BESTRIJDING van de VERGELINGSZIEKTE in BIETEN NATIONALE LANDBOUWTENTOONSTELLING. Neem de juiste fokvarkens. Boer en publieke opinie ZATERDAG 3 APRIL 1955 Het is bekend, dat de voederbietenkuilen of de restanten hiervan een belangrijke rol spelen bij het eerste optreden van de vergelingsziekte in bietenvelden. De bladluizen, die de vergelingsziekte verspreiden, kunnen namelijk in deze kuilen over winteren. Hoewel door het ongunstige weer gedurende de herfst van 1954 betrekkelijk weinig luizen met de bieten in de kuilen zijn gebracht, werden in sommige kuilen reeds grote aantallen luizen waargenomen. Deze luizen, die meestal met het vergelingsziektevirus zijn besmet, vormen een groot gevaar voor de in de omgeving liggende bietenvelden. Bovendien overwintert de perzikbladluis, de belangrijkste overbrenger van de vergelings ziekte, als ei op perzik en Amerikaanse vogelkers. In het voorjaar komen uit de eieren onge vleugelde luizen, die ongevleugelde jongen voortbrengen. De derde generatie levert echter een aantal gevleugelde luizen op, die begin Mei of later, al naar gelang de weersomstandigheden, naar bieten en andere gewassen gaan. Deze luizen doen tijdens hun vlucht ook bietenkuilcn aan en kunnen door het zuigen op de spruiten van uitgelopen bieten met het vergelingsziektevirus wor den besmet. Ook op deze wijze kunnen de bietenkuilen een gevaar voor de bieten in het veld opleveren. De Plantenziektenkundige Dienst wijst daarom, na overleg met het Instituut voor Rationele Suikerproductie te Bergen op Zoom, met klem de telers op het grote belang alle kuilen zo mogelijk begin April op te ruimen en alle restanten te vernietigen door begraven, diep onderplcegen of be dekken in de mesthoop onder mest. Het is niet voldoende het restant bieten in de schuur te rijden, want de bladluizen blijven tijdens het transport in leven. Bij de hogere temperaturen vermeer deren zij zich in de schuur zelfs sterker dan buiten en kunnen door open deuren of ramen naar buiten ontsnappen. De noodzaak van opruimen is uiteraard vooral aanwezig, indien de kuilen met luizen zijn besmet. Kuilen, die vrij van luis zijn, kunnen nog enkele weken rustig blijven liggen. Begin Mei moeten echter ook deze kuilen opgeruimd worden in verband met het gevaar van aanvliegende luizen van de perzik e.d., of moeten de bieten zo diep worden gekopt, dat geen spruiten meer ge vormd kunnen worden. Uiteraard dienen de uitgelopen bietenkoppen dan het eerst te worden opgevoerd. Men dient echter grondig na te gaan, of de kuil luisvrij is, en men moet de kuil die blijft liggen herhaaldelijk controleren. Mochten toch nog luizen worden waargenomen, dan is het zaak de kuil op te ruimen. Door een tijdige en grondige opruiming van bietenkuilen dient men niet alleen zijn eigen belang, omdat bietenvelden, die het dichtst bij een kuil zijn gelegen het ernstigst ziek worden, maar men helpt tevens mede aan inperking van deze voor de bietenteelt zo schadelijke ziekte. Deze waarschuwing geldt niet voor loof- en pulpkuilen, waarin nog nooit bladluizen zijn aangetroffen. Indien naast een doelmatige bemesting tevens wordt gezorgd voor niet te laat zaaien, tijdig op één zetten en het aanhouden van een flink aantal planten per ha, is reeds veel gedaan om de vergelingsziekte zoveel mogelijk te beperken. Tenslotte is het gewenst bij sterk optreden van de zwarte bonenluis, tijdens het groei seizoen een bespuiting met een luisdodend middel uit te voeren. De aanwezigheid van veel zwarte luizen bevordert niet alleen de verspreiding van de vergelingsziekte, maar vertraagt ook de groei. Beide factoren hebben tot gevolg, dat de schade door de vergelingsziekte duidelijker merkbaar wordt dan bij afwezigheid van deze luizen. (Bericht 1125 van de P.D.). Sedert geruime tijd worden er pogingen onder nomen tot het organiseren van een grote nationale landbouwtentoonstelling, welke eenmaal per twee jaar zal worden gehouden. Deze pogingen gaan uit van het bedrijfsleven in de ruimste zin van het woord; niet alleen dus van de land- en tuinbouw, maar ook van hen, die als leverancier van grond stoffen en werktuigen, en als afnemers van de producten bij het agrarische bedrijfsleven zijn be trokken. Voor het bereiken van dit doel is indertijd in het leven geroepen een Contactcommissie voor het Agrarisch Tentoonstellingswezen, welke thans zeer nauw samenwerkt met de Raad van Overleg voor de Agrarische Jaarbeurs en met de directie van de Jaarbeurs. Uit deze commissie is een werkgroep gevormd bestaande uit vertegenwoordigers van de land bouworganisaties, het Nederlands Rundvee