N.- Brabantsche Mij van Landbouw HET RUNDVEE IN NOORD-BRABANT Ruim die slechie koe op en verbouw een halve hectare suikerbieten ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD. 769 DE VEESTAPEL. In Noord-Brabant worden zo ongeveer 370.000 stuks rundvee gehouden, waaronder 170.000 melk en kalfkoeien. Alleen Overijsel, Gelderland en Friesland hebben, in deze volgorde, meer runderen en daaronder ook meer melk- en kalfkoeien. Zuid- Holland heeft vervolgens wel wat minder stuks rundvee, maar daaronder 175.000 melk- en kalf koeien. Gezien voor de provincie als geheel, is de rund veehouderij dus wel omvangrijk. Zij vormt dan ook één van de belangrijkste inkomsten-bronnen voor de 30.000 boeren in Noord-Brabant. WAT PRODUCEERT DIE VEESTAPEL? De hoeveelheid afgeleverde melk bedraagt een kleine 600 millioen kg, dit is globaal voor 125 mil- lioen gulden. Daarnaast is de hoeveelheid rund en kalfsvlees, die op de markt komt, niet te ver waarlozen. Als de waarde hiervan slechts, evenals dit landelijk het geval is, 1/3 bedraagt van die van de melk, dan beloopt dit ook nog 42 millioen gul den. Tezamen 167 millioen. HET GEMENGDE ZANDBEDRIJF. De bedrijfsomstandigheden zijn gevarieerd. In aantal en in gezamenlijk bezette oppervlakte over heerst het gemengde zandbedrijfIn dit bedrijf komt in Noord-Brabant 40 van de bruto-inkom- sten van het rundvee, 30 van de varkens, 15 van de kippen en 15 van de marktbare gewassen. Het rundvee wordt gehouden voor de melk, maar de verkoop van kalfvee of gust vee telt ook mee, terwijl in grote delen van Midden- en Midden-tot Oost-Brabant een deel van de melk via de kalver- mesterij tot gelding gebracht wordt. HET GEMENGD?: BEDRIJF OP DE KLEI, Ook hier vormt de rundveehouderij een belang rijk bedrijfs-onderdeel. De varkens spelen hier een kleine, de kippen geen, maar de marktbare ge wassen een meer of minder grote rol. In het Land van Heusden en Altena treft men dit bedrijfs-type aan en, met de nodige variatie, ook in delen van West-Brabant en soms in de Biesbosch. De melk is hier eveneens het eerste product van de veestapel. Verkoop van kalfvee komt voor en gust vee wordt nogal eens in eigen bedrijf gemest of geweid. HET AKKERBOUWBEDRIJF. In West-Brabant vindt men ook typische akker- bouwbedrijven die geen vaste rundveestapel be zitten, maar alleen vetweiden of vetmesten en daartoe dus regelmatig gust vee of jong vee aan kopen. DE VEEVERBETERING. De laatstgenoemde groep kan niet aan veeverbe tering doen, maar voorziet in haar behoefte door aankoop van de uitstoot der melkveehouders-be drijven. De aankoop van goede kwaliteit mager vee, naast de goede voeding en verzorging hiervan, zijn bepalend voor het resultaat. Vele akkerbou wers hebben hierin liefhebberij en staan er finan cieel als regel goed mee. Soms is dit evenwel een echt aanhangsel van het bedrijf en maakt een on V. Rudolf Jan 34558 F.R.S. M. Anna 71- 188672 F.R.S. Haskera Keurvorst 32198 S. R.P. geb. 12 April 1950. i V.V. Jan 29845 F.R.S. Dref. B. V.M. Rolands Wopkje 23- 111188 f Pref. stamm. 4 M.V. Jan 29845 F.R.S. pref. B. M.M. Anna 53. 136145 pref. stamm. Prod. M.: 2.2 3630 4,07 304 3.1 4098 409 286 4.2 4902 4,04 331 Fokker: A. N. Wassenaar te Jelsum. Eigenaar: Vereniging voor K. I. Wagenberg e.o. Definitief ingeschreven met b+ 83 punten met omschrijving: Diepe, gevulde soortige stier, met beste romp. la res.-kamp. 1952 op de C. K. te Breda. la kampioen 1953 op de C. K. te Breda. 