Commissie Landbouwjongerenwerk GESCHIEDENIS VAN DE L. J. G. DE HUIDIGE TOESTAND IN DE L. J. G. EEN BLIK IN DE TOEKOMST. ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD. 781 De belangrijkste punten uit het rapport van de In April 1954 werd door een commis sie van de Z. L. M. rapport uitgebracht over het landbouwjongerenwerk en de mogelijkheden om met dit werk nieu we wegenn in te slaan. Onder voorzitterschap van de heer J. P. Lindenbergh kwam deze commis sie, waarin zitting hadden mej. S. Klei- nepier, de heren Ad. Doeleman, J. F. G. Schlingemann, W. van Westrenen en J. Bos (secretaris), met verstrek kende voorstellen, die door het Hoofd bestuur van de Z. L. M. werden aange nomen en nu ook door de Provinciale Raad der L. J. G. besproken z\jn. We geven, in verband met het feit, dat de heer G. Mulder benoemd is tot jeugd- en vormingsleider, de belangrijkste punten van het rapport, waarbij het belangrijkste gedeelte over de splitsing der leeftijdsgroepen in z'n geheel wordt overgenomen. De eerste jaren van de L. J. G.t met de grote activiteit en een groot aantal leden, verdeeld over de verschillende groeperingen worden beschreven. Het snel wisselen van de bestuursfuncties en de daardoor ontstane vacatures, heeft vele afdelingen doen verdwijnen. Een aantal huwelijken tussen leden van de organisatie was koren op de molen van hen, die tegen een gemeng de opvoeding gekant zijn. Nadat de moeilijkheden de vereniging tot een dieptepunt gevoerd hadden, werd in 1950 de hulp van de Z.L.M., in de vorm van financiële hulp en een bezoldigd secretaris, aanvaard. Ondanks alle aan vankelijke tegenstand is er tussen bei de verenigingen een band gegroeid, al zou aldus de commissie door het benoemen van adviseurs nog veel meer gebruik gemaakt kunnen worden van de hulp en de kennis der ouderen. In dit hoofdstuk komen de zelfstan digheid der afdelingen, het programma en de binding met de hogere organen aan de orde. In het eerste gedeelte worden vóór- en nadelen van de zelf standigheid der afdelingen besproken. Goede en slechte voorbeelden zijn vlak naast elkaar te vinden, terwijl ook in éénzelfde afdeling, door de wisseling van bestuursleden, snel veranderingen op kunnen treden. Betreurd wordt, dat het nog niet gelukt de Volkshogeschool de plaats te geven, die deze instantie toekomt, terwijl ook aan kader- en vor mingscursussen nog niet voldoende aan dacht wordt besteed. Het bestuurslidmaatschap is niet be paald een gezocht baantje, omdat de waarde voor het latere leven niet wordt ingezien. Omtrent het programma wordt op gemerkt, dat dit vaak een zekere een zijdigheid vertoont, waardoor leden met een verschillend gerichte belangstelling niet allen aan hun trekken komen. De bestuursleden zien er vaak tegen op wat nieuws aan te snijden, omdat daar altijd risico's aan verbonden zijn. Het contact van de afdelingen met de hoofd bestuursleden is doorgaans te gering. Bovendien zijn verschillende kleine af delingen geworden tot vriendengroep jes, waardoor jonge leden zich maar- moeilijk in zulke afdelingen thuis kun nen voelen. In verschillende afdelingen wordt nog teveel aandacht besteed aan het toneel stuk, dat ter gelegenheid van de jaar lijkse ontspanningsavond opgevoerd moet worden. Zowel wat de keuze der stukken als de regie betreft, meent de commissie, dat nog wel wat verbete ring mogelijk is. Ook worden nog te weinig sprekers buiten de vereniging gevraagd, omdat het bestuur bang is, dat er te weinig leden zullen komen en de inleider het te moeilijk zal maken. De bestuursleden, zo concludeert de commissie, prefereren teveel een avond, die hun geen inspanning kost en toch gezellig is. De binding tussen afdelingen en stre ken is