DE VENTILATIE VAN W T^iMÊÊÈÈË BÜ1 RUNDVEESTALLEN. Proeven met openloopstallen. ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD. 767 Het rundvee blijft tijdens de wintermaanden in de regel permanent op stal. De daar heersende om standigheden zijn van zeer veel betekenis voor de gezondheid van mens en dier, en bovenal van in vloed op de productie van de dieren, hetzij in de vorm van melk of vlees. Door het Instituut voor Landbouwtechniek en Rationalisatie is een onderzoek ingesteld naar het effect van de verschillende ventilatiemogelijkheden. Hierover is juist door de heer H. R. Poelma een interessant verslag opgesteld. Enkele conclusies daaruit zullen hier weergegeven worden. Verkeerde uitmonding var» de ventilatiekokers. Bij ongunstige wind terugslagin de koker. (.Foto Min. L. V. V.) De lucht in de stal moet aan verschillende eisen voldoen. Als optimale temperatuur mogen we voor Nederlandse omstandigheden 12-14° C aannemen, terwijl de maximale relatieve vochtigheid 85 mag bedragen. Het COa (kooldioxyd) gehalte mag zekere gren zen niet overschrijden. Ammoniak en andere reuk stoffen moeten eveneens tot een minimum beperkt blijven. In Nederland heeft men oorspronkelijk bij de bouw van boerderijen niet aan doelbewuste venti latie gedacht. In oude stallen zijn de omstandig heden ook nog verre van ideaal. Condensatie van de waterdamp is daar een normaal verschijnsel. Goede ventilatie is op vele manieren te bereiken. De luchtaanvoer geschiedt in de regel door middel van onderdorpels, die wel algemeen bekend zijn. De vorm hiervan moet zodanig zijn dat de binnen komende lucht in verticale'richting omhoog wordt geleid en gemengd met de stallucht, alvorens met de koeien in aanraking te komen. Een voldoende luchtaanvoer-capaciteit is noodzakelijk wil men alle door de dieren geproduceerde waterdamp afvoeren en de gewenste temperatuur handhaven. Vaak ziet men vliegengaas in de onderdorpels. Dit i moet sterk afgeraden worden, daar metingen hebben uitgewezen, dat de luchtaanvoer dan tot op 5 werd teruggebracht. Bovendien is vliegengaas in» de winter overbodig. De luchtafvoer kan op verschillende maniëren plaats vinden: DE NATUURLIJKE VENTILATIE Het meest toegepast is de laatste jaren de afvoer door middel van een goed geïsoleerde ontluchtings- koker. Het beste werkt de ontluchting als de koker recht is en door de nok van het gebouw gaat of in ieder geval erboven uitmondt. Een goede regeling van aan- en afvoer, door deze meer of minder ver te sluiten, is evenwel nodig. Op het gevoel zijn de temperatuur en de vochtigheid niet te bepalen. Een goede thermometer en psychrometer (vochtmeter) in de stal zijn dan ook onmisbaar. De kokers kunnen boven de uitmonding van een kapje worden voor zien. Dit kapje moet aan de onderzijde horizontaal en vlak zijn om luchtwervelingen en daardoor „terugslag" in de koker te voorkomen. Zeer slechte ervaringen werden opgedaan met de kappen, welke van boven dicht zijn en aan de zijkanten van jalouzielatten zijn voorzien. Uit bezuinigingsoverwegingen kan de afvoer- koker weggelaten worden. De luchtafvoer uit de stal vindt nu plaats door hooiluiken, via de schuur, die weer door nokventilatie wordt ontlucht. De ventilatie wordt geregeld door het meer of minder openen of sluiten van de luiken of onderdorpels. Dit vereist meer zorg dan bij de directe ventilatie door de koker. Dit systeem vraagt dus geen extra investering. Bij nauwgezette regeling werd in de onderzochte stallen steeds een zèer gunstig stal- klim'aat verkregen. Schommelingen bleven tot een minimum beperkt; de temperaturen lagen nabij het optimale en de- vochtigheidsgraad was voor rund veestallen in ons land zeer laag. _De