RASSENBERICHTEN
Z
Z
H
TOELICHTING.
%®mc8*farB»6
gpersl
gcrsl
over
50
De berichten over de rassenkeuze zijn, evenals vorig jaar, opgesteld
in samenwerking tussen de Rijkslandbouwconsulentschappen voor
de Zeeuwse Eilanden, Zeeuwsch-Vlaanderen en West Noord-Brabant.
Hierdoor wordt beschikt over een groot aantal proefvelden waardoor
de betrouwbaarheid van de uitkomsten groter is.
lussen haakjes is achter ieder cijfer over de opbrengst het aantal
proefvelden vermeld. Dit tussen haakjes geplaatste cijfer is dus in
zeKere zin een maat voor de betrouwbaarheid.
OPBRENGST ZOMERTARWE-RASSEXPROEFVELDEN 1950—1954
IN KG/ARE.
Gemiddeld
1950—
1954
RASSEN
1954
kg/are
43.8
100
kg/are
PEKO
49.0 (4)
44.7 (12)
102
BLANKA
39.7 (8)
91
KOGA
40.7 (8)
93
In 1954 kwamen naast het ras PEKO de nieuwe rassen KOGA II, SVEN-
NO, PHOEBUS en STRUBE'S 4090 op de proefvelden voor. Koga en Blanka
werden niet meer beproefd. Laatstgenoemd ras wordt van de Rassenlijst
afgevoerd.
Niettegenstaande de opbrengst van Peko dit jaar weer goed is, blijken
de nieuw beproefde rassen eveneens zeer productief te zijn.
Voorlopig blijft PEKO, in afwachting hoe de nieuwe rassen zich verder
zullen ontwikkelen, het aangewezen ras voor deze streken. Deze produc
tieve roodzadige tarwe kan zeer vroeg (in Januari) en nog vrij laat in het
voorjaar worden gezaaid. Heeft voldoende stevig en veerkrachtig stro, een
vrij smalle aar met een mooie, goed gevulde korrel.
OPBRENGSTEN ZOMERGERSTRASSENPROEFVELDEN 1950—1954.
RASSEN
1954
Gemiddeld 19501954
kg/are relatief
BALDER
56.1 (7)
46.9 (30)
100
KENIA
53.5 (4)
44. 5 (26)
95
PIROLINE
55.5 (8)
49.3 (25)
104
AGIO
53.7 (5)
46.3 (24)
98
HERTA
55.9 (5)
47.9 (27)
102
FRISIA
57.4 (5)
49.8 (16)
106
SAXIONA
53.6 (1)
43.6 (10)
93
MINERVA (L.G. 51)
57.5 (o)
50.1 (6)
106
P.B. 26
58.5 (5)
50.5 (6)
107
CARLSBERG
57.1 (8)
49.5 (8)
105
De grootste plaats in het gerstareaal wordt nog steeds ingenomen door
de brouwgerstrassen, hoofdzakelijk Balder en Piroline en op de lichtere
gronden nog wat Kenia.
BALDER en KENIA hebben beide een uitstekende brouwkwaliteit. De
stevigheid van het stro is bij Balder beter dan bij Kenia, doch Kenia is wat
minder gevoelig voor ongunstige omstandigheden. Dit jaar echter, met zeer
ongunstige weersomstandigheden, gaf Balder op alle proefvelden een beter
resultaat dan Kenia. Beide rassen zijn zeer gevoelig voor meeldauw, welke
ziekte bij sterke aantasting een flinke oogstdepressie kan geven.
Van PIROLINE wordt de brouwkwaliteit minder gewaardeerd dan van
voornoemde rassen. Dit ras kiemt wat traag en onregelmatig. De sortering
is echter beter dan die van Balder en Kenia. Piroline kwam het afgelopen
jaar in opbrengst niet boven Balder.
