Enige algemene problemen onzer Landbouwcoöperatie. U#B/ r ERWTEN J. M. VAN BOMMEL VAN VLOTEN lit ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD /COÖPERATIE is een vorm van integratie" heeft Prof. Thurlings, Hoogleraar in de Staats- M huishoudkunde aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, nog niet zo lang geleden eens fttegd, /wadernemingen, die in de bedrijfskolom op elkander volgen, worden er door samen- gesro^tv Zo integreren de boeren een verwerkingsbedrijf wanneer zij tezamen een zuivelfabriek of een beetwortelsuikerfabriek stichten; bij de aan- en verkoopcoöperatie integreren de samenwerkende land bouwers een handelsonderneming, en zo kunnen er nog meer voorbeelden worden genoemd. In een lezing voor de Algemene Vergadering van het Centraal Bureau op 16 December 1954 heeft de heer J. M. van Bommel van Vloten uiteengezet /at naar zijn mening de gevolgen van deze integratie zijn. In het geval van de verwerkingscoöperatie is het directe gevolg dat de landbouwer tevens industrieel wordt. Daaruit spruit voort, dat hij het ondernemingsrisico van het industriële bedrijf aanvaardt, maar dat hem daartegenover ook gaat toevloeien de normale ondernemerswinst, zonder welke een onderneming geen bestaansreden heeft. Waar nu in de loop der tijden voldoende ge bleken is dat de coöperatieve verwerkingsbedrijven de toets der vergelijking met het particulier bedrijf heel. behoorlijk kunnen doorstaan, daar mogen wij vaststellen dat de coöperatieve producent de reële waarde als prijs voor het. door hem geléverde pro duct ontvangt plus een 'gróter of kleiner onder- nemersloon. De heer van Vloten noemt dit het voordeel van het eerste of het primaire integratie stadium. Naast dit eerste voórdeel heeft de coöperatieve integratie nog verdere gevolgen. Door de beide on derdelen van het productie-proces, het landbouw bedrijf en het verwerkingsbedrijf in éép hand te brengen, wordt namelijk de mogelijkheid geopend de tegenstellingen, die van nature tussen deze beide onderdelen bestaan, op te heffen en zodoende tot een meer rationele productie te geraken. Met een voorbeeld ontleend aan de suikerindustrie werd dit nader toegelicht. Voor de bietenteler is het van belang om bieten te telen met een hoge opbrengst per hectare, hetzij door het kiezen van een opbrengstrijk bietenras, hetzij door de wijze van bemesting, maar beide cultuurmaatregelen hebben een verlagende invloed op het suikergehalte. Voor de suikerfabrikant is echter een hoog suikergehalte van belang; de op brengst der bieten, hoewel ook voor hem van be tekenis, interesseert hem minder. Het antwoord op de vraag welk bietenras of welke wijze van be mesting het meest doelmatig is, kan niet gegeven worden alleen op grond van agrarische overwegingen en evenmin alleen op grond van overwegingen van de suikerfabrikant. Wil men het vraagstuk der meest rationele productie tot een oplossing brengen, dan moet men het productie-proces in zijn geheel bezien, dat wil dus zeggen dat men landbouwbedrijf en verwerkingsbedrijf te samen moet bundelen, zoals door de coöperatieve integratie geschiedt. Door de coöperatieve productievorm worden de belangen van bietenteler en suikerfabrikant gelijk gericht op één gemeenschappelijk doel: de meest efficiënte productie. De coöperatieve integratie heeft dus tot gevolg, dat de coöpererende producent niet alleen het voordeel van het primaire integratie- stadium geniet, maar dat hij daarenboven kan ver werven de bate van de grotere doelmatigheid, die- het gevolg kan zijn van de samenbundeling van de beide onderdelen van het productieproces. Ik zou deze extra-bate willen noemen het voordeel van het tweede, het secondaire integratie-stadium, aldus de heer van Vloten. HOE STAAT HET MET DE AAN- EN VERKOOPCOÖPERATIE In het geval van coöperatieve aan- en verkoop wordt het landbouwbedrijf geïntegreerd met de handel. Het eerste directe gevolg van deze integratie is weer, dat de boer het risico van de handelsonder neming op zich neemt. Maar evenzeer als bij de industrie zal hij ook in dit geval de baten van de onderneming gaan genieten. Ook in dit geval is gebleken dat de coöperatieve onderneming niet be hoeft onder te doen voor het particuliere bedrijf, en ook hier is dus de conclusie gewettigd, dat naast de kwaliteitswaarborgen, die de coöperatieve samen werking verschaft, aan de coöpererende landbouwers zal toevloeien de normale beloning, die door het beoefenen van de handel verworven wordt. In het algemeen kan dus worden vastgesteld dat door de integratie van landbouwbedrijf en handels onderneming, evenals bij de coöperatieve industrie, het voordeel van het eerste, het primaire integratie- stadium genoten wordt. Levert nu deze handels coöperatie, op dezelfde wijze als wij dat bij de coöperatieve industrie hebben gezien, door de sa menkoppeling van de beide