sterk verschillend en afhanke lijk van de personen, die de leiding in de streek hebben. Als dit personen met capaciteiten zijn, wordt het werk van de afdelingen verplaatst naar de streek. In deze gevallen weten de afdelingen hun leden vaak ook niet voldoende te geven. Dit geldt eveneens voor de bij eenkomsten op provinciaal niveau, waarbij een zekere zelfbeheersing ge toond moet worden om geen afbreuk te doen aan het werk der afdelingen en streken. Bij de keuze der programmapunten dient vooral aandacht geschonken te worden aan punten, die in kleiner ver band niet goed uitgevoerd kunnen wor den. Tenslotte komt de commissie tot de conclusie, dat het prijsgeven van een gedeelte der autonomie een niet te hoge prijs zou zijn als hiermee het werk en het programma op een hoger plan ge bracht zouden kunnen worden. SPLITSING IN TWEE LEEFTIJDS GROEPEN. Volgens de statuten kunnen jonge ren van 1530 jaar lid zijn van de L. J. G. Tussen de oudste en de jongste leden ligt zodoende een groot leeftijds verschil, dat zich soms uit in spannin gen rondom het programma. Daar door gaans de oudere leden in het bestuur zitten, wordt met de wensen van de jongere leden, zo deze wensen bekend zijn, doorgaans vrijwel geen rekening gehouden. Voor jonge leden is het daar om vaak moeilijk zich in de bestaande afdelingen thuis te gevoelen. Hier komt nog bij, dat het de vraag is of de leef tijd van 15 jaar wel de meest geschikte is om jonge mensen in de vereniging op te vangen. Momenteel ziet men im mers heel vaak, dat de jongeren na de schoolperiode (Lagere Landbouwschool en Landbouwhuishoudschool) of tijdens deze periode (Landbouwwinterschool) lid worden van de vereniging. Dit is dan veelal een leeftijd van 1718 jaar, wat zeker niet de meest geschikte is om hen in het schema van de vereni ging in te passen. Gaat men de leeftijdsgrens verlagen en daarbij tevens de vereniging ver delen in twee leeftijdsgroepen, dan zal men de consequenties in gunstige en ongunstige zin terdege onder ogen moe ten zien. Gunstig is het grotere leden aantal en de betere aanpassing van de leden, tengevolge van de jeugdige leef tijd, waarop ze lid worden. Ongunstig is de kans, dat door splitsing sommige afdelingen te klein worden om nog re delijkerwijs te kunnen blijven bestaan. Tevens zou het werk van deze jongere leden goed moeten worden afgebakend t.o.v. dat van jeugdorganistaties als C. J. M. V., C.,J. V. F. en andere, die zich ook toeleggen op het organiseren van de jeugd in deze leeftijdsgroep. Op grond hiervan komt de commissie tot het volgende voorstel: le. Splitsing van de vereniging in twee leeftijdsgroepen, te weten 13 t/m 17 jaar en 18 t/m 30 jaar. Hierbij is de leeftijd van 13 jaar ge kozen, omdat de meeste jongens en meisjes dan de lagere school verlaten of verlaten hebben, om over te gaan naar de Lagere Landbouwschool of de Landbouwhuishoudschool. Een belangrijke voorwaarde voor het slagen hiervan zou zijn, dat de leer krachten van deze scholen hun mede werking hieraan zouden verlenen. Het is niet direct noodzakelijk, dat ze zelf een actieve rol in dit werk gaan spe len, al zou dit uiteraard de meest ge wenste oplossing zijn. Het verwijzen naar de organisatie is reeds voldoende. Vooral op de scholen van de Z. L. M. zowel Lagere Landbouwscholen als Landbouwhuishoudscholen dienen al le leerkrachten te worden overtuigd van het belang, dat de leerlingen heb ben bij de vorming buiten schoolver band. Hoewel het begrijpelijk is, dat rondom deze scholen verenigingen van oud-leerlingen worden opgericht, ial de activiteit van deze verenigingen zo veel mogelijk beperkt dienen te blijven. In ieder geval zullen ze niet in de plaats van de landbouwjongeren-orga- nisaties mogen treden. Hoewel dit voor het landbouwhuishoudonderwijs in min dere mate geldt, kan over het alge meen van het voornoemde onderwijs gezegd worden, dat het vrij sterk tech nisch en slechts weinig algemeen vor mend is opgezet. Wat voor algemene ontwikkeling krijgen de leerlingen van deze scholen, die geen M. U. L. O.