2a Nationale tentoonstelling te 's-Hertogenbosch 1954. verzorgde indruk. Gevoerd wordt er, naar het jaar getijde, wat €}r is, in grote massa's, zonder dat ge vraagd worc.t of de dieren er goed mee zijn. Licht, lucht en zuiverheid schijnen voor deze dieren van geen betekenis geacht te worden. Goede stalinrichting, een goed uitgebalanceerde voeding en een goede verzorging zijn dus nog wel eens punten, die de aandacht verdienen. De eerder genoemde twee bedrijfstypen, de ge mengde bedrijven, hebben een vaste veestapel, die door aanfok in stand gehouden wordt. Zij doen dus verstandig, wél aan veeverbetering te doen. Door de keuze van stier en koe, die hij paart, bepaalt elke boer de kwaliteit van zijn aanfok. Dit wordt nog niet algemeen genoeg ingezien. Er zijn nog te veel boeren, die daar niets om geven en daardoor altijd zullen blijven zitten met een matige veestapel. Ook onder de eigenaren van de 55 gecontro leerde koeien en ook onder de leden van de K.I.-verenigingen en stierhouderijen, treft men deze nog aan, en buiten deze groepen vanzelf nog talrijker. Niet de contrólevereniging, niet de K.I.-vereni- ging of de stierhouder kan het doen. Zij vormen hulpmiddelen, maar de boer fokt. TWEE FOKGEBIEDEN. Wanneer ik de fokrichting nog even onder de loupe wil nemen, moeten twee afzonderlijke fok kerijen bekeken worden: de Roodbont-fokkerij voor het gebied ten Oosten van Tilburg, de Zwartbont- fokkerij voor het gebied ten Westen van Tilburg, Heusden en Altena hierbij inbegrepen. De neiging van enkele boeren om een ander veeslag te gaan houden dan in hun streek algemeen is, moet als een handicap voor de veeverbetering beschouwd worden. Veeverbetering is een kwestie van samen werking en van volhouden. Wanneer men zich buiten de gemeenschap stelt door een ander vee slag te gaan houden, vervalt de mogelijkheid van samenwerking en daarmee de kans op volhouden. Gelukkig omvat Brabant twee goed afgebakende fokgebieden. We rekenen op een ruim inzicht van elke boer, opdat dit voordeel behouden kan blijven. DE ROODBONTFOKKERIJ. Gericht op een melk-vlees-koe. Deze koe moet voldoende melk geven met een hoog vetgehalte en oud kunnen worden. Daarbij moet de uitstoot door het gewicht aan vlees de geldelijke opbrengst van de melk in belangrijke mate aanvullen. De verbetering van de melktekens en van de sterkte van de koeien vormen dus het eerste doel der fok kerij, maar de verbetering van de behangenheid, dus de zwaarte en de bespiering, vormen een on misbare aanvulling in de fokkerij van dit veeslag. Het vetgehalte moet nog opgevoerd worden tot 3,80 a 4 Juist bij het roodbont-vee is dit een be langrijk actiepunt. Brabant vormt een belangrijk onderdeel van het Nederlandse roodbont-fokgebied. Dorp voor dorp en bedrijf voor bedrijf valt er evenwel nog wel wat te verbeteren in de bovengeschetste richting. DE ZWARTBONTFOKKERIJ. De Brabantse Zwartbontfokker is zich aan het bekeren tot het Friese type. Dit brengt grote moeilijkheden mee en de fokkerij bevindt zich daardoor in een overgangsstadium. De zwartbonte koe moet een melkkoe zijn, d.w.z. veel melk met een goed vetgehalte geven en daar oud bij worden. Als de gewenste grote melkopbrengst bereikt wordt, is de vleesproductie-geschiktheid in mindere mate van belang, hoe wel niet te verwaarlozen. De gedachte wint véld, dat deze koe een edele, doch niet lichte, sterke koe moet zijn met extra goede melktekens. De fokkers zou den niets liever wensen, dan weer een gebied van aanzien worden in het gezelschap van de verschillen de andere Zwartbont-gebieden in Nederland. Even goed of beter als dit vóór de oorlog het geval ge weest is. En zij zijn in sommige hoeken daartoe goed op weg. Er is daarbij kans, dat het doel het eerst bereikt wordt door andere dan de vroeger meest vooraan staande streken. De rundveefokkerij vormt een economisch noodzakelijk en daar door nuttig onderdeel van elk melk- veehoudersbedrijf. Is mén door drongen van deze gedachte, dan vormt die fokkerij bovendien een liefhebberij in het bedrijf. Ir W. G. BLAUWHOF Rijksveeteeltconsulent voor Noord-Brabant. Op de gemengde bedrijven zijn nog vele koeien met een lage melkopbrengst en vele percelen gras land, die „versleten" zijn. Verbeteringen hierin kun nen aangebracht worden door de „slechte" koe te verkopen en weer nieuw grasland aan te leggen. Heeft men zelf geen drachtige vaars, dan zal een betere