De verdediging tegen het buitenwater.
Installatie Kleine Boerencommissie van het Landbouwschap
t.AïERDAC- 3£ JANUARI 1»66.
rm
De verdediging van ons land tegen het buitenwater is een nationaal belang, waar-
van de kosten, niet alleen door de aanliggende gronden, maar door het gehele volk gedragen
dienen te worden.
De zee kan evengoed als een buitenlandse mogendheid voor ons een vijand worden,
waartegen de gehele natie zich teweer dient te stellen en niet alleen dat deel van ons
vaderland, waar de inval plaats vindt.
De inleiding van een slechts enkele weken ge
leden verschenen boek „De Dijken", een nationale
uitgave, vangt aan met de volgende woorden:
„Wanneer op een denkbeeldige ochtend plotse
ling alle Nederlanders hun vaderland zouden heb-
„ben verlaten bijvoorbee.d door een massale
„emigratie dan zou na afcoop van korte tijd een
„groot deel van Nedenand eenvoudig niet meer
bestaanHet zou van de kaart zijn gewist door
„water, zout en zoet."
Zo is het inderdaad. Ongeveer de helft van
Nederland zou door water overstroomd worden,
indien het niet werd beschermd door duinen en
dijken.
De ramp van 1 Februari 1953, waarbij zovele
Nederlanders het leven verloren en enorme schade
werd toegebracht aan grond, gebouwen, voorraden,
enz., terwijl het herstel van de dijken grote kapi
talen kostte, heeft er ons opnieuw aan herinnerd,
dat de zee, wanneer deze zich als vijand gedraagt,
ontzaggelijke schade kan veroorzaken. Duizenden
jaren reeds komt het water telkens tweemaal per
etmaal naar onze kust en dringt in de zeegaten,
schurend langs de oevers zowel bij opkomend als
afgaand water. Veelal is de zee goedmoedig en
wekt zij de schijn of yan haar niets te vrezen valt,
maar bij storm en hoog water, speciaal bij een
zgn. springtij, ontwikkelt deze zelfde zee een ge
weld, dat nagenoeg onberekenbaar is.
Op 23 en 24 December van het zojuist afgelopen
jaar, toen bij de storm ondanks een zgn. doodtij,
het water zeer hoog tegen de dijken opliep en deze
op enkele plaatsen zelfs bezweken, werden wij er
opnieuw aan herinnerd welk een gevaar zware
storm op onze kust betekent. Wat zou er gebeurd
zijn indien een dergelijke storm slechts enkele da
gen later, tijdens springtij, op de Nederlandse kust
had gestaan En alsof dit nog niet genoeg was,
werden wij in het Zuiden de vorige week bij weinig
wind opnieuw gewaarschuwd voor hoog water, dat
inderdaad hoog kwam en bij storm andermaal een
groot gevaar voor onze dijken had betekend.
Het gevaar is weer voorbij en wij leven weer
rustig verder; maar is het onverklaarbaar, dat met
name zij die de ramp van 1953 van dichtbij heb
ben medegemaakt, zich niet rustig voelen.
De gemiddelde Nederlander weet, door allerlei
publicaties in de laatste twee jaar zo langzamer
hand wel, dat de zee voortdurend stijgt ongeveer
15 cm in een eeuw en het land daalt, waa -door,
op lange termijn gezien, de aanvallen van de zee
steeds krachtiger zullen worden. De geschiedenis
leert ons hoe door stormvloeden, in de 15e en 16e
eeuw kolossale verliezen werden geleden aan men
sen, vee, grond, enz., niet alleen door de kracht
van het water, maar voor een belangrijk deel door
de slechte verzorging van de zeeweringen in die
dagen. Gelet op de enorme schade die de storm
vloed van 1 Februari 1953 heeft veroorzaakt, nu
onze dijken zoveel hoger en steviger van constructie
zijn dan in vorige eeuwen, vragen wij ons toch wel
af wat er in vroegere eeuwen van het lage deel van
Nederland met zo'n stormvloed zou zijn overge
bleven.
