De Publiekrechtelijke Bedrijfs Organisatie in de Landbouw I. Het ontstaan HET LANDBOUWSCHAP X ZMIRBAe l* JANUARI 19«6. 3» REEDS verschuilende malen hebben wij toegezegd in enkeleyartikelen iets te zullen schrijven over de Publiekrechtelijke Bedrijfs-Orga.nisatie, de P.B.O., teneinde onze lezers een indruk te geven, ivat deze term nu precies inhoudt W1j hebben daarmede met opzet gewacht, tot een dergelijk lichaam in de landbouwsector tot stand kwam, omdat dan een vollediger beeld ge gewen kon worden van ontstaan, opbouw, werk wijze en taak. Nu de P. B. O. in de landbouw, het landbouwschap inderdaad met zijn werkzaamhe den is begonnen en de leden der landbouworganisaties in 1955 hiervan het een en ander zullen gaan bemerken, menen icijdat de tijd gekomen is de gedane belofte gestand te doen. Wij willen dan de bovengenoemde zaken stuk voor stuk behandelen. Er is over deze nieuwe publiekrechtelijke lichamen reeds heel wat lite ratuur verschenen. Het spreekt wel vanzelf, dat wij ons moeten beperken tot de hoofdzaken. Er zitten voorts verschillende politieke en levensbe-\ schouwelijke kanten aan het gehele vraagstuk, doch wij zullen ons zoveel mogelijk beperken tot de feiten. Eerst dan iets over HET ONTSTAAN van de Publiekrechtelijke Bedrijfs Organisatievorm in het algemeen. Wij moeten ons verplaatsen naar de vorige eeuw. Algemeen bestond in de toen leidende kringen de opvatting, dat de Staat geen regelende taak had op economisch en sociaal terrein. Er heerste op deze gebieden volledige vrijheid. De hoogte van de lonen bij voorbeeld was uitsluitend afhankelijk van de wet van vraag en aanbod. Als er zich veel arbeidskrachten aanmeldden, waren de lonen laag en de overige arbeidsvoorwaarden ongunstig. Zo kwamen er zeer lange arbeidsdagen voor, vrou wen- en kinderarbeid en waren er geen voorzienin gen voor ziekte, invaliditeit, ouderdom en geen regelingen voor vacantie en vrije dagen, geen mini mumeisen voor veiligheid, inrichting van de werk ruimte enz. Men was in die jaren van mening, dat dit alles tot het particuliere terrein behoorde. Ten aanzien van prijzen, vestigingsvoorwaarden, marktordening enz., stond men op hetzelfde stand punt. Ook hier meende men, dat de Staat slechts een beschermende, een toezicht houdende taak had, maar zeker geen regelende. Wel bestond er be langstelling voor landbouwaangelegenheden, doch deze richtte zich op de technische kant en men dacht zeker niet aan regelingen die het productie proces of de afzet raakten. In deze opvatting is aan het einde van de vorige eeuw langzaam verandering gekomen ten opzichte van het sociale terrein. Een verandering, die zich in onze eeuw in versneld tempo heeft voortgezet en die geleid heeft tot de sociale wetgeving, zoals wij die kennen. Ten aanzien van de economische sector vatte eerst in onze eeuw de opvatting post, dat ook hier de Staat mjn of meer regelend dient op te treden. Het is voornamelijk de opkomst en de ontwikke ling van de georganiseerde arbeidersbeweging ge weest naast de zeer ernstige misstanden, die er in verschillende industrieën ten aanzien van de ar beidstoestanden waren ontstaan, die de omme zwaai in de algemene opinie bewerkstelligden, waardoor men het normaal ging vinden, dat er sociale maatregelen getroffen werden. Werden er eerst slechts aarzelend enkele voorzieningen ge troffen, waarbij wij denken aan het verbod van de kinderarbeid, het in de eerste wereldoorlog inge stelde algemene kiesrecht en de oorlog zelve, deze gaven een grote stoot. Ook de tweede wereldoor log gaf opnieuw als het ware een stimulans. Zo ontstonden de talrijke wetten, die het gehele ter rein van de sociale voorzieningen bestrijken. Wij kunnen gerust stellen, dat er bijna niemand meer te vinden is in ons land, die deze sociale wet geving niet toejuicht, al heerst er natuurlijk wel verschil van mening over de vraag of sommige voorzieningen er wel of niet moeten komen en of andere niet te ver gaan of niet ver genoeg. Maar men kan zich de huidige samenleving nauwelijks meer indenken zonder een bepaald stelsel van sociale maatregelen. Practisch overal elders in de landen om ons heen bestaan immers gelijksoortige maatregelen. INGRIJPEN VAN DE STAAT. Wanneer wij nu verder kijken naar het ingrijpen van de Staat in het economische leven, dan zien Wij, dat de grote economische crisis uit de dertiger jaren de voornaamste stoot gaf tot dit ingrijpen. En