Enkele opmerkingen over de teelt van blauwmaanzaad NOURY&S LANDE s ZATERDAG 19 MAART 1955 301 Men verwacht algemeen, dat in 1955 de zaad- teeltgewassen een ruime plaats in het bouwplan zal worden toegedacht. Voor een deel is deze ver wachting gebaseerd op het feit, dat de oppervlakte van in 1954 uitgezaaide wintergranen betrekkelijk klein is, voor een deel ook op de voor enkele ge wassen duidelijk toenemende belangstelling. Het lijdt geen twijfel of ook de teelt van blauw maanzaad zal zich dit jaar weer uitbreiden. De hoge beursprijzèn hebben de verbouw aantrekke lijk gemaakt. Wij stellen het zeer op prijs de adspirant-verbou- vvers van blauwmaanzaad te wijzen op enkele ver schijnselen, waarmee zij rekening dienen te hou den, willen zij aan het einde van dit jaar terug kunnen zien op een voor hen bevredigende gang van zaken. De verwerking van een groot aantal opbrengst- gegevens over de laatste tientallen jaren heeft bewezen, dat de ha-opbrengst van vóór de tweede wereldoorlog vergeleken met die van er na ge middeld 300 kg hoger ligt. Hiernaast laten de exporteurs van blauwmaan zaad de laatste tijd steeds meer klachten horen over een achteruitgang van de exportwaarde. De partijen zijn minder homogeen, kleur, grofheid, reuk en smaak laten soms zeer te wensen over, kortom: onze zeer goede Nederlandse naam op .de wereldmarkt (er is een belangrijke export naar Amerika en Oostenrijk) kan in het geding komen, wanneer niet méér gelet wordt op verbetering van de zaadkwaliteit. Voor een verklaring van de feiten, moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat de algemeen geconstateerde achteruitgang voor een zeer be langrijk deel wordt bepaald door een tekort aan goede zorgen, die een gewas als blauwmaanzaad nu eenmaal behoeft. Wij komen hierop straks nog terug. Hiernaast bestaat een complex van factoren, die opbrengst en kwaliteit zeer zeker beïnvloeden, maar waarover men nog niet voldoende geïnfor meerd is. Voor de bestudering er van is door de Stichting voor Oliehoudende Zaden kort geleden een werk groep geïnstalleerd, die voor gelijke delen door het bedrijfsleven en door het Rijk wordt gefinancierd en die zich in een drie-jaren-prcgramma tot taak heeft gesteld de volgende problemen te bestuderen a. het opheffen van de onzekerheid over de aard van plantenziekten en parasieten, die naar men vermoedt de opbrengst van blauw maanzaad nadelig beïnvloeden en de bestrij ding er van; b. het vaststellen van de optimale zaaidatum, de zaaizaadhoeveelheid en de ontsmetting, de methode van zaaien, de verpleging (o.a. che mische onkruidbestrijding), de oogsttijd en -methodiek; c. de verbetering en eventuele uitbreiding van het rassensortiment. We zijn er van overtuigd, dat met een lagere zaadopbrengst in het algemeen een verslechtering van de kwaliteit gepaard gaat. Verbetering van het één zal dus ongetwijfeld vooruitgang van het andere inhouden. Wij veronderstellen, dat de teler dit weet en bovendien er van doordrongen is, dat hij door een juiste rassenkeuze en door het nemen van de gewenste cultuurmaatregelen op de gang van zaken invloed ten goede kan uitoefenen. Wij laten nu hieronder enkele aanwijzingen vol gen, waarvan wij met zekerheid weten, dat zij voor het welslagen van de teelt van het grootste be lang zijn. Wij beperken ons daarbij voorlopig tot enkele korte opmerkingen, die in het begin van het sei zoen het zwaarst wegen. 