koe gekocht moeten worden, tenzij men meer interesse heeft voor het aanhouden van meer jongvee. Momenteel is het ook aantrekkelijk om de slechte koe op te ruimen, een halve ha grasland te scheuren en deze oppervlakte te betelen met suikerbieten. Alvorens hiertoe over te gaan, is het goed de financiële gevolgen van dit besluit na te gaan. Uit de L.E.I. boekhoudingen van Oost-Brabantse bedrij ven blijkt, dat men per koe 45 are grasland en 3 are voederbieten heeft. Gaat men nu de kosten en op brengsten na van 48 aren grasland en voedergewas sen en 1 koe, dan krijgt men voor een koe met lage of hoge melkproductie de volgende opstelling: Opbrengsten en directe kosten 1 koe, incl. 45 are grasland en 3 are voederbieten: A B Melkproductie per koe 3000 kg. 4000 kg. Vetgehalte 3,7 3,7 Melkvetproductie Ill kg. 148 kg. Opbrengst bij een melkvetprijs van f 6,20 688 gld. 918 gld. Opbrengst nuchter kalf 75 gld. 90 gld. Opbrengst stalmest 18 gld. 18 gld. Bruto-opbrengst per koe 791 gld. 1026 gld. A B Veevoer 220 gld. 270 gld. Meststoffen 90 gld. 90 gld. Rente levende inventaris 32 gld. 32 gld. Ziektebestrijding, dekgeld, melkcontrole, verzekering 38 gld. 38 gld. Stro 40 gld. 40 gld. Overige kosten 40 gld. 40 gld. Totaal directe kosten per koe 460 gld. 510 gld. Opbrengst min directe kosten: per koe 331 gld. 516 gld. per 48 are 331 gld. 516 gld. per ha690 gld. 1075 gld. Opmerking: De opbrengst van het nuchter kalf is berekend naar de gemiddelde opbrengst van een stierkalf (f 50,en van een vaarskalf (resp. f 100 en f 130). Opbrengsten en indirecte kosten per ha suikerbieten: 35000 kg wortel a f 40,1400 gld. 20000 kg kop en blad a f7,140 gld. Bruto-opbrengst 1540 gld. Zaaizaad 70 gld. Meststoffen 220 gld. Rente omlopend kapitaal 35 gld. Diverse kosten25 gld. Totaal directe kosten 350 gld. Opbrengst min directe kosten 1190 gld. In deze berekeningen zijn de vaste kosten, zoals pacht, lasten van eigendom, werktuigkosten en ar beidskosten buiten beschouwing gelaten. Deze kos ten zijn voor beide aanwendingen van de grond hetzelfde. De arbeid, nodig voor het grasland en de rund veehouderij enerzijds en voor de suikerbieten ander zijds, zijn ongeveer gelijk. Suikerbieten heeft echter een top in de verplegingstijd en een top in de oogst. Uit bovenstaande vergelijking blijkt, dat de rentabiliteit van het grasland niet veel minder is dan van suikerbieten, mits men goede melkkoeien heeft. Heeft men echter koeien met een productie van 3000 kg of minder, dan heeft men door een koe minder te houden en 45 are grasland te scheuren en suikerbieten te verbouwen, een voordeel van minstens 250 gld. Per ha grasland geeft dit dus een voordelig ver schil van 500 gld./ha. Een voorwaarde hierbij is echter, dat men met de arbeid niet in het gedrang komt. Door de meer dere arbeid die suikerbieten in de verplegingstijd vragen, mag de verpleging van andere gewassen en vooral ook de hooiwinning niet verwaarloosd wor den. Op de gezinsbedrijven heeft men het grote voordeel, dat men in de toptijden veel uren per dag kan werken. De moeilijkheden t.a.v. de arbeids- indeling zijn hierbij het grootst op de eenmans bedrijven. Verder zal men er aan moeten denken, dat de koppen en blad, die men bij de suikerbietenteelt extra wint, ook tot waarde moeten komen. Op de kleine bedrijven met een geringe veestapel ligt dit iets moeilijker dan op de grotere bedrijven. Er zijn nog al te veel bedrijven met één of meer slechte koeien en met slechte percelen grasland. Tezamen vormt dit een onrendabel gedeelte van het bedrijf. Heeft men slechte productiekoeien, dan kan men deze veel beterverkopen en hiervoor in de plaats jongvee aanschaffen of een goede koe. In dit artikel-is getracht aan te tonen dat men in dit geval ook met voordeel in de richting van de suikerbietenteelt kan gaan. Rijkslandbouwconsulentschap Eindhoven M. HUBERTS, Ass. A.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 31