Pachtprijzen en Waterschapslasten
Polder- en Waterschapslasten
Aantrekkelijke methode voor het rooien van Suikerbieten op
kleigrond
10
ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD.
ioen we enige tijd geleden de voorlopige cijfert
van het C. B. S. over de gemiddelde pachtprijzen
van de nieuw afgesloten overeenkomsten in het
jaar 1953'54 onder ogen kregen, beseften we dat
deze cijfers ons maar weinig te vertellen zouden
hebben over de werking van de Wet Vervreemding
Landbouwgronden. Het pachtprijsjaar loopt im
mers van 1 Juli tot 1 Juli en daar de nieuwe wet
omstreeks de jaarwisseling van kracht werd, deelt
deze het pachtjaar in twee gedeelten. Men mag
daarom nog geen conclusies van betekenis hechten
aan de onderhavige cijfers, temeer niet daar het
uit de gegevens die in de Tweede Kamer zijn mee
gedeeld, wel gebleken is dat de pachter van een
boerderij het onderhoud van de gebouwen voor een
niet te verwaarlozen deel voor zijn rekening neemt.
(In ons blad van 13 Maart 1954 hebben we het
vraagstuk van de kostprijsverschillen aangeroerd
en naar aanleiding daarvan vastgesteld dat de ver
schillen tussen de pachtprijzen op de betere en de
slechtere gronden steeds groter werden en er zo
doende een beweging in de gewenste richting gaan
de was, waarbij de pacht is afgesteld op de produc
tiviteit van de grond. De cijfers van het afgelopen
jaar laten zien dat deze beweging zich in feite niet
verder heeft voortgezet. Stellen we de cijfers van
de voornaamste landgebouwgebieden nog eens
naast elkaar, dan zien we het volgende:
(Pacht in guldens/ha).
Zeeklei met akkerbouw
en gemengd bedrijf
Rivierklei,
gemengd bedrijf
Zandgronden
Veenkoloniën
1951-'52 1952-'53 1953-'54
132
144
148
111
126
127
90
94
97
109
117
127
(cijfers C.B.S.)
1939/40 '47/48
Pachtprijs los bouwland per ha 90 99
Gemiddelde aanslag per ha 14 25
Aan de hand van deze gegevens heeft hij tevens
het rendement van de grond bepaald. Dit blijkt in
de jaren 1940—1948 gelijk gebleven te zijn, terwijl
daarna een geleidelijke verhoging ingetreden is.
Het rendement steeg zo gemiddeld van 65 in 1948
tot 89 in 1953, wat overeenkomt met een stijging
van 1/3. Teneinde geen verkeerde voorstelling van
'48/49
104
28
'49/50
107
28
'50/51
114
31
'51/52
119
32
'52/53
135
37
zaken te wekken, lijkt het ons goed er op te wijzen
dat een dergelijke berekeing voor een boerderij met
gebouwen er wel eens geheel anders uit zou kun
nen zien. Ook al heeft de extra gebouwentoeslag de
scherpste kantjes van deze kwestie wat afgeslepen.
B.
-*7
De stijging van de pachtprijzen voor boerderijen
op de zandgrond is d.us procentisch nog groter dan
op de zeekleigronden, terwijl de veenkoloniën ook
een vrij plotselinge stijging te zien geven.
Merkwaardig is overigens dat in 3 provincies de
pachtprijzen voor boerderijen voor de in 1953f54
afgesloten overeenkomsten vrij sterk gedaald zijn
en wel:
Overijssel ƒ109,95,per ha.
N.-Holland 134,— 121,— per ha.
Limburg 110,104,per ha.
Het is overigens niet mogelijk na te gaan in hoe
verre deze provincies invloed gehad hebben op het
gemiddelde van de hierboven genoemde pachtprij
zen der verschillende landbouwgebieden.
De pachtprijzen van los bouwland ep los weiland
(hebben gem;ddeld in Nederland geen wijziging van
betekenis ondergaan Voor de zeeklei is de stijging
4 per ha voor los bouwland en 1 voor los gras
land.
Zodoende is de pachtprijs in het achter ons lig
gende pachtjaar voor boerderijen 62% boven het
peil van 1940 gestegen, terwijl los bouwland en los
gras'and resp. 37% en 31% t.o.v. het jaar 1940 ge
komen zijn.
