PRODUCTIE EN AFZET VAN VLEES IN NEDERLAND.
ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD.
765
De vorm van deze goot voldoet aan, de ge
stelde eis. Een dergelijke goot is echter duur
der dan de normale betongoot.
Een punt van veel meningsverschil is de vraag
of de voorrand (voergangzijde) hoger moét
worden gemaakt dan de achterrand.
De voorstanders van een opgaande pui be
weren, dat de koe meer morst als er geen pui
is.
Tegenstanders zeggen, dat iets meer morsen
wel mogelijk is, doch daartegenover staan
vele voordelen. Wie heeft er nu gelijk? Een
bekend gezegde is: „De waarheid ligt in het
midden." Naar onze mening moet men geen
opgaande pui maken. De mogelijkheid be
staat misschien, dat er iets meer gemorst
wordt, hoewel dit in sterke mate afhankelijk
is van de vorm van de goot.
Vele goten zijn aan de voorzijde te vol, zodat
het vee het voer er gemakkelijk uitduwt. Een
goede voergoot moet een platte bodem hebben
met steile wandjes en ronde hoeken. Het voer
kan dan minder gemakkelijk over de rand ge
werkt worden.
De voordelen van een bak zonder pui zijn:
a. betere verlichting in de voergang;
b. het vee kan door de voergang van de stal
gehaald worden;
c. het voederen is gemakkelijker;
d. mooier gezicht op het vee, als men door de
voergang loopt;
e. het vee staat niet met de horens tegen het
muurtje te stoten.
3. Drinkwatervoorziening.
Een koe drinkt per dag 5080 liter water. In
dien men dus het vee 2 X per dag te drinken
geeft, dan moet een koe 2540 liter koud tot
ijskoud water per keer tot zich nemen.
Het aanleggen van een automatische drink-
gelegenheid verdient alle belangstelling. Jam
mer genoeg zijn er in onze provincie nog be
paalde gebieden van waterleiding verstoken.
Dit wil niet zeggen, dat men bij gemis aan
waterleiding geen automatische drinkgelegen.
heid kan maken,, doch de aanleg wordt aan
zienlijk duurder. Regelmatig drinken bevor
dert de gezondheid en het productievermogen
der dieren. Naast gezond vee en productiever
hoging geeft een automatische drinkgelegen-
heid tevens arbeidsbesparing.
Bij aanschaf van een drink.bak.je. lette men op
het goede model. In een Hollandse stal is een
bak met liggende tong en het diepste punt
voorin de bak noodzakelijk. Dit in tegenstel
ling met die in de Friese stal, waarbij een
staande tong net het diepste punt achterin de
bak genomen wordt.
e. en f. DE DIEREN MOETEN GEMAKKELIJK
SCHOON TE HOUDEN ZIJN.
MEST EN GIER MOETEN EENVOUDIG EN
SNEL UIT DE STAL VERWIJDERD KUN
NEN WORDEN.
De juiste standlëngte en groepdiepte bepaalt in
hoge mate het meer of minder vuil worden der
dieren. Uiteraard speelt de neiging tot zindelijkheid
hierbij een voorname rol.
1. Mestgroep.
De. groep moet voldoende breed zijn., Bij een
te smalle groep is de kans groot dat een ge
deelte op de mestgang terecht komt.. Een
goede maat is 60 cm. Dit vindt de Zeeuwse
boer veel te groot. Ons advies is echter
nadrukkelijk: Maak de greep in elk geval niet
smaller dan 55 em. De diepte van de groep
moet minstens 40 cm bij de stand en 2*0 cm bij
d^j mestgang zijn.
Een ondiepe groep heeft het nadeer van het
groepstaan. Een zeer onaangename en onzin
delijke gewoonte.
De vaste mest kan op verschillende manieren
uit de stal gebracht worden. Een hier alge
meen voorkomende methode is om stro enz.
door middel van een mesthaak naar buiten te
trekken en op de mesthoop te deponeren.
Dit is een verouderde methode. Een betere
methode is om de mest met de riek in de krui
wagen te laden en op een mestplaat op te
stapelen.
Een derde mogelijkheid is om door middel van
een getrokken mestbak de groep te ledigen.
Dit laatste geldt speciaal voor die bedrijven
waar weinig of geen stro wordt gebruikt.
2. Afvoer gier.
Vooral de gier moet zo snel mogelijk uit de
stal verwijderd worden; dit geldt wel in het
bijzonder voor de melkveestal. Uit de gier ont
wijkt n.l. ammoniak, die de lucht in de stal
onfris maakt. Een goede gierafvoer is die met
behulp van een apart gootje van 12 cm
achter in de groep tegen de mestgang aan.