Onze polders zijn in de loop der eeuwen door
mensenhand gevormd. Geleidelijk aan zijn ook de
waterschappen ontstaan in de vorm zoals wij die
tegenwoordig kennen. De kosten van het leggen
van een zeewerende dijk werden in het verleden
door de indijkers zelf betaald, die uiteraard ook
voor het onderhoud dienden te zorgen. Tegenwoor
dig geschieden alle inpolderingen vanwege het Rijk;
voor particulieren is "dit door allerlei oorzaken, zo
als o.m. de prijs- en pachtbeheersing van landbouw
gronden, onmogelijk geworden. Aanleg en onder
houd van de nieuwe dijk komen voor rekening van
het Rijk, die ook eigenaar wordt van de ingedijkte
grond. Deze nieuwe dijken zijn wat hoogte, talud
en samenstelling betreft, veel beter dan de oude
dijken.
De ramp van 1 Februari 1953 en het is niet
de eerste maal in de geschiedenis dat een bijzon
dere gebeurtenis aanleiding was tot het nemen van
ingrijpende maatregelen; men denke op inpolde-
ringsgebied aan de grote stimulans die de waters
nood van 1916 gaf aan de afsluiting en gedeeltelijke
droogmaking van de Zuiderzee plaatste de oever
verdediging in het middelpunt van de belangstel
ling. De Minister van Waterstaat stelde, zoals be
kend, de zgn. Delta-commissie in, die met grote
voortvarendheid aan het werk ging en met de be
kende plannen, die overigens voor de deskundigen
niet geheel nieuw waren, kwam. Bij de Water
schappen kon men een neiging waarnemen om tot
concentratie van waterschappen te komen, overtuigd
dat men is, dat zeker voor deze zeedijken het spreek
woord van toepassing is, dat de sterkte van een
ketting wordt bepaald door de zwakste schakel.
Dit alles is zeer verblijdend, rhaar het probleem
van de verdediging tegen het buitenwater is hier
mede niet opgelost, speciaal niet wat de kosten
betreft, die nog altijd voor het grootste deel op de
grond drukken en veelal uitsluitend op de grond
die directe bescherming van de zeedijk geniet.
Men zegt dat de tijd van „wien water deert, die
water keert" voorbij is, maar indien dit het geval
is, dan zal dit ook moeten blijken. Dan is in groot
verband gezien de verdediging van ons land tegen
het buitenwater niet alleen een taak van de aan
liggende, zelfs niet mede van de achterliggende
polders, maar van ons gehele volk. Temeer is dit
het geval omdat onze zeeweringen niet alleen de
grond beschermen, maar, naarmate de bevolking
groeit, in toenemende mate een groter aantal Ne
derlandse Staatsburgers en niet-agrarische eigen
dommen.
Het Nederlandse volk realiseert zich nog te
weinig, dat bij de stormvloed van 1 Februari 1953
het dichtbevolkte Westen van ons land ternauwer
nood aan overstroming ontsnapte. De gevolgen daar
van zouden nog vele malen groter geweest zijn
dan in 1953 het geval was en voor de welvaart
van het tegenwoordige geslacht vrijwel onover-
koombaar.
Het onderhoud van onze zeeweringen berust,
zoals bekend, in hoofdzaak bij onze waterschappen
en de besturen van deze echte Nederlandse instel
lingen, hebben hun taak naar algemeen wordt er
kend, uitnemend vervuld. Het toezicht berust bij
Provincie en Rijk, die uiteindelijk het laatste woord
spreken. Maar vast staat ook, dat het overgrote
deel van de onderhoudskosten van onze zeewerin
gen door de achterliggende gronden worden betaald.
Alleen wanneer de onderhoudskosten zo buitenspo
rig worden, dat de zeewerende polder de onder
houdskosten niet meer kan opbrengen, kan al
thans in Zeeland de wet op de calamiteuze pol
ders toepassing vinden en ontstaat een uitzonde
ringstoestand, die eigenlyk regel moest zijn.