-school of H. B. S. hebben bezocht? We dienen er van overtuigd te zijn, dat hier een kloof ligt, die om een brug vraagt. Dit gebrek aan algemene ontwikkeling be perkt de mogelijkheden van het pro gramma sterk. Als we naar andere landen als Dene marken, Engeland of Zwitserland zien, hebben we nog veel te wensen. Toch zullen we ons bi) de opzet hiervan di rect een zekere beperking moeten op leggen, om niet concurrerend t.o.v. an dere groepen te gaan optreden, die ook aan algemene vorming doen. Naast de zuiver religieuse vorming gaan verschil lende kerkelijke verenigingen zich op dit terrein bewegen. Nu ligt de toe stand niet overal gelijk, zodat gehan deld zal moeten worden aan de hand van de situatie ter plaatse. In z'n al gemeenheid meent de commissie, dat de hoofdzaak van het programma aldus omschreven zou moeten worden: Het bijbrengen van meer liefde en waardering voor het bedrijf en het platteland. Vertel de jeugd ook eens wat van de gemeente-classificatie, al is het op een heel eenvoudige manier. De landbouwscholen zorgen er wel voor, dat ze landbouwtechnisch op peil gebracht worden. Op het gebied van het practische werk zou het aanbeveling verdienen de taken „Projects," die de 4H-club geeft aan de leden, op beschei den schaal toe te gaan passen. Men zal hierbij wellicht op de moeilijkheid stui ten, dat 17-jarigen hier niet veel meer voor voelen, omdat ze zich te oud ach ten voor dit werk. In de U. S. A. heeft men hier ook mee te maken, daar de jeugd van 1020 jaar hier in één organisatie is verenigd dit geeft de nodige moeilijkheden met het programma. Na het bereiken van de 14-jarige leeftijd houden de meeste jongeren op actief lid te zijn van de organisatie. Men zegt vaak, dat de Amerikaanse jeugd vroeger rijp is dan de Europese jeugd, doch men zal er evengoed mee moeten rekenen, dat meisjes en jongens in de leeftijdsgroep van 13 t/m 17 jaar grote veranderin gen doormaken. Zien we uitsluitend hier naar, dan zouden we de groep nog eens moeten onderverdelen in twee klei nere groepen, wat, gezien de aantallen waar het hier over gaat, in ieder geval onmogelijk geacht moet worden. Daar om stelt de commissie voor, zoveel mo gelijk naast de bestaande afdelingen van L. J. G. en Z. P. M., afdelingen op te richten, die de leeftijdsgroep van 13 t/m 17 jarigen omvat. Hierbij zal zoveel mogelijk contact gezocht moeten worden met onderwijs krachten ter plaatse, zowel van de Z. L. M.-scholen als van andere onder wijsinstellingen. Als overgangsmaat regel zouden diegenen, die lid zijn van een afdeling en de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben beéeikt, lid kunnen blijven van de oude afdeling, omdat ze zich daar reeds een plaats verworven hebben. De groep der oudere leden zal kunnen putten uit de eerste groep, doordat deze bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd overkomt naar hun groep. Hoewel de 1518-jarigen aan de huidige afdelingen zullen gaan ont breken, zal er aan deze groep toch niet veel veranderen, daar de leeftijd waar op de leden nu toetreden in vele geval len ook omstreeks 18 jaar ligt. Het grote voordeel voor deze groep is ech ter, dat de nieuwe leden niet meer vreemd in de groep komen, doch reeds een zekere organisatorische scholing achter de rug hebben. DE LEIDING. Bij het bespreken van de vraag in hoeverre leiding aan het landbouw jongerenwerk gegeven