Door de ongunstige weersomstandigheden kwam bij dit ras al vroeg
legering voor. Dit heeft de opbrengst zeer zeker beïnvloed. Aanvankelijk
ontwikkelt Piroline zich enigszins kruipend en traag, later groeit het goed
door. Op minder vruchtbare gronden kan de grondbedekking wel eens iets
te wensen overlaten.
Het stro is wat langer dan van Balder, maar nog wat minder stevig. De
ftikstofbemesting dient hierbij aangepast te worden. Piroline is een week
vroeger rijp dan Balder. In tegenstelling tot Balder is de vatbaarheid voor
meeldauw gering.
Evenals in 1953 kwam het afgelopen jaar in de practijk weinig meeldauw
voor, alleen in de zeer geile percelen en dan nog slechts aan de rand, werd
een ernstige meeldauwaantasting waargenomen. Bovendien was het gewas
al flink ontwikkeld voordat meeldauw optrad, zodat van een oogstdepressie
eigenlijk niet gesproken kan worden.
CARLSBERG zal in de rassenlijst opgenomen worden in de rubriek
„uitsluitend voor uitvoer bestemde rassen".
Het is een ras met een zeer vlugge ontwikkeling. Het stro is wat langer
dan van Balder, de stevigheid laat echter veel te wensen over. Ook dit ras
bleek zeer vatbaar voor meeldauw te zijn, terwijl door de sterke legering op
enkele proefvelden veel doorwas voorkwam. In opbrengst maakte het echter
een goede indruk.
Ook al omdat het prijsverschil tussen brouw- en voergerst ten gunste
van de brouwgerst lag, was er weinig animo voor verbouw van voergerst-
rassen als HERTA, AGIO en FRISIA.
Van deze 3 rassen heeft FRISIA gemiddeld de hoogste opbrengst gegeven.
Deze vierrijïge gerst lijkt vóór het in aar staat meer op haver dan op gerst.
Het stoelt weinig uit en heeft vrij stevig, grof stro. De aarspil is vrij bros,
zodat tijdig en voorzichtig oogsten gewenst is. Frisia dorst moeilijk.
Agio is voor het Zuid-Westelijk zeekleigebied van geen belang. In op
brengst blijft het beneden Balder.
Herta is een ras met zeer stevig stro. Het is jammer, dat de brouw
kwaliteit van dit ras slechts matig is.
Evenals Balder is het behoorlijk vatbaar voor meeldauw en roest.
Een uitstekende indruk maakten dit jaar de nieuwe voergerstrassen
P.B. 26 en L.G. 51. Dit laatste ras zal onder de naam MINERVA in de rassen
lijst opgenomen worden.
Beide rassen komen #veel met elkaar overeen. Ze ontwikkelen zich aan
vankelijk wat traag. Het stro is middelmatig stevig en vrij kort. Het aan
trekkelijke van deze rassen is, dat ze zeer weinig vatbaar zijn voor meel
dauw.
Nu het prijsverschil tussen brouw- en voergerst iets ruimer geworden is,
is verbouw van voergerst niet aan te bevelen, temeer nog daar het op-
brengstverschil tussen de brouw- en voergerstrassen zeer klein is. Balder
en Piroline geven opbrengsten die gelijk liggen aan die der voergerstrassen,
terwijl men ze zowel voor brouw- als voergerst kan bestemmen.
(O vcvstvccmJc grcn J)
OPBRENGST ZOMERGERSTR ASSEN OP OVERSTROOMDE GROND
IN KG/ARE.