Wat de lasten betreft die door polders en water
schappen in 1953 werden opgelegd, kregen we een
overzicht in handen dat was samengesteld door de
Rijksconsulent voor Grond- en Pachtzaken in Zee
land. Uit dit overzicht dat gedeeltelijk op deze pa
gina als tabel is opgenomen, ontlenen we dat de
omslag over alle polders gemiddeld 36,87 per ha
bedroeg.
Voor de afzonderlijke categorieën waren deze
bedragen:
Vrije waterkerende
polders ±100-000 ha) 42.58/ha.
Binnenpolders (±43.00 ha) 17,02/ha.
Calamiteuze polders (±11.000 ha) /62,81/ha.
De polderlasten blijven dus regelmatig: stijgen,
wat vooral geldt voor de belangrijkste categorie
van de vrije waterkerende polders. Terwijl de las
ten hier in de loop van één jaar gemiddeld met
ruim 5,50 stegen, bleef de stijging voor de andere
categorieën beperkt tot resp. 2,20 en 3,80 per ha.
Neemt men tenslotte het gemiddelde van de gehe
le provincie, dan komt men aan een stijging van
ruim 4,50 per ha.
Hoewel deze polder- en waterschapslasten niet
voor dezelfde periode gelden als de hierboven ge
noemde pachtprijzen, kan men toch wel een globale
vergelijking trekken. De hogere polderlasten wor
den immers steeds vertraagd doorberekend, ook
als pachter en verpachter het onderling geheel eens
zijn over deze wijzigingen.
De stijging der polderlasten en die der pachtprij
zen komt overigens wonderwel overeen.
Teneinde te beoordelen welk deel de water
schapslasten vormen van de pachtwaarde der
grond, zijn door ir Ubbink de lasten vergeleken
met de. gemiddelde pachtprijs van bouwland, daar
alleen deze goed genoeg bekend is. In feite zou men
de gemiddelde pachtwaarde in ogenschouw moe
ten nemen, d;e volgens ir Ubbink steeds iets boven
de gemiddelde pachtprijs heeft gelegen. Wel ver
toont de pachtprijs de tender.z deze steeds meer te
benaderen. Een verhouding tussen pachtprijs en
lasten vindt men in onderstaande tabel:
1939
1951
1952
1953
W jsoio
stijging
stijging
A
Stijging
Omslag
Ddbla
1 Q3Q
t.o.v.
t o V.
Opper
Omslag
t.o.v.
per ha
1 JJ7
i oo\
1939
1939
vlakte
per ha
1939
100)
100)
100)
100)
Vrije waterkerende polders:
Schouwen-Duiveland
18,11
100
190
211
16.557
43,23
239
Tholen
16,71
100
189
208
10.699
39,69
238
Zuid-Beveland
14,39
100
248
241
20.856
38,43
267
Noord-Beveland
24,59
100
165
169
3.549
53,52
2i8
Walcheren
19,00
100
260
255
17.444
53,99
284
West Zeeuws-Vlaanderen
12,00
100
250
275
25.416
40,—
333
Oost Zeeuws-Vlaanderen
13,63
100
136
157
3.864
25,34
186
Totaal
15,75
100
222
235
98.385
42,58
264
Binnenpolders
Schouwen-Duiveland
8,33
100
143
195
1.321
29,81
358
Tholen
8,33
100
198
245
0.474
28,47
342
Zuid-Beveland
9,55
100
191
215
8.143
22,60
237
Noord-Beveland
8,77
100
168
215
2.100
19,55
223
Walcheren
5,88
100
158
214
0.774
15,76
268
Oost Zeeuws-Vlaanderen
6,47
100
188
200
29.962
14,62
226
Totaal
7,27
100
185
204
42.774
17,02
234
Calamiteuze polders:
Schouwen-Duiveland
37,03
100
195
200
1.211
40,17
108
Tholen
26,28
100
198
223
1.175
58,19
221
Zuid-Beveland
33,29
100
198
205
3.413
81,25
244
Noord-Beveland
31,39
100
186
189
1.130
60,35
192
West Zeeuws-Vlaanderen
25,89
100
192
181
1.910
54,97
212
Oost Zeeuws-Vlaanderen
32,76
100
159
167
2.252
57,32
175
Totaal
31,06
100
185
190
11.091
62,81
202
Het rooien van suikerbieten betekent voor de
meeste bedrijven een arbeidsstop. Bovendien kun
nen de weersomstandigheden het werk belangrijk
beïnvloeden.