dient te wor den, zullen we dadelijk onderscheid moeten maken tussen de twee leef tijdsgroepen. In de groep van 13 t/m 17 jaar is de behoefte aan goede lei ding in ieder geval aanwezig. Boven dien zal deze graag aanvaard worden. Bedoelde persoon zal in vele afdelin gen leiding moeten geven, doch daar naast ook een coördinerende en sti mulerende taak moeten vervullen t.a.v. de andere afdelingen van 13 t/m 17-jarigen, die over plaatselijke hulp kunnen beschikken. Zo zullen b.v. bij het geven van cursussen andere jeugdleiders, die in dienst zijn van kerkelijke of particu liere instellingen, een rol kunnen spe len, indien dit nodig mocht zijn. In het verleden is dit bij het organise ren van vormingscursussen reeds verschillende keren het geval ge weest. Voor het meer technische ge deelte („projects") is een goed con tact met de diverse voorlichtingsdien sten van groot belang te achten. Naast jeugdleider in engere zin zal van de aan te stellen functionaris ook gevraagd worden vormingsleider in bredere zin te zijn voor de groep van 1830-jarigen. In. deze groep zal het geven van directe leiding min der op de voorgrond treden, omdat hieraan minder behoefte bestaat. Daarentegen zal voor deze groep ster ker de nadruk vallen op het vormen van een kader, dat deze leiding zelf ter hand kan nemen. Ook hiervoor geldt dat samenwerking en wissel werking met andere jeugdleiders in de provincie gewenst geacht moet worden. Ook het leveren van morele steun en medewerking aan het Volks- hogeschoolwerk wordt van groot be lang geacht. De belangstelling voor de Volkshool zal vooral in de L. J. G. zelf gewekt moeten worden. Voor beide leeftijdsgroepen geldt dat er een beter en inniger contact met de ouders tot stand gebracht zal moeten worden. Dit kan door deze meer rechtsstreeks bij het werk in te schakelen, b.v. door hen te benoemen als adviseur van het bestuur of jury lid van een wedstrijd. Ook samenwer king met andere organisaties, b.v. op het gebied van jeugdleiderscursussen, komt de commissie gewenst voor. Op deze wijze worden de weinige goede krachten, die de opleiding van kader ter hand kunnen nemen, ook zo goed mogelijk benut. Tenslotte meent de commissie, dat de splitsing in leeftijdsgroepen ook gezien zal moeten worden als een welbewuste poging om de verschillen tussen kinderen van grote en kleine boeren wat te overbruggen. VERHOUDING L. J G.—Z. L. M. De verhouding van de jeugdleider met de L. J. G. en de Z. L. M. vraagt de bijzondere aandacht. Zoekend naar een oplossing komt de commissie met het volgende voorstel. Er wordt een commissie van over leg gevormd, bestaande uit twee leden leden aan te wijzen door de Z. L. M., twee leden aan te wijzen door de L. J. G. en een onpartijdig voorzitter, die geacht wordt deskun dig te zijn op het gebied van het jeugdwerk. Deze commissie van over leg vergadert zo mogelijk maande lijks en stippelt het beleid voor de jeugdleider uit en draagt mede ver antwoordelijkheid daarvoor. De dagelijkse werkzaamheden kun nen geregeld worden met het Hoofd bestuur der L.J.G., dat bestaat uit vertegenwoordigers (sters) uit alle streken van Zeeland. Mede hierdoor kan een jeugdleider een belangrijke bijdrage leveren aan de groei van het plattelandsjongeren werk. Men zal echter hiermee samen moeten laten gaan een verhoogde activiteit van leden en bestuursleden, omdat deze niet passief de nieuwe toestand zullen mogen aanvaarden, doch actief mee moeten werken, we tende dat het om hun eigen toekomst gaat. Voor de zelfwerkzaamheid blijft ruimte genoeg over. Het geven van meer leiding is alleen bedoeld om deze zelfwerkzaamheid in betert banen te leiden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 9