Stam boek, het Centrum Paardenbelangen, de Stichting Het Landbouwwerktuig, de Vereniging van Neder landse Mengvoederfabrikanten en de Nationale Coöperatieve Raad. Het is de bedoeling voor het eerst in 1957 zulk een tentoonstelling te houden, verbonden aan de agrarische Jaarbeurs. De volgende zal plaatsvin den in 1959, daarna in 1961 enz. Als alles overeen komstig de plannen verloopt, zal in de tussenlig gende „even" jaren geen agrarische jaarbeurs wor den gehouden. In die jaren kan dan alle aandacht worden besteed aan tentoonstellingen en andere gebeurtenissen in de verschillende gewesten. Het is niet de opzet plaatselijke en gewestelijke tentoon stellingen tegen te werken. Deze zijn immers uitin gen van levenskracht en van de wil tot meer plaat selijke activiteit. Mede om de grote kosten, welke exposanten voor een tentoonstelling moeten ma ken, is echter wel het streven merkbaar tot een zekere coördinatie en tot een geleidelijke en ver standige afremming van een overdreven plaatselijk en gewestelijk tentoonstellingswezen, dat zijn ex posities als nationale gebeurtenis aankondigt. Van- zelfprekend zal de contactcommissie hierbij nooit dwingend, doch immer adviserend optreden. Het karakter van de nationale landbouwtentoon stelling zal drieledig zijn. Zij zal het karakter heb ben van een agrarische beurs; zij zal daarnaast dienstbaar gemaakt worden aan de voorlichting en de onpersoonlijke reclame; tenslotte zal zij ook een demonstratie zijn van de levende have en de be zoekers enige aantrekkelijke ontspanning bieden in de vorm van bijv. een concours hippique. Voor dit laatste doel is medewerking verkregen van de Vereniging voor Nationale Vee- en Paar- denten toonstellingen en Concoursen Hippique te Utrecht (U. T. V.) die op dit terrein een ervaring Zeugcnkooi en droogstraallamp. De opfok van biggen vereist grote zorg. In de allereerste plaats is het noodzakelijk, dat er iemand aanwezig is, wanneer de zeug bigt. Gemakkelijk gebeurt het, dat er een of meerdere biggen in de nag-dboorte blijven zitten, zodat ze, wanneer ze niet tijdig uitgepeld worden, stikken. De biggenïterfte hiijkt groot te zijn. In de wintermaanden is het sterftepercentage hoger dan in de zomermaanden. De beperking van de biggensterfte is van econo mische 'betekenis voor het boerenbedrijf. Verschillende hulpmiddelen staan ter beschik king, waarvan we vooral de aandacht willen vesti gen op de zeugenkooi en op de droogstraallamp. Bij het gebruik van de zeugenkooi gaan we voor al de mogelijkheid beperken, dat de biggen worden doodgelegen. Wanneer de zeug in de kooi wil gaan liggen, moet ze eerst op de buik gaan liggen, alvorens zij zich zijwaarts kan uitstrekken. In d>e praktijk is hei be lang van de zeugenkooi voldoende gebleken. Men moet er om denken, dat het dier regelmatig* enige keren per dag uit de kooi wordt gelaten, opdat het de nodige beweging krijgt. Ook de droogstraallampen hebben in de praktijk al veel opgang gemaakt. Bij het gebruik imoet aan dacht worden geschonken aan bepaalde factoren. De lamp moet worden opgehangen, zo, dat de zeug er niet bij kan komen. Verder moet de lamp de big gen niet te intensief verwarmen, daar deze dan te weinig weerstand krijgen. Onder de lamp moet men in verband met brandgevaar kort stro aanbrengen. Lang stro zou eventueel door de biggen omhoog gewerkt kunnen worden. Verder móet men de lamp niet te lang gebruiken 10 dagen), opdat de big gen voldoende weerstand behouden. Bij gebruik van een droogstraallamp moet men extra aandacht schenken aan de electrische leidingen, opdat brand gevaar voorkomen wordt. Het is voor het bedrijf van economische betekenis grote koppels gezonde biggen voort te brs en. Tevens is het van belang, dat de biggen van goede kwaliteit zijn, zodat hier mestvarkens uit kunnen groeien met de gewenste slachteigenschappen. Ge wenst worden lange vlezige slachtvarkens met goed ontwikkelde hammen. Deze worden naar slachtkwaliteit uitbetaald, waarbij een prijsverschil bestaat van 10 cent per kg slachtgewicht tussen de hoogste en laagste uitbetalingsklasse. heeft van meer dan vijf en twintig jaren. Over de inrichting en de outiliage van de terreinen heeft reeds een onderhoud plaats gehad van enkele leden uit de werkgroep met B. en W. van Utrecht. 