1. RUITENWISSER.
Zodra U een voorruit op de landbouwtrekker
bouwt, dan moet er ook een ruitenwisser aange
bracht worden die automatisch, hetzij electrisch,
hetzij door middel van vacuum in werking wordt
gesteld. Dus geen ruitenwisser die men met de
hand moet bewegen.
m. ACHTERUIT.
Zodra een motorrijtuig meer weegt dan 400 kg
moet er een achteruit rij-inrichting zijn aange
bracht.
n. WIJZE VAN LADEN.
Bij een oplegger moet ten minste M deel van de
lading op de koppeling drukken.
Bij andere motorrijtuigen (aanhangwagens)
mag het zwaartepunt van de lading niet achter
de achter-as geladen zijn. Dit in verband met de
bestuurbaarheid en de stabiliteit.
De lading mag niet vóór het voertuig uitste
ken. De lading mag niet meer dan 2/3 van de
wielbasis achter de achteras uitsteken met een
maximum van 5 meter. Bij een één-assige aan
hangwagen niet meer dan 2 meter achter de
achteras.
Bestaat de lading uit langgerekte voorwerpen
(bomen e.d.) dan mag de lading meer dan 2/3
van de wielbasis achter de achteras uitsteken,
doch nooit meer dan 5 meter achter de achter
as.
Er moet in dit geval bij dag een rode vlag van
40 x 40 cm en bij nacht een rondschijnende rode
lantaarn aan het uiteinde van de lading beves
tigd zijn.
Bij aanhangwagens mag de lading niet vóór de
wagen uitsteken en bij motorrijtuigen niet meer
dan 3.50 m. voor de achterzijde van het stuur
wiel.
De lading mag nooit het wegdek raken,
o. BANDEN.
Landbouwmotorrijtuigen en aanhangwagens
moeten zijn voorzien van luchtbanden, cushion-
banden, massieve of metalen banden. Rupsban
den met uitstekende punten, moeten wanneer
zij op de weg komen zijn afgedekt met rubber-
of gladde metalen of houten belegstukken, waar
van de hoogte groter moet zijn dan de uitsteek
sels.
p. REMMEN.
Een landbouwtrekker moet voorzien zijn van
slechts één rem, die al'e wielen van de aange
dreven as beremt. De remoapaciteit behoeft zeer
gering te zijn n.l. 1 m./sec.-, hetgeen overeen
komt met een remweg, bij een snelheid van 30
km per uur, van ongeveer 34.7 meter.
Een door een landbowmotorrijtuig voortbewo
gen aanhangwagen behoeft niet beremd te zijn.
De maximum snelheid is dan echter 6 km per
uur.
Indien de aanhangwagen van een rem is voor
zien, dan is het tot op heden de eis, dat deze door
de bestuurder van de trekker in werking kan
worden gesteld. De rem moet dan tenminste
twee wielen van de aanhangwagen beremmen.
(In de praktijk komt het er op neer dat alleen
oploopremmen de gewenste veiligheid geven
RED.)
(Advertentie)
bestrijdt:
Koolzaadsnuitkever, -Glaiiskcver en -Galmug
Koolzaada^rdvlo
Vlasthrips
Akkerthrips
Vroege Akkerthrips en Erwtenbladrandkever
ijg Bietenaaskevertje
Schildpadtorreije
Sietensnuitkever (Tanymecus palliatus)
e Grijze Bolsnuitkever in Lupine
Coloradokever
Lapsnuitkever in Aardbeien
Lapsnuitkever druivenhaantje, taxuskever
of mobium) in bloem- en boomkwekerij
(proefsgewijze toepassing)
Narcisvlieg (proefsgewijze toepassing)
(H Appelbloescmsnuitkever
Appelzaagwesp
Emelten
Vraagt U eens inlichtingen bij:
POSTBUS 35 - GOES
„SHELL''-bestrijdingsmiddelen zijn o.a. verkrijg
baar bij:
P. den Boer, Prov.weg B 129, Renesse, Tel. 51.
Fa. C. Colpaart Zn., C 18 Woensdrecht, Tel. 36.
Fa. Joh. v. d. Ende Zn., Borssele, Tel. K 1105-
261 en 269.
Fa. Gebrs. Den Herder, Serooskerke, Tel. K 1189-
358 en 442.
Fa. I. Hubregtse Gk, 's-Gravenpolder,
Tel. K 1103-398 en 245.
M. Meeuwsen, Dorpsweg 25, Bruinisse, Tel. 84.
J. van Oosten, Oostweg 11, Krabbendijke, Tel. 109.
D. J. de Hegt, Kamperland, Tel. K 1107-389.
A. Rijnberg, St. Annaland, Tel. 91.
A. J. Triou, Oostburg, Tel. 110.
J. A. Weststrate, Axel, Tel. K 1155-746