geïntegreerde delen ook een extra-bate op, de bate, die bij de industrie het voordeel van het tweede, het secondaire integratie- stadium werd genoemd (Advertentie.! C.B. RASSEN ZIJN OOGSTZEKERE RASSEN f|n Rondo m i 117:^4. Verkrijgbaar bij de plaatselijke landbouwverenigingen. INLEIDING VAN DE HEER OP DE ALGEMENE VERGADERING VAN HET CENTRAAL BUREAU De heer van Vloten meent, dat bij de coöpera tieve aankoop moeilijk van een betekenende inte gratie kan worden gesproken zolang deze aankoop zich beperkt tot haar oorspronkelijke yorm, de be- stelvereniging. Eerst door het optreden van het Centraal Bureau had werkelijke integratie plaats, maar met het be oefenen van de handelsfunctie zonder meer was nog slechts de integratie van het primaire stadium be reikt. Het tweede stadium trad pas in toen de samen bundeling van landbouwbedrijf en handelsonder neming een sprekender karakter ging krijgen. Dat gebeurde bijvoorbeeld door het gebruik maken van het systeem der vertrouwensorders. Afgezien daar van vertoont echter, naar de mening van de heer van Vloten, de werkwijze van het Centraal Bureau in het algemeen een sterk integrerend karakter. Een sprekend voorbeeld van coöperatieve inte gratie in een hoger stadium noemde de heer van Vloten het bereiden van mengvoeders door aankoop verenigingen en het Centraal Bureau beide. De samenstelling van deze voeders wordt immers ge richt naar, datgene wat op grond van wetenschappe lijk onderzoek het meest doelmatig blijkt te zijn voor het landbouwbedrijf. In dit verband wees spreker op de invoering van de C.L.O. controle en de Stichting van het instituut voor moderne vee voeding „de Schothorst"; hij noemde dit voorbeelden van coöperatieve integratie van de beste soort. Komende bij de coöperatieve verkoop consta teerde de heer van Vloten, dat deze zich eerst in de laatste decennia heeft ontwikkeld. De naoorlogse jaren hebben een sterke groei laten zien, die vooral in het Zuid-Westen des lands ten nauwste samenhangt met de gewijzigde om standigheden in het akkerbouwbedrijf. Als gevolg van de veranderde arbeidsverhou dingen en van de daarmee samenhangende ont wikkeling der mechanisatie is de kern van vast personeel sterk ingekrompen. Veel meer dan voor de oorlog ging men er toe over de oogst op het land te dorsen, terwijl ook het gebruik van de maaidorser een grote ommekeer teweeg bracht. Niet alleen de vroegere spreiding van het aanbod der geoogste producten verdween daardoor grotendeels, ook de kwaliteit van de producten maakte veelal een verdere bewerking, schoning en droging noodzake lijk. Het zijn de coöperatieve aan- en verkoopver enigingen geweest, daarbij krachtig gesteund door het Centraal Bureau, die door het stichten of uit breiden van droog- en schoningsinstallaties en het bouwen van silo's in zeer belangrijke mate hebben bijgedragen tot oplossing van de moeilijkheden die uit de noodzakelijke wijzigingen in de bedrijfsvoe ring der akkerbouwbedrijven voortsproten. Hierin zien wij weer een voorbeeld van verder gaande integratie. De coöperatie heeft, als gevolg van de nauwe band, die tussen de handelsonderneming en het land bouwbedrijf bestaat, zich aangepast aan de behoefte van het landbouwbedrijf. Ook hierin zien wij weer een heel sprekend en duidelijk bewijs, dat op het gebied van de verkoop de functie der coöperatie zich niet beperkt tot de eigenlijke handelstransactie, maar dat ook hier sprake is van een integratie van hogere orde. VERHOUDING COÖPERATIE EN PARTICULIER BEDRIJF Naar aanleiding van mijn betoog zou men, aldus de heer van Vloten, de opmerking kunnen maken, dat integratie tussen landbouwbedrijf en industriële of handelsonderneming niet slechts door de coöpe ratie, maar even goed door het particulier bedrijf kan worden bewerkstelligd. Ik ben het daarmee niet eens, want de particu liere ondernemer heeft in het algemeen veel minder kennis en begrip van de agrarische productie en van de eisen, die de agrarische bedrijfsvorming stelt, dan de coöperatieve ondernemer. De belangen van de particuliere ondernemer zijn trouwens anders gericht. Hij beoogt in de eerste plaats winst te maken met zijn industriële- of han delsonderneming, en al verwaarloost hij daarbij uit de aard der zaak in het algemeen de landbouw belangen niet, toch is zijn belangstelling niet in de eerste plaats op het landbouwbelang gericht, doch op de resultaten, die hij met zijn onderneming be haalt. Ook Prof. Thurlings heeft in zijn reeds ge noemde voordracht hierover gesproken. Hij betoogde dat de sfeer van vertrouwen, die in de coöperatieve sector heerst, een grotere mogelijkheid biedt. In dit verband is het van belang te bespreken hetgeen Prof. Thurlings heeft gezegd over de vraag hoe sociaal-economisch de verhouding tussen coöperatief en particulier bedr:.'f dient te zijn. In het algemeen verdient, naar zijn