Landbouw en dierenbescherming „SCHERP IN" KOMT HARD AAN VERORDENING TOT BESCHERMING VAN DE WAAKHOND. Ongedwongen verhouding ZATERDAG 19 MAART 1955 199 Er is enige weken geleden een ontwerp van een wet op de Dierenbescherming bij de Tweede Kamer ingediend, diat reeds nu de nodige stof heeft doen opwaaien in temdbouwkringen. Hoewel vrijwel geen jboer er aan zal denken dieren met opzet te mis handelen, komt het toch nog wel voor, d!at dieren door onnadenkendheid of onwetendheid worden mishandeld. Naast zedelijke -zijn er immers vol doende economische gronden aanwezig om dit niet te doen. Vrijwel iedereen zal het daarom in beginsel eens zijn met het streven kwaadwilligen op dit gebied strafbaar te stellen. Voor het grootste gedeelte zul len de voorstellen wel de instemming van de land bouw kunnen verwerven. De instelling van een Raad voor de Dierenbescherming en een regeling voor de behandeling van waakhonden gaan we voorbij. Wat dit laatste .betreft verwijzen we naar een provinciale verordening tot bescherming van waakhonden in Zeeland, die met ingang van 1 Jan- j.l. van kracht geworden is en waarvan we op deze bladzijde de belangrijkste punten weergeven. De voornaamste critiek richt zich echter tegen het derde hoofdstuk, waarin wordt voorgesteld een aantal artikelen van het Wetboek van Strafrecht te wijzigen. Deze wijzigingen hebben naast een aantal alge mene regels over letsel veroorzaken of verwaar lozen van dieren, tot doel ook een aantal met name genoemde feiten strafbaar te stellen. Genoemd worden: a. een dier arbeid doen verrichten, welke ken nelijk zijn krachten te boven gaat of waartoe het uit hoofde van zijn toestand ongeschikt is; b. een dier vervoeren of doen vervoeren zon der dit het nodige levensonderhoud te verschaf fen of te doen verschaffen c. een koe met overvolle uiers vervoeren of op een markt of openbare verkoping ten verkoop houden d. rundvee vervoeren, terwijl het is aangebon den met een halstouw of een hoorntouw e. een kalf houden in een ruimte, waarin het zich niet of nauwelijks kan bewegen of waar het daglicht wordt geweerddan wel in een ruimte waarin het daglicht niet of nauwelijks kan door dringen; f. bij de verlossing van een koe een kracht toestel of dierlijke trekkracht gebruiken; g. een hond als trekkracht gébruiken; h. de oorschelpen van een hond verkleinen; i. de staartwervelkolom van een paard verkor ten-, f. een paard gebruiken, dat voorzien is van oogkleppen, tenzij de veiligheid of de bijzondere aard van het vervoer zulks vereist. Tegen de voorschriften gesteld onder a, b en e alsmede tegen die genoemd onder e, f, g en h zul len weinig of geen bezwaren van landbouwzijde in gebracht kunnen worden. Wel echter tegen de be paling dat rundvee dat met een halstouw of hoorn touw aangebonden is, niet vervoerd mag worden. De reden van dit verbod schijnt te zijn dat run deren aan de hoornbasis nogal gevoelig zijn. Het zou echter uiterst onpractisch zijn wanneer bij iedere verplaatsing, ook op eigen bedrijf, een hal ster te pas zou moeten komen. Ook het verbod de staartwervelkolom van paarden te verkorten couperen heeft reeds de nodige reacties, vooral in trekpaardkringen uitgelokt. We kregen een schrijven toegezonden dat de Konink lijke Vereniging „Het Nederlandsche Trekpaard" gericht heeft tot de leden der Staten-Generaal. In dit schrijven wordt instemming betuigt met de algemene strekking van het wetsontwerp, doch wordt stelling gekozen tegen het coupeerverbod, waarbij een vergelijking met het couperen van hon den wordt getroffen diat wel toegestaan is, omdat: 1°. het een redelijk doel heeft n.l. het verfraaien der dieren, waardoor hun waarde stijgt. De hoge krachtvoerrekeningen en het inmiddels niet meer vroege voorjaar nopen de boeren er toe zeer zuinig te zijn met hun laatste voervoorraden. Door de dieren wat langer droog te zetten, door wat meer stro te geven heeft men getracht op het ruwvoer te besparen. Op vele bedrijven zal nu echter toch de tijd zijn aangebroken, dat de bodem van de silo en van het hooivak zichtbaar wordt. In normale jaren wordt datgene dat er dan nog is, verwerkt in de mestvaalt of gebruikt als strooi sel. Zeer begrijpelijk is het dat men nu ook deze laatste resten probeert op te voeren. Voorzichtigheid is daarbij geboden. Heel gemakkelijk raken bij het verzamelen van de laatste resten allerlei ongerechtigheden, zoals spijkers, qzerdraad, enz. in het voer. Het gevaar voor „scherp" neemt nu dus sterk toe. Er hoeft hier