235 f ii. Toen tue de vorige week enige gedachten over dit onderwerp neerschreven, hadden we nog geen kennis kunnen nemen van het verslag van de ver gadering der Eerste Kamer op 15 Maart. In deze vergadering is de begroting van het Mi nisterie van Landbouw aan de orde gekomen, waar bij a's eerste het woord gevoerd werd door de heer H. D. Louwes. Hoewel hij uiteraard in de Eerste Kamer zitting heeft als afgevaardigde van één der politieke par tijen, lean men in hem toch ook zien de voorzitter van het Landbouwschap, die de mening van de landbouwsector in de volksvertegenwoordiging uit draagt. Naast een aantal andere behartenswaardige op merkingen heeft de heer Louwes opgemerkt, dat de Nederlandse landbouw de beïnvloeding van de pu blieke opinie èn door de pers én door andere mid delen, te veel verwaarloost. Dit is aldus de heer Louwes geen verwijt aan de pers, daar deze genoeg aandacht aan de landbouw wil besteden. Verder wees hij er op dat men bij liet denken aan de instrumenten tot beïnvloeding van de pu blieke opinie, vaak teveel aan de grote dagbladen denkt en daarbij vergeet dat de overgrote meer derheid van ons volk kleinere provinciale en zelfs plaatselijke bladen leest, en dat ook deze bij de be ïnvloeding van grote betekenis zijn. De landbouw zo stelde deze spreker vast schiet tekort met deze organen samen te werken en ze tijdig te voor zien van het nieuws dat nodig is. Het is nu eenmaal zo, dat men er bij moet zijn als dit nieuws rood gloeiend is. Bij de melkprijs kon de landbouw niet tijdig genoeg inspringen, omdat men er niet op was voorbereid en omdat men nog niet inziet welke vrijheid men daarvoor aan zijn persmensen moet laten. Daarbij wees de heer Louwes er op dat het voor de organisatie moeilijk is de persmensen de vrijheid te geven, zoals hij zei, eigenlijk die van de besturen nabijkomt. Wanneer men deze weg niet volgt, is het nieuws niet meer gloeiend en de aandacht reeds verslapt De landbouw zal daarom bereid moeten zijn, hier risico's bij te lopen. Dit risico bestaat er uit dat men eerste klas journalisten de vrijheid geeft zich te uiten midden in de botsing van de meningen en zonder te veel supervisie van besturen en andere instanties. De landbouw zal daarom de oorzaak van de bevredigende toestand bij zich zelf moeten zo1. - O Men zal aan het woord van deze voorman van de landbouw, die vrijwel steeds z'n tijdgenoten voor is, aandacht moeten besteden. Niet alleen moet de landbouw wat de publiciteit betreft beschikken over uiterst bekwame figuren, doch deze mensen moeten hun bekwaamheid ook tot uiting kunnen laten ko men door een grote mate van vrijheid. We vinden iets van deze vrijheid in de wijze waarop het orgaan van het Centraal Bureau wordt geredigeerd en menen met het voorzitterschap van deze organisatie van de heer Louioes in dezen een verband te mogen leggen. Als we de bedoelingen van de heer Louwes goed begrijpen, doelt hij in hoofdzaak op de functiona rissen die in de top van het Landbouwschap de publiciteit te verzorgen hebben. Weliswaar noemt hij ook de vele provinciale en plaatselijke bladen, doch deze bladen hebben niet zoveel behoefte aan rechtstreekse voorlichting, omdat ze aangesloten zijn bij een landelijke combinatie of een particulier persbureau, dat hen van vele artikelen voorziet die kant en klaar zijn en zo naar de zetterij kunnen. Deze kranten hebben daarom naast het onpersoon lijke en objectieve telexnieuws, vaak terdege een opinie over bepaalde zaken, al is dit dan ook die van een landelijke redacteur of een speciale mede werker. Het verschil dat de heer Louwes hier maakt komt ons dan ook wat kunstmatig voor, doordat we geneigd zijn de combinaties van provinciale bladen ook onder de grote bladen te rekenen. Dit neemt niet weg dat ook op provinciaal niveau door het Landbouwschap en de landbouwmaat- schappijen contacten met de pers gelegd en onder houden moeten worden. Men kan er van overtuigd zijn dat de pers vol doende aandacht wil besteden aan de landbouw, doch dient zich zoals we de vorige week schre ven ook af te vragen of de redacteuren er wel de tijd voor hebben. Vandaar dat het zoveel mo gelijk uitwerken van de vraagstukken persklaar maken althans enigszins aan dit bezwaar tege moet kan komen. Tenslotte zouden we nog op willen merken, dat datgene wat de heer Louwes heeft gezegd over de vrijheid van de persmensen, ook geldt voor de re dacteuren van landbouwbladen, die steeds zwbven tussen het geven van een „roodgloeiend" commen taar en het afwachten van de uitspraken van hun bestuur. Waar ze doorgaans wat aan de bladen doorgaans te merken is beide functies combi neren, is het scheiden van deze verantwoordelijk heden een welhaast onbegonnen taak. Die overigens iedere week weer met vreugde opgevat kan ivor- den, wanneer men de opmerkingen van de heer Louwes tot richtsnoer neemt. B

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 3