Onder ongunstige omstandigheden wat betreft de
toestand van de grond zoals dit jaar, zien we, dat
verreweg de meeste suikerbieten in handwerk wor
den gerooid.
Het opsteken met de spade, als onderdeel van
het handwerk, is een zwaar en vermoeiend werk.
Door eerst de bieten te lichten wordt het verdere
rooi werk belangrijk vergemakkelijkt. Zeer veel
bietenlichtapparaten hebben echter het bezwaar,
dat ze óf de grond te veel losmaken en/óf te veel
grond aan de bieten smeren. Pennenlichters zullen
als regel weinig grond aansmeren; zij hebben het
nadeel, dat ze meestal de grond te diep losmaken
of, bij ondiepe afstelling, niet alle bieten lichten.
De grond teveel losmaken is bezwaarlijk met het oog
op het latere transport en het laden van de bieten.
Het laden van de hoopjes bieten met behulp van
een greep, gaat minder vlot als het terrein onder
de hoopjes niet vast en vlak is.
We hebben op het landbouwbedrijf van Blok te
Greup zeer goed werk gezien van een 3-rijige pen-
nenlichter, fabrikaat „Steenbergen" te Klaaswaal.
Deze kon zeer ondiep worden afgesteld, doordat het
raam van de lichter aan weerszijden ondersteund
werd door een slof, die over de grond glijdt. De
diepte-afstelling kon hierdoor zeer nauwkeurig ge
schieden. We zien op foto 1 een afbeelding van een
dergelijke lichter.
Bij een arbeidsstudie van het handwerk waarbij
de bieten met genoemde pennenlichter waren ge
licht, bleek, dat de bieten voor 98 los in de grond
stonden en nergens op hopen waren gesleept. De
grond (natte middelzware klei) was tussen de rijen
in het geheel niet losgewoeld. Ongeveer één week
na het lichten werden de bieten twee aan twee bij
het loof opgepakt, één a tweemaal tegen elkaar ge
klopt en op ligrijen gelegd. Vóór het koppen, dat
op normale wijze met een kapmes geschiedde, werd
op de plaatsen waar de hoopjes moesten komen,
het eventueel voorkomende losse blad, met behulp
van een bietengreep^ weggeharkt.
Het rooien na het lichten gaf ten opzichte van
volledig handwerk een werkbesparing van bijna
20 De kwaliteit van het werk was beter dan van
volledig handwerk onder dezelfde omstandigheden:
minder puntbreuk en minder grondtarra. Na hot
lichten ondergaat de grond, die aan de bieten kleeft,
een zekere verwering, waardoor afkloppen -vo^dt
vergemakkelijkt en het percentage grondtarra daall.
Door het feit, dat het terrein onder de hoopjes bie
ten schoon en vlak is, zal ook het opladen met be
hulp van een greep geen moeilijkheden geven.
We willen tenslotte niet verzuimen om te wijzen
op de extra suikerwinst welke kan worden verkre
gen door de bieten een week vóór het koppen te
lichten. Op dit bedrijf werd een stijging van het
suikergehalte van ongeveer 0,5 waargenomen.
Als nadeel van de methode eerst lichten zou ge
noemd kunnen worden het feit, dat bij het lichten
met de trekker door het gewas gereden moet wor
den, waardoor een klein gedeelte van het loof ver
loren gaat.
Bij gebruik van een meerrijige lichter en getrok
ken door een trekker, uitgerust met smalle banden,
is het velies aan loof als regel echter gering.
Deze methode geeft ten opzichte van volledig
handwerk ook onder ongunstige omstandigheden de
navolgende voordelen:
1. Door gebruik van een geschikte lichter, die goed
wordt afgesteld, wordt ten opzichte van volledig
handwerk ongeveer 20 werkbesparing ver
kregen.
2. Het rooiwerk is minder vermoeiend en voor de
arbeiders aantrekkelijk.
3. Door na het lichten de bieten ongeveer een week
in de grond te laten staan kan soms een hogere
suikeropbrengst worden verkregen.
4. Bij natte grond, dus onder ongunstige omstan
digheden, heeft men minder grondtarra dan bij
handwerk.
5. Er is minder puntverlies dan bij het opsteken
met de spade.
H. HOOGENDOORN.