De bescherming van de Staatsburgers en hun
eigendommen, ons nationaal bezit, is volgens onze
mening een taak van de Staat, die ook de kosten
ervan behoort te dragen. Onze polders en water
schappen worden door het toenemende verkeer,
dat in vele gevallen niets met de grond zelf heeft
te maken, reeds zodanig belast, dat de kosten van
de komende onafwendbare dijkverhoging en -ver
zwaring niet op hun schouders dienen te worden
gelegd. Indien het Delta-plan en het Drie-eilanden-
plan tot uitvoering komen, en alles wijst daarop,
is het o.i. een ongezochte gelegenheid om het ge
hele vraagstuk van de zeeweringen, dijken enz. van
geheel Nederland te bezien, niet alleen van de
technische, maar ook van de organisatorische en
vooral van de financiële kant. Zoals het verdedi
gen van het Nederlandse grondgebied tegen een
buitenlandse vijand, zij het dan in menselijke ge
daante, een taak is voor de Staat, waaraan jaarlijks
enorme bedragen worden ten koste gelegd, om met
de beste organisatie en de machtigste apparatuur
een eventuele aanval te keren, zo is de verdedi
ging tegen een andere vijand, de zee, al doet deze
zich meestal nog zo vriendelijk voor, om dan in
eens toe te slaan, naar onze mening een taak van
de Staat.
Naarmate het gevaar groter wordt, moet de or
ganisatie beter en het apparaat krachtiger worden.
waarbij voor plaatselijke legers wel plaats is, maar
dan onder een centraal commando. Tegenover een
geconcentreerde aanval stelle men een geconcen
treerde verdediging. Men kan het ook anders zeg
gen. De Nederlandse Staatsburger, ook al woont
hij enkele meters onder de zeespiegel, verwacht van
de Staat bescherming voor zijn persoon en goed,
niet alleen door een omvangrijk politie-apparaat,
maar ook door een afdoende bescherming tegen
het buitenwater. De Staat heeft er ook het groot
ste belang bij, dat overstromingsrampen menselij
kerwijze gesproken onmogelijk zijn. Het gaat hier
niet alleen om langbouwbelangen, maar uiteraard
in de eerste plaats orn mensenlevens en evenzeer om
de belangen van industrie en handel in het al
gemeen.
Uiteraard is voor een afdoende beveiliging van
het lage deel van Nederland geld nodig, veel geld
zelfs, zoals ook thans reeds het geval is; alleen zal
het geld dan niet moeten komen alleen uit de zakken
van enkelen, die het water moeten keren, maar uit
de Staatskas, zoals ook de honderden millioenen
aan rampschade en dijkherstel door de Staat wor
den betaald. De kennis van en de hulpmiddelen
waarover onze tegenwoordige dijkbouwers tegen
woordig beschikken, zijn zo vermeerderd, dat het
mogelijk moet zijn onze zeeweringen zodanig te
maken dat een calamiteit welhaast onmogelijk is.
En nu het geld. Wij wagen het, een suggestie
te doen.
De nodige fondsen zouden o.i. verkregen kunnen
worden door de Grondbelasting tot een bestem
mingsbelasting te maken, al zijn ook hier, gelet op
de ervaringen met de Wegenbelasting, wel beden
kingen tegen aan te voeren. De huidige Grond
belasting dient nodig op de helling te komen, of
geheel te verdwijnen. De belastbare opbrengst van
deze belasting is nl. gebaseerd naar de zuivere
pacht- of huurwaarde zoals deze was.in het
laatst van de vorige eeuw.
Wij zijn er ons ten volle van bewust, dat het
door ons aangesneden probleem uiterst ingewikkeld
is, en dat wij onvoldoende deskundig zijn om het
geheel te kunnen overzien.
Wij zijn er ook van overtuigd, dat de Regering
niet ineens bereid zal zijn om op korte termijn
met voorstellen als door ons voorgestaan, te ko
men, of er nadere studie van te maken, mede omdat
het geld kost. Maar het is waard er voor te strij
den, om zo het Nederlandse volk en de volksver
tegenwoordiging duidelijk te maken, dat de verde
diging van ons land tegen de zee een nationaal
probleem is, waarvan de kosten door de Staat ge
dragen moeten worden.