nokventilatie kan hierbij geschieden door korte kokers of door middel van ventilatie-(uilen-)- pannen. Bij een rieten dak worden kraagbuizen gebruikt van 50 cm lengte en een diameter van 18 cm. In hoeverre vochtige staldampen, die door de schuur trekken, op de duur nadelig zijn voor de dakbedekking en de houtconstructie, blijft voorlopig nog een open vraag. Wel is geconstateerd dat tijdens de stalperiode het riet in diverse schuren practisch droog bleef. Momenteel wordt veelvuldig een tussenvorm van deze beide methodes toegepast. Men werkt hierbij met een koker, die tot aan de nok van het dak gaat. De uitmonding is nu onder de pannen, De ont luchting vindt dan door uilenpannen plaats. Men heeft nu geen bezwaar dat de staldampen in dë schuur komen en de koker is veel minder kostbaar dan wanneer de nok doorbroken moet worden. Deze methode is nog niet in het onderzoek betrokken en zodoende zal er hier niet dieper op ingegaan worden. DE MECHANISCHE VENTILATIE Door middel van ringventilatoren kan de be dorven stallucht afgezogen worden, waarbij op vele plaatsen guhstige resultaten werden bereikt. De capaciteit van de ventilatoren moet 150 m:{ per uur per stliks grootvee bëdragen bij een tegendruk van 10 "mm waterkolom. De ventilator moet zo hoog mogelijk aangebracht worden, het beste in een gevel op het Noorden, Noord Oosten of Oosten. Aan de buitenzijde moet een schuif of klep aan gebracht, worden ter beveiliging bij storm. De ven tilator moet vocht- en zuurbestendig zijn en op kogellagers lopen. De exploitatiekosten van een ventilator zijn f 4, per jaar per stuks grootvee, wanneer de ventilator in 10 jaar afgeschreven wordt en de stroomkosten 9 cent per k.Watt bedragen. Met deze systemen is een goede ventilatie van de stal mogelijk, waarbij ervan uitgegaan wordt dat de stalinhoud niet, te groot is (niet groter dan 15 m:i p^r stuks groot vee) en de stal op het Zuiden of Zuid-Westen ligt. Een stal op het Noorden is meestal te koud en kan bovendien minder goed geventileerd worden, daar de ventilatie nu niet door de stuwkracht van de wind bevorderd wordt. On derdorpels op het Zuid-Westen zullen beter func- tionneren dan op het Noorden, daar de overheer sende winden uit deze richting komen. Eveneens kan een te groot raamoppervlak storend werken. De temperatuur kan dan in het voorjaar sterk op lopen en bij lage buitentemperatuur moet de lucht- aanvoeropening eerder gesloten worden (anders te koud), waardoor de vochtigheid in de stal te hoog wordt. De ventilatie van iedere stal is dan ook een probleem apart en door ervaring moet geleerd wor den hoe het ventilatiesysteem geregeld moet worden. Te weinig wordt hiermede in nieuwe stallen nog geëxperimenteerd. Men is vaak ongerust dat het te koud zal worden. Over het algemeen is een té hoge staltemperatuur, gepaard gaande met een volledige verzadiging met waterdamp als niet geventileerd wordt, schadelijker dan een lage. Amerikaanse onderzoekingen hebben aangetoond dat de melkgift daalt bij een hoog waterdampgehalte van de lucht. De openloopstallen hebben aangetoond dat de dieren in een zeer goede gezondheidstoestand verkeren, ook bij zeer lage temperaturen. De overgang naar, de weide gaat uit de open loopstal ongemerkt. Veelal is dit uit de gewone Hollandse stal niet het geval. Immers juist aan het einde van de stalperiode is het vaak zeer warm in de stal, waardoor de overgang naar de weide groot wordt. Met klem moet dan ook aangeraden worden de Goede 'plaatsing van de ventilatiekoker Evenals een schoorsteen heeft een ventilatie koker, die boven op het dak van de nok uitmondt, de beste trek. (Foto Min. L. V. V.) ventilatiemogelijkheden te benutten. De onder