1. Rassenkeuze. Niet ten onrechte is het ras Nobel in de Rassen- lijst 1955 een belangrijker plaats toebedeeld dan voorheen het geval was. De opbrengst en de ste vigheid komen nu overeen met die van het ras Emmabloem, dat in 1954 nog 62 '/o van het areaal in beslag nam. De kweker is er in geslaagd deze belangrijke eigenschappen in de loop van de laatste jaren te verbeteren. De zaadkwaliteit is bijzonder goed. Een goede partij Nobel blauwmaanzaad vindt zijn weerga op de wereldmarkt niet. De belangstelling voor het ras Noordster loopt terug. De gevoeligheid voor verschillende aantas tingen is groter, de opbrengsten zfjn wisselvalliger. Bovendien heeft het zaad voor export minder ge wenste eigenschappen (kleur en grofheid). 2. Het zaaien. Blauwmaanzaad moet op tijd gezaaid worden. Practijkervaringen en enkele proeven tonen aan, dat de opbrengsten en de kwaliteit bij zaaien na de 2e helft van April teruglopen. De beste zaaitijd is eind Maartbegin April. Als noodgewas wordt het nog wel in Mei gezaaid en onder gunstige voor waarden de aanslag Is heel belangrijk kan de teelt dan nog renderen. De bloeiaanleg heeft plaats, wanneer de daglengte tot een bepaald aan tal uren is gevorderd. Hoe langer nu de periode tussen opkomst en de datum van bloemaanleg is, des te meer gelegenheid heeft de plant gehad om zich behoorlijk in het blad te zetten, waardoor de kans op een betere zaadopbrengst toeneemt. Kort samengevat kan men zich als volgt uit drukken: laat niet de verbouw van blauwmaan zaad afhangen van een zekere gemoedsstemming, die er op gericht is de teelt te beschouwen als sluitpost in het bouwplan. Het gewas verdraagt dit niet en wordt bij velerlei omstandigheden bij gevolg het kind van de rekening. Aan het zaaibed worden hoge eisen gesteld. Blauwmaanzaad kiemt het best en het snelst in land, dat op dezelfde wijze als voor vlas is klaar gemaakt. Het mislukken van de teelt moet, voor al bij latere zaai als noodgewas, maar al te vaak worden toegeschreven aan een volkomen onge schikt zaaibed. Het is verder bekend, dat nog onvoldoende aan dacht wordt besteed aan de zaaizaadontsmetting:. Er zijn enkele schimmels bekend, die met het zaad overgaan en een behandeling met 3 tot 4 gram van een kwik of T.M.T.D. bevattend middel per kg zaad is beslist aanbevelenswaardig. Met de in de practijk gebruikte zaaizaadhoeveel- heden lopen de ervaringen ver uiteen. Zij variëren van een half tot vijf kg per ha. Wij krijgen sterk de indruk, dat doorgaans te veel wordt verzaaid. Een te dichte stand van het gewas resulteert in opbrengstderving. Heeft men een goed zaaibed dan lijkt gebruik van meer dan 2 kg/ha bij een rij afstand van 33 of 40 cm niet juist. Wij wijzen er hier tenslotte op, dat de kiem- kracht van het in 1954 gewonnen zaaizaad niet bijzonder goed was. De teler doet er goed aan bij de vaststelling van zijn zaaizaadbehoefte hiermee terdege reke ning te houden. De handelaar is verplicht bij ver koop aan de teler van de gebruikswaarde melding te maken. Ir E. VAN ROON. Centraal Instituut voor Landbouwkundig Onderzoek. voor zaadbehandeling tegen Ritnaalden voor afdoende Emelten-bestrijding EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ - DEVENTER (Advertentie.lt Verkrijgbaar bij Jebo-Depots, Verdugt-Agenten en Plaatselijke Coöperaties. OPBRENGSTEN PROEFVELDEN Gemiddeld RASSEN 1954 1950—1954 kg/are relatief VROEGE GELE RONDE 42.0 (2) 55.6 (25) 102 C.B. 32 (MATADOR) 38.0 (2) 58.4 (20) 107 GOUDSTER R 60.2 5) 110 GOUDSTER P 39.1 (2) 57.6 (35) 105 33.3 (1) 53.0 1) 97 50.0 3) 92 C.I.V. 1 38.5 (2) 58.2 2) 107 C.I.V. 2 (PRIOR) 42.0 (2) 60.0 5) 110 C.B. 415 37.0 (1) 56.7 1) 104 C.I.V. 5 43.7 (2) 59.2 (13) 108 C.B. 41 58.1 5) 106 WISCONSIN 240 30.8 (2) 53.0 (36) 97 C.I.V. 6 (Foliant) 35.5 (2) 58.7 (18) 108 C.B. 416 42.0 (2) 61.7 2) 113 S.M. 37 31.5 (1) 51.2 1) 94 S.M. 27 35.3 (1) 55.0 1) 101 C.I.V. K.B. 89 37.6 (1) 57.3 1) 105 C.B. 42 35.2 (1) 54.9 