Dit gootje wordt afgedekt met halve trottoir-
tegels. De groep helt met 2 cm naar het gier-
gootje af. De gier loopt direct naar het gootje
toe en de groep blijft droog. Het gootje krijgt
een helling van 1V2 cm per meter lengte,
waardoor de gier goed naar een gierkelder,
mestput of sloot kan worden afgevoerd. Een
dergelijke afvoerwijze is goedkoper dan elke
andere methode, daar met één stankafsluiter
kan worden volstaan. Bij dwarse afvoer is per
46 koeien een stankafsluiter vereist. Boven
dien mest men de groep gemakkelijker uit.
3. Mestgang.
Deze ligt ca. 20 cm lager dan de veestand.
Een goéde breedte is 1.101.25 cm. Er is dan
genoeg ruimte voor het uitmesten en het af
kalven. Voor dit laatste en nog meer voor het
isoleren van zieke dieren is een afzonderlijke,
goede ingerichte plaats aan te bevelen, b.v.
een z.g.n. ziekenbox, die op elk modern bedrijf
aanwezig dient te zijn.
De stalbouw of stalverbetering is niet alleen van
betekenis voor de rampgebieden, doch dit geldt
tevens voor de rest van onze provincie.
Willen wij een gezonde veestapel krijgen en be
houden, dan zal in de naaste toekomst veel meer
aandacht besteed moeten worden aan de honderden
stallen die de provincie Zeeland rijk is.
Wij zijn ervan overtuigd met dit artikel slechts
een sobere beschrijving van de veestalling te heb
ben gegeven. Het is echter in een artikel als dit niet
mogelijk alles tot in details te behandelen. De Rijks-
landbouwvoorlichtingsdienst zal gaarne elke ge
wenste voorlichting op het gebied van stalinrich
ting geven.
De Hoofdassistent voor de Boerderijenbouw,
M. MURRE.
Goes, November 1954.
Productie en consumptie van rundvlees zijn in
Nederland nagenoeg met elkaar in overeenstem
ming. Dit kan van de andere vleessoorten niet ge
zegd worden, daar tegenover een invoer van 26.000
ton een uitvoer van 110.000 ton staat. Het uitvoer-
saldo bedroeg daardoor in 1953 84.000 ton bij een
binnenlands verbruik van 375.000 ton vlees met
been, waarin de huisslachtingen begrepen zijn.
De waarde van het vlees dat in het binnenland
wordt verkocht, kan gesteld worden op 750 mil-
lioen gulden.
Het volledige overzicht van de productie en be
stemming ziet er over 1953 aldus uit:
Tonnen vlees met been.
Binnenlandse productie:
Rund- en kalfsvlees 169.900
Varkensvlees (incl. bacon, en
huisslachtingen) 284.200
Schapenvlees 7.500
Paardenvlees 7.950
Totaal 469.550
Invoer:
Slachtrunderen 5.950
Slachtpaarden 2.450
Slachtvarkens 350
Vlees, vleeswaren, enz. 17.700
Totaal
Tezamen
26.450
496.000
Uitvoeren:
Bacon
Vleeswaren en -conserven
Vlees en spek
Totaal
31.550
53.750
24.500
109.800
Blijft 386.200
Speksnippers voor de margarine-industrie 10.550
Beschikbaar voor binnenl. consumptie 375.650
Gemiddeld verbruik per jaar per hoofd 35,8 kg
Het verbruik van 35.8, kg per hoofd per jaar,
toönt aan, 'dat het vleesverbruik in'Nederland
slechts matig genoemd kan worden. In Denemar
ken is het verbruik ruim 50 kg, in Zweden, Frank
rijk, België, Luxemburg, Ierland en Engeland 40
a45 kg; in Argentinië en Nieuw Zeeland zelfs
ruim 100 kg per hoofd per jaar. Daar staat tegen
over, dat er ook wel een aantal landen valt aan te
wijzen waar het verbruik lager,is dan ip-Neder-
land. Zo komen Italië en Turkije niet verder dan
10 a 15 kg per hoofd per jaar.
Toch is dit verbruik in de jaren'19331939 met
42 kg per hoofd; per jaar veel hoger; geweest.
Weliswaar is de hoeveelheid spek die hierbij be
grepen is, verminderd van 5,7 tot 3,6. kg per-hoofd
per jaar. Eén stijging van het verbruik moet dus
zeker nog mogelijk wezen.