niet gewezen te worden op de schade, die daardoor kan ontstaan. Volstaan kan worden met de opmerking, dat de koeien met „scherp in" heel vaak alleen nog maar naar de slachtbank kunnen. Men zij dus voorzichtig. Uit eindelijk is het voordeliger wat langer en meer krachtvoer te geven, dan één productieve koe door „scherp" naar de slager te moeten brengen. C. V. 2°. omdat het couperen mits deskundig ver richt niet pijnlijk behoeft te zijn en in zijn gevolgen niet kwellend voor de dieren. Daarentegen wordt het couperen van paarden wel als dierenmishandeling aangemerkt, hoewel wordt toegegeven dat het couperen op zichzelf geen pijn behoeft te veroorzaken. Een schoonheids motief kan altijd problematisch worden gesteld, zodat de vereniging de nadruk legt op de vraag van 'het buitenland, de binnenlandse handelswaarde en de gebruikswaarde. Op deze argumenten behoeven we hier niet ver der in te gaan, daar de kwestie in ons blad al zeer uitvoerig behandeld is, waarbij zowel voor- als tegenstanders aan het woord zijn geweest. I-n de memorie van toelichting op het wetsont werp wordt gezegd dat het Centrum Paardenbelan- gen en de Kon. Ver. „Het Nederlandse Trekpaard" er niet in geslaagd zijn de economische voordelen aan te tonen of het gevaar van leidselvangen te motiveren. De bedoelde brief moet dan ook be schouwd worden als een energieke poging de volksvertegenwoordiging van de argumenten der trekpaardfokkers op de hoogte te stellen en zo mogelijk ook dienovereenkomstig te laten beslis sen. Tenslotte zal het verbod, genoemd onder j weinig bezwaar ontmoeten, daar steeds ontheffing ver leend kan worden voor paarden die niet zonder oogkleppen gebruikt kunnen worden. Zo zijn er dus punten die de landbouw graag ge schrapt zou willen zien. Het omgekeerde komt echter ook voor. In „De Land bode" van 24 Febru ari vestigt de redactie er de aandacht op dat de wet tekortschiet wanneer het er over gaat schapen te beschermen tegen loslopende honden. Zowel uit een oogpunt van dierenbescherming als uit econo mische overwegingen zou het doden, mishandelen of doen verdrinken door honden, strafbaar gesteld moeten worden, en wel in dien zin dat de eigenaar strafbaar wordt gesteld, dan wel dat de grondge bruiker het recht heeft de honden te doden als hij deze bij de schapen aantreft. Dit lijkt ons een buitengewoon goede suggestie, die er nog eens nadrukkelijk de aandacht op ves tigt dat de georganiseerde landbouw naar ver schillende zijden schrappen, corrigeren en aan vullen zal moeten trachten het juiste evenwicht tussen dierenbescherming en landbouw te herstel len. Het ziet er althans op dit moment naar uit dat dit evenwicht verbroken is. B. Met ingang van 1 Januari is een provinciale ver ordening van kracht geworden, waarbij het ver boden is een hond aan een ketting of op een andere wijze vast te leggen of in een hok of ren in te sluiten. Burgemeester en wethouders van de gemeente waar de hond wordt gehouden, kunnen ontheffing verlenen van het vastleggen als voldaan is aan de volgende eisen; die vermeld staan in art. 3 (a, b en c). a. één uiteinde van de ketting dient verbonden te zijn aan de halsband van de hond, het andere aan een metalen ring met een dia meter van tenminste 8 cm, welke zich vrij moet kunnen bewegen langs een looplijn, waaronder voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan een niet hoger dan een halve meter boven de begane grond, tussen twee ten minste 10 meter uit elkaar gelegen steun punten, horizontaal gespannen, 'metalen draad ter dikte van tenminste 10 mm; b. op het terrein waar de hond zich bevindt, moet aanwezig zijn: een vocht- en tochtvrij, aan alle zijden en van boven afgesloten, voor de hond steeds bereikbaar hok van deugdelijk materiaal met een flinke opening voor een in gang; c. een steeds bruikbare, in vaste stand aange brachte zindelijke drinkbak, met vers drink water, moet doorlopend in het onmiddellijk bereik van de hond aanwezig zijn. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van hetgeen is voorgeschreven omtrent de lengte van de looplijn, doch alleen, indien de gesteldheid der erven dit noodzakelijk maakt. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de opsluiting als vold'aan is aan de volgende eisen die vermeld zijn in art. 4 (ia en b). a. bij de ren moet zich een vocht- en tochtvrij hok bevinden, als omschreven in art. 3 sub b b. in de ren moet zich een in vaste stand aan gebrachte drinkbak bevinden, welke voldoet aan de in art. 3 sub c gestelde eisen. Burgemeester en wethouders kunnen verder nog een aantal voorwaarden stellen over lengte en ge wicht van de ketting, de halsband, het hok en de ren. De ontheffingen moeten schriftelijk worden ver leend. Deze ontheffing kan worden ingetrokken als niet langer aan de voorwaarden voldaan wordt. Het uitmuntende jaarverslag van de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting „Noord-Beveland" maakt ons nog eens opmerkzaam op het belangrijke werk, dat deze verenigingen ook in Zeeland verrichten. Ook van de zijde der standsorganisaties mag dit wel eens duidelijk gezegd worden. Het werk van de Verenigingen voor Bedrijfsvoorlichting is der mate landbouwtechnisch en gespecialiseerd gewor den, dat een eigen orgaan van de boeren noodzake lijk geworden is. De verenigingen werken nauw samen met de voorlichtingsdiensten en komen daardoor tot een intensivering van de voorlichting, die voor de voor lichtingsdienst waardevolle aankopingspunten geeft en de lasten voor de boeren tot redelijke proporties terugbrengt. De verhouding tot de standsorganisaties, die de pretentie voeren alle belangen van de boeren te behartigen, is in de provincie Zeeland in het alge meen zonder twijfel goed te noemen. Helaas is dat niet in alle provincies het gehal; we herinneren ons nog dat enige jaren geleden in het Drents Land bouwblad een felle discussie rondom deze vereni gingen heeft plaats gehad en dat ook in andere provincies zich iets dergelijks heeft voorgedaan. De goede verhouding in Zeeland berust wel degelijk op een basis. Zo is het ons bekend, dat op Noord-Beveland een gentleman-agreement tussen de Kring van de Z.L.M. en de Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting bestaat, waarbij afspraken zijn vastgelegd over de onderwerpen voor vergaderingen, excursies en de monstraties. Voor zover ons bekend, werkt een dergelijke regeling goed en is ze de grondslag voor een samenwerking op vrijwillige basis. Op Walcheren kent men de figuur dat de stands organisaties een band met deze vereniging hebben, doordat ze een adviserend lid in het Bestuur aan wijzen en via deze schakel dus met de gang van zaken op de hoogte blijven. V De instelling van de Raad voor de Landbouw voorlichting in de provincie Zeeland, dreigt een verandering in deze verhouding te brengen, die niet in alle opzichten een verandering ten goede genoemd kan worden. Zoals bekend, is deze Raad naar landelijk model in alle provincies ingesteld, waarbij enerzijds de standsorganisaties en anderzijds de Overheid ver tegenwoordigers hébben aangewezen. Dit lichaam heeft nu bericht gezonden aan de Verenigingen voor Bedrijfsvoorlichting, waarbij deze min of meer onder voogdij worden gesteld. Zo moet jaarlijks een werkplan en een verslag worden ingeleverd bij de Raad, terwijl de statuten van de bestaande ver enigingen aan de nieuwe situatie moeten worden aangepast. Over het algemeen is dit optreden van de Raad niet ongunstig ontvangen, omdat deze verenigingen er belang bij hebben op provinciaal niveau een contactpunt te hebben. Wel echter zijn er te oordelen naar de verslagen in de dagbladen be- zwaren gemaakt tegen de aanwijzing van bestuurs leden der verenigingen door de standsorganisaties. Men maakt er bezwaar tegen dat de huidige toe stand, waarbij de verenigingen volkomen zelfstandig en in goede verhouding naast de standsorganisaties werken, doorbroken zou worden. We kunnen ons dit, gezien het verleden, wel enigszins voorstellen. V We menen, dat het karakter van de Raad voor de Landbouwvoorlichting de hierboven geschetste moeilijkheden met zich meebrengt. We wezen er reeds op, dat deze zaken landelijk vaak moeilijker liggen dan in onze eigen provincie. Het is daarom goed te begrijpen, dat de standsorganisaties lande lijk een sterk standpunt innemen. Dit standpunt is via de landelijke Raad voor de Landbouwvoorlich ting doorgegeven aan de Provinciale Raden. Op deze wijze komt dus een landelijk standpunt terecht in de provincie, waardoor met verhoudingen in de provincie onvoldoende rekening wordt gehou den. Als zodanig is dit optreden in feite een gevolg van de gedachte aan centralisatie, waarbij landelijk wordt uitgemaakt wat er in de provincies moet gaan gebeuren. Het lijkt ons daarom gewenst, dat er ter wille van de goede verhoudingen, ook op provinciaal niveau een gesprek tussen de belanghebbenden plaatsvindt, teneinde onnodige moeilijkheden tt vermijden. B.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 3