RASSEN
Gemiddeld 1954
kg/are
°/o
55.1
103
52.—
97
51.6
102
51.7
102
50.5
94
52.8
99
54.9
102
56.1
105
53.6
100
51.4
96
54.—
101
BALDER
KENIA
PIROLINE
FRISIA
AGIO
HERTA
MINERVA (L.G. 51
F.B. 26
CALSBERG
SAXONIA
PROCTOR
100 53.6 kg/are
Onder normale omstandigheden is BALDER productiever dan KENIA,
waardoor het de voorkeur verdient. Als resultaat van een vrij uitgebreid
onderzoek in 1946 en 1947 op met zout water overstroomde grond, bleek
Kenia onder deze omstandigheden duidelijk meer op te brengen. In 1947
was het ras gemiddeld zelfs 3 productiever. De veelal slechte grondstruc
tuur oefende toen een sterke invloed uit op de opbrengst. Hierdoor werd
Balder meer structuurgevoelig genoemd.
Beziet men nu de resultaten van de in 1954 eveneens op overstroomde
grond aangelegde proeven, dan blijkt het tegenovergestelde. Vier van de
vijf proefvelden reageren ten gunste van Balder, zodat het bij de gemiddelde
berekening 6 boven Kenia komt.
Een verklaring hiervoor zal gezocht moeten worden in de betere bodem
structuur van voorjaar 1954 ten opzichte van 1947. In 1954 kon na een
regenarme winter en na een tijdige en goed uitgevoerde grondbewerking in
najaar 1953 vrijwel overal een goed zaaibed verkregen worden. Bovendien
werd het gips zowel in najaar als voorjaar tijdig gestrooid. Hierdoor zijn
belangrijk gunstiger groeiomstandigheden verkregen dan in 1947 toen de
grond er veelal slecht bij lag. Ook de topopbrengsten van 1954 wijzen op
gunstige groeivoorwaarden. Proefveld Z 1705 had een, hoewel niet uit
gesproken slechte, toch wel de slechtste structuur. Op dit proefveld was
Kenia beter.
De resultaten van 1954 zijn daarom niet tegenstrijdig met die van 1946 en
1947. Hoewel Balder in veel gevallen de voorkeur verdient boven Kenia,
kan laatstgenoemd ras op percelen met uitgesproken slechte structuur aan
bevolen worden.
PIROLINE blijkt op overstroomde grond heel goede opbrengsten te
geven. Op twee proefvelden is Piroline echter minder productief dan Balder.
FRISIA heeft eveneens goede opbrengsten. Deze vierrijïge voergerst met
een fors op wintergerst lijkend uiterlijk, heeft enige bezwaren, waardoor
de uitbreiding wordt tegengehouden. De aren breken bij het rijpen en
verder transnort gemakkelijk af. De korrel is vrii smal, naaldig en moeilijk
te korten. Hierdoor zal Frisia geen grote uitbreiding tegemoet gaan.
Van de overige rassen is nog weinig te melden. Deze zijn nog slechts op
twee proefvelden beproefd. De zeer hoge opbrengst van verschillende rassen
wekt echter een goede verwachting.
OPBRENGSTEN HAVER-RASSENPROEFVELDEN 1950—1954 IN KG/ARE.
Gemiddeld 19501954
RASSEN
1954
kg/are
kg/are
MARNE
52.8 (3)
49.9 (11)
101
LIBERTAS
52.0 (1)
49.7 (9)
103
51.5 (3)
49.1 (11)
101
PENBEK (C.B. 1)
52.8 (3)
49.3 (7)
102
ABED MINOR
50.8 (3)
49.6 (11)
102
CIVENA (C.I.V. 350)
52.7 (3)
50.0 (9)
103
46.9 (5)
97
ADELAAR
45.1 (4)
93
ZONNE II
50.2 (1)
46.3 (4)
96
EXPRES
49.0 (1)
45.8 (4)
95
WODAN
46.8 (7)
97
Uit de met haver beteelde oppervlakte neemt Marne, dat zich nog steeds
als een oogstzeker gewas handhaaft, verreweg de eerste plaats in. Ook dit
jaar eaf dit ras een goede opbrengst, doch de stevigheid was matig.
LIBERTAS vindt nog weinig opgang. De matige stevigheid vormt een be
swaar voor dit overigens productieve ras. Het veel met Marne overeen-