De veehouders vragen zich wel eens af of ;er -bij
de afzet van slachtvee niet teveel aan. de strijk
stok blijft hangen,^doordat de -tussenhandel te
hoge marge's zou berekenen. Het grote, aantal sla
gers (10.000) alsmede het niet geringe aantal
groothandelaren (825)- zou zulks inderdaaddoen
vermoeden. Daarnaast worden nog in- een - 90-tal
bedrijven op fabriekmatige wijze .vleeswaren be
reid.
Gaan we echter af op de gegevens van het Eco
nomisch .Instituut-voor de Middenstand" te verge
lijken met het L.E.I. in de landbouw), dan krijgen
we een heel ander beeld. Dit instituut "deed een
onderzoek bij een 100-tal slagersbedrijven. over-' het
boekjaar 1.952/53. Het bleek, .dat de-bruto-winst
18,4 van de omzet bedroeg, waarvan echter
17.3 als exploitatielasten verdween, zodat een
nettowinst gemiddeld 1.1 van de omzet bedroeg.
Hier is dan ook het gewaardeerd loon voor de
eigenaar en z'n gezinsleden afgetrokken. Dit winst,
percentage lag vopr de bedrijven van de verschil
lende grootte-klassen ongeveer gelijk. De kleinste
bedrijven kwamen aan een gezinsinkomen van
ruim ƒ3200,per jaar, terwijl de grootste bedrij
ven met een omzet van 150.000200.000, aan
een gezinsinkomen van omstreeks 10.000 kwa
men.
Över de winstmarges van de groothandel in
vlees zijn geen gegevens bekend, doch deze schakel
kan niet te grote sprongen maken, omdat de sla
gers dan zelf in gaan kopen.
Wel is het een bekend verschijnsel, dat de vlees-
prijzen slechts langzaam dalen als de slachtvee-
markt zakt, doch betrekkelijk snel stijgen als de
slachtveemarkt omhooggaat. Al met al blijft deze
slachtveemarkt een belangrijke bron van inkom
sten voor de boer, daar alle soorten slachtvee met
elkaar in 1953 ongeveer 1.100 millioen gulden op
brachten.
B.
Wat doet het Centraal Bureau
Slachtveeverzekeringen
Zeeland staat van ouds bekend als een provincie
waar veel vee wordt gemest. Hoewel de mesterij
niet meer de omvang heeft als zij had vóór de 2e
wereldoorlog, wordt er nog iedere week een be
langrijk kwantum verhandeld op markten buiten
de provincie.
In Zeeland worden geen weekmarkten gehou
den, zodat men voor de verkoop van het slachtvee,
waarvoor geen afzet is bij de slagers in de provin
cie, is aangewezen op de markten te Rotterdam en
's-Hertogenbosch
De voor het slachtrisico benodigde premie voor
rundvee wordt door de Stichting C.B.S. per pro
vincie vastgesteld aan de hand van de uitkomsten.
Het risico van dc in Zeeland geslachte runderen is
kleiner dan in Noord-Brabant en Zuid-Holland, zo
dat ook de premie voor Zeeland lager is gesteld
dan in genoemde provincies.
Nu komt het voor, dat de Zeeuwse veehouders
er bezwaar tegen maken, dat de handelaar of com-
missionnair, die zijn runderen heeft gemarkt in
een andere provincie, hem de voor die provincie of
markt geldende premie in rekening brengt. In
verband hiermede wordt er op gewezen, dat op die
markten inderdaad een hogere premie wordt gehe
ven, zodat de handelaar of commissionnair haar
terecht in rekening brengt.
De hogere premie heeft de Stichting C.B.S. nodig
voor de dekking van het schaderisico, welke voor
het op die markten aangevoerde vee nu eenmaal
hoger ligt dan voor de in Zeeland geslachte run
deren.
De Zeeuwse slagers zijn gewend een kwaliteits-
dier te slachten, waarvan het slachtrisico gemid
deld lager ligt dan die van de naar de markten af
gevoerde dieren, waarvan ook de kwaliteit gemid
deld iets lager ligt.
De Stichting C.B.S. is een organisatie waarin de
leveranciers van élachtvee samen werken met de
be- en verwerkers van vlees. De leverancier heeft
belang bij de laagst mogelijke premie, terwijl de
be- en verwerkers bij afkeuringen recht hebben
op een billijke vergoeding.
De Stichting werkt op kostenbasis, hetgeen in
houdt dat geen winst hoeft te worden gemaakt.
Eventuele overschotten worden dan ook aange
wend om daar, waar dat mogelijk is, de premie
te verlagen. Hieruit volgt, dat nimmer een hogere
premie wordt gevraagd dan nodig is om de schade
plus kosten te dekken.