oordeel, een. naast elkaar werkzaam zijn van coöpei-atief en par ticulier bedrijf de aanbeveling. Bij de slichting of uitbreiding van coöperatieve bedrijven dient z.i. op twee aspecten te worden gelet: enerzijds op de grootte van het belang, dat aan de bedoelde op richting of uitbreiding is verbonden, anderzijds op de morele verantwoordelijkheid indien particuliere ondernemingen worden verdrongen. De heer van Vloten neemt ten aanzien van de verhouding tussen coöperatief- en particulier bedrijf het standpunt, in, dat wij als coöperatoren zeker niet ter wille van het beginsel tot iedere prijs moeten streven naar 100 coöperatie, maar dat wij anderzijds ons evenmin beperkingen hebben op te leggen, die aan een gezonde ontwikkeling der coöperatie in de weg staan. De sociaal-economische verhouding tussen de beide bedrijfsvormen moet niet bepaald worden naar een min of meer willekeurige en moeilijk vast te stellen evenwichtstoestand, maar naar de doelmatigheid, waarmee iedere bedrijfsvorm haar sociaal-economische functie vervult. PROBLEMEN ROND DE CONCENTRATIE De ontwikkeling van de coöperatieve landbouw industrie heeft een sterk individualistisch karakter gedragen en in vele gevallen is de positie zo, dat de coöperatieve bedrijven op het gebied der grond- stoffenvoorziening en soms ook op het terrein van de afzet der producten als concurrenten tegenover elkaar staan. Dit maakt het gewenst om tot meer dere samenwerking, liefst tot concentratie over te gaan, omdat langs deze weg belangrijke voordelen verkregen kunnen worden. De heer van Bommel van Vloten gaf hiervan de volgende opsomming: 1. uitschakeling van de concurrentie bij de verwer ving van de grondstof en bij de afzet der pro ducten; 2. doelmatige levering en verdeling van de grond stof over de verschillende bedrijven; 3. grotere doelmatigheid bij de verwerking. Hoewel de problemen van de coöperatieve aan- en verkoop heel anders liggen, acht de heer van Vloten het wel degelijk van belang voor het Centraal Bureau en zijn leden, om steeds het oog gericht te houden op al die gevallen, waarin door nauwere samenwerking of door concentratie een meer effi ciënte werkwijze kan worden verkregen. Voor de wijze waarop concentratie tot stand gebracht behoort te worden, gaf hij twee richtlijnen. In de eerste plaats verdient het zijns inziens nimmer aanbeveling om concentratie van bovenaf op te leggen, en in de tweede plaats acht hij het gewenst om het plaatselijk gegroeide zoveel mogelijk te respecteren, teneinde de organisatorische band met de individuele leden sterk te houden. Men moet overigens goed bedenken dat ieder concentratiegeval zijn eigen bijzondere omstandig heden heeft en dus ook zijn eigen moeilijkheden. Het is echter waarschijnlijk dat, hoe uiteenlopend jde omstandigheden ook mogen zijn, er toch altijd wel enige overeenkomst bestaat. De voornaamste moeilijkheden liggen meestal op tweeërlei terrein: het financiële en het organisatorische. Wat de financiële zijde betreft, zijn er twee vraagstukken: de vermogens-vereffening en de ver deling van het voordeel, dat door de concentratie zal worden behaald. De vermogenspositie van de samen te voegen ondernemingen is uiteraard meestal niet gelijk. Worden zij bijeen gevoegd, dan moet tussen de financieel sterkere- en tussen de finan cieel zwakkere ondernemingen een zekere vereffe ning plaats hebben. Heel vaak zal het voorkomen dat de bedragen, die door de financieel-zwakkeren moeten worden opgebracht om tot een gelijk niveau met de financieel-sterkeren te komen, zo groot zijn dat reeds hierdoor een onoverkomenlijk bezwaar dreigt te ontstaan om tot een vergelijk te komen. In het voordeel dat de concentratie zal opleveren, waarvan een zo nauwkeurig mogelijke raming moet worden gemaakt, kan men een middel vinden om deze moeilijkheid te overwinnen, door een deel van het te behalen voordeel te bestemmen voor gedeel telijke delging van de al te zwaar drukkende ver mogensvereffening. Dit betekent echter dat de financieel zwakkere onderneming in sterkere mate profiteert van het concentratie-voordeel dan de financieel sterkere onderneming. Soortgelijke vragen kunnen zich ook voordoen bij de verschillen, die bestaan tussen de bedrijfsresul taten, die vóór de concentratie werden behaald. De onderneming, die vóór de concentratie de beste be drijfsresultaten oplevert, zal geneigd zijn te ver langen, dat deze voorsprong ook na de fusie zal worden bestendigd, en ook deze eis kan een onover- komenlijke hinderpaal vormen voor het bereiken van overeenstemming. Ik*heb aldus de heer van Vloten wel eens de stelling verkondigd, dat bij het onderhandelen over concentratie de coöperatie, die de sterkste po sitie inneemt, tot vergaande concessies aan die andere coöperaties bereid kan zijn, mits voldoende

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 6