We zijn ons artikel begonnen met de woorden
waarmede het prachtige boek „De Dijken", geschre
ven onder supervisie van de tegenwoordige Direc
teur-Generaal van de Rijkswaterstaat, aanvangt.
Wij willen het besluiten met enkele zinnen aan te
halen waarmede de schrijvers van dit boek beslui
ten, omdat deze voor ons betoog zo uitstekend
passen.
„Ons land is de afspiegeling van de mens, die
„van dag tot dag werkt om zijn bestaan veilig te
„stellen.
„De strijd om het bestaan begint hier met de
„strijd om de bodem. Het is een ingewikkelde
„strijd, die nooit volledig gewonnen zal worden.
„Laten daarom al de millioenen van Nederland
„waakzaam blijven, ook de honderdduizenden in
„de steden, die soms weken, maanden, ja vaak
„jaren achtereen geen dijk te zien krijgen. Want
„niet alleen in een dorp vlak achter een zeedijk,
„maar ook in een stad ver er vandaan leven velen
„van ons onder de ban van de zee, ervan gescheiden
„door slechts enkele meters zand en klei en steen."
J. D. DORST.
Onlangs heeft de Voorzitter van het Landbouw
schap de Commissie Kleine Boeren-vraagstukken
geïnstalleerd.
In zijn installatierede heeft de heer Louwes er in
het bijzonder op gewezen, dat de kleine boerenbe
drijven in de meeste landen de meerderheid vor
men. Daarom kan men de vraagstukken van deze
bedrijven zien als de kernvraagstukken in de land
bouw. Om deze reden zal de landbouwpolitiek in
de meeste gevallen gericht zijn en gericht moeten
zijn op de kleine bedrijven. Van een blijvend goed
landbouwbeleid kan geen sprake zijn wanneer het
kleine boeren-vraagstuk niet geleidelijk aan wordt
opgelost. Een beduidende vermindering van de
handelsbelemmeringen voor agrarische producten,
welke thans tussen verschillende landen bestaan,
zal niet tot stand kunnen komen als niet in al deze
landen wegen en middelen gevonden worden om
de positie van de kleine boeren te verbeteren.en te
versterken.
Deze commissie zal in de naaste toekomst komen
te staan voor vraagstukken van velerlei aard. In
de laatste tijd is het economisch getij voor de land
bouw in een ongunstige richting gekeerd. De prij
zen vertonen een neiging tot dalen, de productie
kosten een neiging tot stijgen. Onder dergelijke
omstandigheden zullen veelal de kleinere bedrijven
het eerst in de verdrukking komen. In de komen
de maanden zal het Landbouwschap zich ernstig
moeten beraden o.a. omtrent het vraagstuk van
de grote kostprijsverschillen, dat nu bij het melk-
prijsbeleid weer zeer duidelijk naar voren is geko
men. Hierbij moet men niet alleen denken aan het
prijsbeleid, doch ook aan de pachtprijspolitiek, de
subsidiëring van bedrijfsgebouwen, de uitvoering
van cultuurtechnische verbeteringen, de verbete
ring van de bedrijfsvoering e.d. Het bestuur rekent
er op, dat deze commissie hierbij een belangrijk
deel van het werk op zich zal nemen.
De Commissie voor Kleine Boeren-vraagstukken
is een adviescommissie van het bestuur. Zij brengt
dus rechtstreeks haar adviezen uit aan het bestuur.
Dit betekent echter niet, dat deze commissie niet
dagelijks contact zal moeten houden met hoofd
afdelingen, afdelingen en andere commissies van
het Landbouwschap, wanneer daar onderwerpen
aan de orde komen welke van bijzondere betekenis
zijn voor de kleine boerenbedrijven. Daarnaast zal
de commissie zich moeten bezighouden met het be
ramen van middelen tot verbetering van de positie
van de kleine boerenbedrijven.
In deze commissie hebben uit Zeeland zitting de
heer P. J. Abrahamse te Serooskerke (W.) als lid
en de heer P. Wielemaker te Koudekerke als plaats
vervanger.