zeker speciaal op landbouwgebied. In de tweede wereldoorlog was een sterke be moeienis van de Overheid met het economische leven nodig en ook na deze oorlog Ibleef een zekere mate van deze Overheidsbemoeienis bestaan. Ook bij dit punt kan men van mening verschillen of de Staat de teugels strak of los in de handen moet houden, maar ook hier zijn langzamerhand hoe langer hoe meer mensen, die een zeker ingrijpen van Overheidswege normaal zijn gaan vinden. Een ontwikkeling, die in de meeste landen der wereld eveneens gevolgd is. MEER OVERHEIDSLICHAMEN NODIG. Deze Staatsinmenging op sociaal en economisch gebied, waar wij, of wij willen of niet, mee te maken hebben, houdt gevaren In. Wanneer men namelijk als Overheid maatregelen uitvaardigt, dan moet men deze ook uitvoeren en moet men de naleving ervan kunnen afdwingen. Een gemeente, die be sluit een straat voor het verkeer af te sluiten, vaardigt eerst een verordening uit, plaatst dan bor den en draagt aan de politie op de overtreders te bekeuren, waarna deze gestraft worden. Voor de uitvaardiging, de uitvoering en de contróle is per soneel nodig, is een apparaat nodig. Zo is het ook met maatregelen op sociaal en eco nomisch terrein. De Overheid dient over het appa raat te beschikken om deze maatregelen uit te den ken, op te schrijven, uit te vaardigen, in de prak tijk uit te voeren en de nakoming af te dwingen. Naarmate er meer sociale wetten kwamen en meer maatregelen, die ingrepen in het economisch proces, moesten er meer en grotere Overheids lichamen komen om dit alles uit te voeren. Van het begin af aan streefde men er naar het bedrijfsleven in te schakelen, want men voorzag een groot ambtelijk apparaat met de daaraan ver bonden administratieve rompslomp en bureaucra tie. Wij denken in dit verband aan de bedrijfsver enigingen, die een deel van de sociale wetten kre gen uit te voeren en aan de inschakeling van het georganiseerde landbouwbedrijfsleven bij het uit voeren van de crisismaatregelen. Maar toch ont stonden zeer grote ambtelijke apparaten, vooral in de tweede wereldoorlog. Het bezwaar tegen deze gang van zaken is, dat contróle op het doen en laten van dergelijke licha men bijna onmogelijk wordt. Honderd Tweede- en Vijftig Eerste Kamerleden, nog verdeeld over een aantal politieke partijen, kunnen moeilijk verschil lende Ministers verantwoording vragen voor alles wat er op hun Departementen geschiedt, hetgeen eigenlijk in een democratisch geregeerd land als Nederland wel zou moeten kunnen. Een tweede bezwaar is, dat de burger, die de wet behoort te kennen, uit de doolhof van ambte lijke bureaux geen weg meer weet en zodoende vervreemd raakt van die dingen, die toch in zijn belang worden uitgevoerd. Er dreigt een afstand tussen ambtenaar en burger te ontstaan, die zou kunnen leiden tot een gapende kloof. Een kloof tevens tussen bedrijfsleven, dat immers het meeste met genoemde maatregelen te maken heeft, en Overheid. INSCHAKELING VAN HET BEDRIJFSLEVEN. Wij zagen boven reeds even, dat men het bedrijfs leven wel wilde inschakelen. Deze gedachte ontwikkelde zich in de richting van het gedeeltelijk zelve verantwoordelijkheid dragen voor en het uitvoeren van de noodzakelijke maatregelen. Hierdoor hoopte men betere op het bedrijfsleven afgestemde maatregelen te verkrij gen en minder bureaucratie bij de uitvoering. Om deze gedachte in de praktijk te brengen was het noodzakelijk aan dat bedrijfsleven zekere bevoegd heden toe te kennen; bevoegdheden, die in de pu bliekrechtelijke sfeer liggen. Want het uitvaardi gen van maatregelen, waaraan een ieder zich heeft te houden is slechts voorbehouden aan zogenaam de Publiekrechtelijke lichamen. Men kende in ons land een viertal soorten, namelijk de Staat, de Pro vincies, de Gemeenten en de Polders en Water schappen. Het lag dus voor de hand, dat men de mogelijk heid schiep een nieuw soort Publiekrechtelijk or gaan te stichten, waardoor het bedrijfsleven de nodige bevoegdheden verkrijgen zou. Hiertoe moest onze Grondwet, de basiswet van ons Koninkrijk, gewijzigd worden. Deze wijziging Vond plaats in 1938. Er werden toen een drietal artikelen opgenomen, waarin de grondslag werd gelegd voor _de Publiekrechtelijke Bedrijfsorgani aaxies. de P. G.'s Een naam. ontleend dus aan het Publiekrechtelijke karakter dezer- lichamen en aan het feit, dat zij op het terrein van het Bedrijfs leven werkzaam zouden zijn. Deze