1) 101 C.B. 421 35.7 (1) 55.4 1) 101 31.2 (1) 50.9 1) 93 C.I.V. K.B. 92 38.1 (1) 57.8 1) 106 36.8 (2) 55.3 (32) 101 36.5 (1) 51.5 (31) 94 RAYMAKERS 777 43.3 5) 79 NODAK 301 33.0 (1) 52.5 (31) 9G C.B. 33 57.8 3) 106 PIONEER 396 30.1 (2) 53.0 (17) 97 C.B. 44 33.7 (1) 53.4 1) 98 WISCONSIN 255 54.6 (33) 100 WISCONSIN 1604 20.3 (1) 40.0 1) 73 WISCONSIN 1602 13.7 (1) 48.9 4) 90 100 54.6 kg Bij het opstellen van de tabel is er naar gestreefd de rassen in volgorde van vroegrijpheid te plaatsen. De eerstgenoemde rijpen het vlugst. Het jaar 1954 kenmerkte zich voor de maïs als een zeer slecht jaar. De zaaitijd was normaal, de opkomst en eerste ontwikkeling behoorlijk goed. In Juni begon echter een periode met veel regen, welke de gehele zomer door geduurd heeft. Dit is de ontwikkeling der maïs niet ten goede gekomen. Het gewas was zeker 10 dagen later in bloei dan andere jaren. Ook de afrijping verliep zeer traag. Eind September waren de vroegste rassen pas rijp. Enkele nieuwe rassen, namelijk Wisconsin 1602 en 1604, zijn op één proefveld niet helemaal rijp geworden. De in Nederland gekweekte hybriden bleken ook dit jaar weer beter In het Nederlandse klimaat te passen dan de buitenlandse rassen. Ook in 1954 werden van deze rassen de hoogste opbrengsten verkregen. Enkele zijn in 1955 voor het eerst in de rassenlijst opgenomen, en wel: C.B. 32 onder de naam Matador, C.I.V. 2 onder de naam Prior en C.I.V. 0 onder de naam Foliant. Vroeg" Gele Ronde is geen hybride, doch blijkt in productiviteit weinig voor de hybridenrassen onder te doen. Dit ras rijpt het vroegste van alle rassen. Het stro is vrij kort en matig stevig. De kolfaanzetting is laag. Er werden zeer veel zijscheuten gevormd. Matador (C.B. 32) rijpt ongeveer gelijk met Vroege Gele Ronde en komt als gewas hier veel mee overeen. De stevigheid is iets beter, terwijl er wat minder zij scheuten gevormd worden. Het ras stelt vrij hoge eisen aan de grond. De opbrengst is hoger dan van Vroege Gele Ronde. Goudster kenmerkt zieh als een oogstzeker ras met gemiddeld zeer goede opbrengsten. Het is een week later rijp dan voornoemde rassen. In het voorjaar is dit ras minder gevoelig voor kou dan de meeste andere hybriden. Er worden minder zijscheuten gevormd. Ook de stevigheid is beter dan van Matador en Vroege Gele Ronde. Prior heeft, in de twee jaren dat dit ras beproefd is, de hoogste opbrengst gegeven. In stevigheid en strolengte komt dit ras veel met Goudster overeen. In rijping is het iets vóór Goudster. De kolfaanzetting is wat lager, wat voor machinaal oogsten bezwaarlijk kan zijn. Wisconsin 240 wordt nog wel wat verbouwd, doch blijft in opbrengst be neden voornoemde rassen. Overigens een aantrekkelijk ras met verschillende goede eigenschappen. Foliant (C.I.V. 6) rijpt iets later dan voornoemde rassen. Het zaad van dit ras heeft een geel-rode kleur en is vrij grof. Het is vrij fors met lang, stevig stro. Moet niet te dicht gezaaid worden. Er worden weinig zijscheuten ge vormd. Met Wisconsin 240 is het, van de in dit bestek genoemde rassen, het beste resistent tegen ziekten als stengelrot en kolfsteel- en spilrot. Van de overige niet genoemde rassen blijken verschillende C.I.V.- en C.B.- nummers zeer productief te zijn. De meeste van deze rassen zijn echter pas kort in beproeving. De latere rassen blijken minder productief te zijn. Over het algemeen zijn het zeer stevige rassen met een hoge kolfaanzetting. Wel zijn ze vrij gevoelig voor kou in het voorjaar. Van deze late rassen bleken K.E. 3 en C.B. 33 da hoogste opbrengsten te geven. R.L.V.D. VOOR ZEELAND EN WESTELIJK N.-BRABANT,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 9