dorpels niet afsluiten als de temperatuur in de stal nog goed is (12° C, thermometer in de stal!). Vlie gengaas verwijderen uit de onderdorpels. In het voorjaar de ventilatie vergroten door het openzetten van hooiluiken. Door een slechte bediening van het ventilatiesysteem wordt het rendement van een nieuwe stal aanzienlijk verkleind. R.L.V.D. voor de Zeeuwse eilanden. De Ingenieur <voor het Onderzoek, Ir M. SANDERS. Goes, November 1954. In September 1953 hebben we in het nummer, dat gewijd was'aan de boerderijbouw, ook aandacht besteed aan de proeven, die in Friesland waren en werden genomen met de open loopstallen. Deze proeven zijn ondertussen uitgebreid, door dat ook op een bedrijf van het C.I.L.O. in Randwijk (Betuwe) een proefgroep van 4 dieren in een open stal werd ondergebracht. Een volledig verslag van deze proeven is te vinden in het Octobernummer van „Landbouwvoorlichting". We nemen hier alleen de slotbeschouwing over, daar deze voldoende duidelijk aangeeft, dat, hoewel we ons dienaangaande nog steeds in een proef stadium bevinden, de vooruitzichten toch wel bui tengewoon gunstig te noemen zijn, al is het alleen maar uit het oogpunt van arbeidsbesparing. Doch laten we eerst de schrijvers van het artikel (S. Bosch en D. Kapelle) aan het woord laten. „Uit de resultaten van de proefnemingen en uit de ervaringen, die men elders in ons land heeft op gedaan, blijkt, dat in ons klimaat het houden van melkvee in open loopstallen gedurende de winter zeer wel mogelijk is. De melkproductie en de groei der dieren ondervinden geen schade van de lage temperaturen, terwijl het voederverbruik normaal is. Ook de gezondheidstoestand der dieren wordt niet nadelig beïnvloed en het afkalven gaat vaak gemakkelijker dan in de gewone stal. Bij de bouw van open loopstallen dient men ech ter aan de volgende punten aandacht te schenken 1. De dieren dienen tegen de wind te kunnen worden beschermd, hetzij door deuren aan verschillende zijden van de stal, hetzij door de open zijde van de stal slechts gedeeltelijk open te houden, waardoor de dieren in de stal beschutting kunnen vinden. 2. Er dient een afzonderlijke gesloten ruimte aanwezig te zijn, waar de dieren tijdens zeer koude perioden kunnen worden gemolken. 3. Men dient de beschikking te hebben over een ruimte waar kuilvoeder, dat in bevroren toe stand uit de silo wordt gehaald, vóór het voe deren van de dieren kan ontdooien. 4. Het grote stroverbruik in een,open stal, dat voor vele bedrijven een zeer groot bezwaar is, kan worden beperkt, door de ligruimte te ver kleinen en afscheidingen te maken, zodat de koeien niet door het ligstro heen en weer kunnen lopen." Wij betreuren het, dat nog steeds in Zeeland geen proeven met deze stallen zijn genomen. Niet alleen omdat er veel nieuwe stallen gebouwd zul len moeten worden, doch vooral ook omdat het klimaat van onze provincie vrij sterk afwijkt van dat van Friesland en Gelderland, waar de proeven tot nu toe zijn genomen. Degenen, die direct tegen werpen, dat de bouwkosten niet lager zijn dan van een gewone stal, willen we te genwerpen, dat we het in de toekomst in hoofdzaak in arbeidsbesparing zullen moeten zoeken. Bovendien gaat men dan uit van een solide gebouwde nieuwe stal, terwijl zich in - de praktijk juist vaak ge legenheden voordoen be staande gebouwen voor dit doel met geringe kosten te verbouwen. Daarom zouden we het zeer gewenst achten, dat dit onderwerp ook in Zeeland nog eens serieus bestudeerd werd. Wellicht is het een mooi project voor de Raad voor de landbouwvoorlichting in onze provincie. Openfrontstal op het proefbedrijf te Selmien. RED.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 29