artikelen 152, 153 en 154 van de Grondwet luiden als volgt: Art. 152. De wet kan voor bepaalde beroepen en bedrijven en groepen daarvan, alsmede voor het beroeps- en bedrijfsleven In het algemeen, lichameninstellenteneinde regelend op te treden. De samenstelling, inrichting en bevoegd heid van deze lichamen worden door de wet geregeld. Art. 153. De wet kan aan deze lichamen veror denende bevoegdheid geven. Art. 154. De besluiten van deze lichamen, die met de wet of het algemeen belang stj-ijdig zijn, kunnen worden geschorst en vernie tigd, volgens regels bij de wet te stellen. De wet kan bepaalde besluiten dezer lichamen aan goedkeuring onderwerpen, volgens door haar te stellen regels. Deze Grondwetswijziging, die dus vóór de Twee de wereldoorlog tot stand kwam er is dus geen sprake van een uit de Duitse bezettingstijd stam mende maatregel werd door vele groepen uit ons volk aanvaard. De georganiseerde arbeiders beweging zag hier de mogelijkheid tot medezeg gingschap in het bedrijfsleven te komen. Het Rooms-Katholieke volksdeel zag de mogelijkheid van verwezenlijking van het subsidiariteitsbegin sel, volgens welk een hoger orgaan niet moet doen wat een lager orgaan kan verrichten. De Anti-Revolutionairen vonden „de souvereiniteit in eigen kring" een woord van de grote Dr. Kuyper in deze ontwikkeling terug. De werkgevers ten slotte aanvaardden de gang van zaken mede door dat de mogelijkheden tot overleg met de werk nemersorganisaties vergroot werden. WET OP DE PUBLIEKRECHTELIJKE BEDRIJFSORGANISATIE. In de drie Grondwetsartikelen wordt, herhaalde lijk gesproken over „De Wet". Er wordt mede aan geduid, dat er een wet tot stand gebracht moet worden, die de in te stellen Publiekrechtelijke Be drijfsorganisaties moet regelen. Zo goed als er een Gemeentewet is en een Pro- vineialewet, die ook beide hun basis vinden in een of meer artikelen van de Grondwet en waarin sa menstelling, inrichting en bevoegdheid van deze lichamen wordt geregeld, is er nu eveneens een wet op de Publiekrechtelijke Bedrijfs Organisatie tot stand gekomen. De mogelijkheid werd dus in 1938 geopend. Het heeft door de oorlogsomstandig heden tot 1948 geduurd voor een wetsontwerp bij de Staten-Generaal werd ingediend. Dit ontwerp werd met verschillende wijzigingen door de Kamers in 1949 goedgekeurd. Vanaf dat ogenblik was het dus mogelijk dergelijke P. B. O's in de verschillen de bedrijfstakken in te voeren. Dat de landbouw één van de eerste bedrijfstak ken is, die overgegaan is tot het instellen van een P. B. O., vindt zijn verklaring in de historische ont wikkeling van de Overheidsbemoeienis met de landbouw en in de plaats die de landbouworganisa ties in de loop der jaren zijn gaan innemen. Wij zullen deze ontwikkeling in een volgend arti kel nagaan. Thans rest ons nog slechts te vermel den, dat de Wet op de P. B. O. het instellen van twee soorten mogelijk maakt, namelijk de verti cale en de horizontale bedrijfsorganisatie. Men kan in het kort het verschil als volgt aan duiden. Een verticale B. B. O. is een lichaam met ver- ordenede bevoegdheid, met dus de bevoegdheid om maatregelen uit te vaardigen, waarin allen, die met één product te maken hebben, zijn vertegen woordigd. In een P. B. O. voor Zuivelproducten bij voorbeeld' zitten zowel producenten (melkveehou ders) als fabrikanten en groot- en kleinhandel. Moet er een maatregel getroffen worden, waarbij deze allen belang hebben, dan zal dit door dit ver ticale lichaam dienen te geschieden. Wij kenden dergelijke lichamen reeds in de vorm van de Bedrijfschappen. Deze worden thans om gezet in de Productschappen. Aangezien in de be sturen van deze verticale lichamen mensen geko zen worden met dikwijls verschillende, ja zelfs tegengestelde belangen, houdt de Overheid een wakend oogje in het zeil. De Overheidsinvloed is niet te verwaarlozen. Een horizontale P. B. O. gaat die mensen omvat ten, die hetzelfde belang hebben, dus bijvoorbeeld alle boeren, ongeacht of zij nu veehouder of akker bouwer zijn. Deze lichamen mogen uitsluitend verordeningen uitvaardigen die betrekking op de interne belangen van die groep hebben. De Overheidsinvloed is hier veel minder. Een voorbeeld van een dergelijk horizontaal or gaan is het pas ingestelde landbouwschap. Over de totstandkoming en de inrichting hiervan een volgende maai

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1955 | | pagina 3