Wat voeren we deze winter aan de pinken? Welk krachtvoer zullen we gebruiken 756 I S het eigenlijk wel de moeite waard, dit onderwerp aan de orde te stellen Immers, die jonge dieren hebben hun moeilijkste periode gehad. De kostbare melkvoedering is achter de rug en „nu kunnen ze er wel tegen". Of het laatste wel waar is, menen we sterk in twijfel te mogen trekken. Zeker, met wat stro, volop mangels en desnoods gekuild bietenloof blijven ze wel leven en ze worden er nog groter bij ook. Maar toch. zien we dan, dat de dieren smal en ondiep blijven, ruig en dor in het haar zijn en tegen het voorjaar een steile stand vertonen. In de weide doen die dieren het de eerste tijd ook niet best. Ze hebben dan a.h.w. de eerste maanden het beste gras nodig om de achter stand van. de winter in te halen en als dat bijgespijkerd is, is .het beste deel van de weideperiode voorbij. Een onvoldoende winterrantsoen betekent dan ook een onvoldoende groei in de daarop vol gende weideperiode. Metingen, aan groeiend jongvee de laatste jaren uitgevoerd, hebben dit duidelijk aangetoond. „Dan moet er zeker krachtvoer gevoerd wor- den en dat is duur. Dan kosten die pinken veel te veel", zal misschien de opvatting zijn. Vooral bij de lager wordende prijzen lijkt dat niet verantwoord en toch.... gaarne zouden we hier de stelling willen verkondigen, dat een doelmatige pinken-voedering niet of weinig duurder behoeft te zijn, dan die welke men veelal in de praktijk aantreft. En is die voeding iets duurder, dan wordt dat meer dan goed gemaakt door de betere ontwikkeling en bijgevolg de veel hogere waarde van de betreffende dieren. Vóór we enkele rantsoenen aangeven, merken we allereerst op, dat het groeiende jongvee hele maal niet „zwaar" gevoederd behoeft te worden. De conditie mag gerust schraal zijn; dat is zelfs beter dan ze vet te voeren. Maar wel hebben die dieren enig goed eiwit nodig om daarmede vlees en botten te kunnen maken. Bovendien zijn mine ralen nodig, vooral kalk en fosfor, terwijl voor een gezonde ontwikkeling en ter verkrijging van een sterke weerstand tegen ziekten aan de voorziening van vitamines, vooral A en D, aandacht moet wor den besteed. Het is dan ook zó, dat helemaal geen zware voeding van de pinken nodig is, maar wel een veelzijdige. Het is gebleken, dat „beestjes" tussen 200 en 300 kg levend gewicht, dus 816 maanden oud, zo'n, 48 kg droge stof op kunnen eten, rond de 400 a 450 gram verteerbaar ruw eiwit (vre) nodig hebben, een behoefte aan zetmeelwaarde (ZW) hebben van 2600 a 2900, terwijl voor caro- teen (provitamine A), kalk (Ca) en fosfor (P), resp. ca. 40 mg, 15 a 19 en 10—13 gram nodig zijn. De behoefte aan vitamine D is moeilijk aan te geven. De dieren komen met een reserve op stal, maar deze reserve zal in deze zon-arme zomer kleiner zijn dan normaal. Bovendien hangt dit samen met de Ca- en P-voedering. Hoe slechter de laatste, hoe meer vit. D nodig zal zijn. Per dag zal de vit. D-behoefte voor de pinken te stel len zijn op ca. 100 microgrammen bij een goede rantsoenopbouw. Nu gaan we eens wat rekenen. Eerst eens een, zoals we het willen noemen, onvoldoende prak tijk-rantsoen, bestaande uit: 10 kg voederbieten, 10 kg gekuild bietenloof, 2 kg gerstestro, 2 kg erwten- of boonstro en laten we er dan ook nog maar 1 kg haver bij doen. Op. sommige bedrijven wordt dat wel gedaan, doch blijft bij andere achterwege. Tegen resp. 2, IV2, 5, 8 en 28 cent per kg, kost zo'n rantsoen per dag 61 ct zonder en 89 cent met haver. Uitgerekend vinden we dan resp. zonder en met haver 6,8 a 7,7 kg ds, is goed; 318406 g vre, is te weinig; 2700—3300 ZW, is goed tot te veel; 82 mg caroteen is goed (dank zij het kuilvoer; als geen kuilvoer wordt gegeven, zit er bijna geen caroteen in), 55 a 56 g Ca is veel; 2125 g P is voldoende. Ca 60 microgrammen vit. D is te weinig, vooral als we in aanmerking nemen, dat de verhouding tussen Ca en P aan de ruime kcint is. Nu een goed rantsoen. Daarvoor is wat wei- hooi, naar ons gevoel, onontbeerlijk; als er geen weihooi is, is kanthooi ook zeer geschikt. Klaver- of lucernehooi kan ook, maar is mmder geschikt. Het toedienen van voederbieten dient beperkt te worden; de dieren eten dan meer droog ruwvoer (hooi en stro) en dat is beter. Een weinig samen gesteld krachtvoer kan het rantsoen completeren. Dit rantsoen bestaat uit: 6 kg voederbieten, 6 kg gekuild bietenblad, 3. kg weide- of kanthooi, 2 kg graanstro en 0,4 kg (slechts 4 ons) rundveemeel D of -brokjes met ca 34 vre. Dit rantsoen bevat 6,6 kg ds, 436 g vre, 2700 ZW, 60 mg caroteen, 33 g Ca, 18 g P en ruim 100 microgrammen vit. D. Bijvoeren van mineralen, noch van een vitamine preparaat is dan nodig. Naarmate de dieren ouder worden, mag van kuilvoer en bieten iets meer en van stro zoveel gevoerd worden als de dieren lusten. Bij een prijs van het hooi a 11 ct en kracht voer a 40 ct, kost dit rantsoen slechts 80 ct per dag. Als helemaal geen wei- of kanthooi beschik baar is, maar wel klaver- of lucernehooi en men wil geen kuilvoer geven, dan is het volgende rant soen samen te stellen: 1215 kg voederbieten, 2 kg klaverhóoi, 3 kg graanstro en ook 0,4 kg rundvee- meel D. In dit rantsoen is de vitamine-voorziening aan de matige kant, temeer omdat de verhouding tussen Ca en P. te ruim is. Hierbij moeten daarom ca 15 gram fosforrijke mineralen gevoederd wor den, terwijl extra vitamine D nodig is, hetzij regelmatig, maar gemakkelijker door 1 x een flinke dosis te geven. Dit rantsoen komt op 83 ct per dier per dag en -is dan ook geenszins voor een volwaardig rantsoen te duur. Hiermede is aangetoond, dat een doelmatige wintervoeding van pinken niet duurder is. Boven dien houdt dit de mogelijkheid in de vaarzen vroeger te stieren en op ca 2-jarige ieeft'jd te doen afkalven. Bij goede opfok zijn ze dan \oldoende ontwikkeld, maar bovendien blijken dan de dieren als melkvee langer mee te gaan en tot een hogere levensproductie te komen. Rijksveeteeltconsulentschap C. DEN ENGELSEN. Individuele voeding van rundvee. Eenvoudige schotjes op de voergoot geplaatst, maken het mo gelijk elk dier het zijne te geven. (Foto Min. L. V. V.) DE JUISTE KEUZE HEEFT EEN BELANGRIJKE INVLOED OP DE BEDRIJFSRESULTATEN Als de stalperiode voor de deur staat of in middels reeds is begonnen, moet elke veehouder weer de vraag beantwoorden: „Welke soort of soorten krachtvoer moet ik voederen en hoeveel daarvan Een algemeen antwoord is daarop niet te geven. Dit hangt geheel af van hoeveelheden en kwaliteit der voedermiddelen, die men van eigen bedrijf kan verstrekken. Keuze is er genoeg. Allereerst zijn er de granen uit eigen bedrijf, zoals haver en gerst en bij sommigen misschien ook mais. De granen zijn alle eiwit-arme kracht voeders. Slechts ca. 8 verteerbaar ruw eiwit (vre) ko.mt er in voor. In de rantsoenen voor melkvee passen de granen niet, als er veel voeder bieten worden gevoederd en weinig of geen hooi of kuilvoer wordt gegeven. In die gevallen is eiwitrijk krachtvoer nodig. Bij goed hooi en kuil voer kan wel wat graan uit eigen bedrijf gevoederd worden, terwijl voor mestvee vooral de gerst zeer goed op zijn plaats is. Haver wordt voor jongvee wel gewaardeerd, maar uit een oogpunt van vol waardige voeding verdient samengesteld kalver- meel meer de voorkeur. Eiwitrijker dan de granen zijn de peulvruchten. Hiervan zijn de paardebonen wel de voornaamste vertegenwoordiger. Ze bevatten ca. 21,5 vre en worden in geweekte of gemalen toestand ver- voederd en door velen zeer gewaardeerd. Ze hebben een gunstige invloed op de conditie der dieren. Een algemeen passende samenstelling heb ben de bonen echter niet en zijn ook niet goed koop, gezien het gehalte aan vre. Piksel van bruine of witte bonen wordt op bedrijven, waar dit product beschikbaar is, gaarne in gekookte toestand gevoederd; goedkoop, tamelijk eiwitrijk, maar wegens de noodzaak van koken nogal be zwaarlijk. Voor mestvee vormen alle bonen soorten een geschikt krachtvoer, waarmede vooral in het laatste deel van de mestperiode het rijp worden sterk door kan worden be vorderd. Nog eiwitrijker dan de peulvruchten zijn de koeksoorten, zoals o.a. lijn-, grondnóten-, sóya-, zonnebloemzaad-, katoenzaad-, negerzaad-, sesam- en koolzaadkoek. Deze koek soorten bevatten wel 3040 °/o vre. Ze zijn per 100 kg hoger in prijs, maar per kg eiwit valt de prijs, althans van som mige, wel mee. Vroeger wer den deze koeksoorten veel op de bedrijven gebruikt, vooral lijnkoek, grondnotenkoek, scyakoek en in sommige jaren ook katoenzaadkoek. Alle koeksoorten komen in ver schillende vormen beschik baar, afhankelijk van de be werking, die de oliehoudende zaden in de olieslagerijen heb ben ondergaan. Hiervan zijn er drie vormen: 1. persen, dan krijgt men de zeer harde, zgn. voorslag koeken, die vóór gebruik gebroken of gemalen moe ten worden. Vroeger wer den deze harde, droge koe ken veel gekocht en door middel van een koekbre- ker gebroken. In deze koe ken zit nog betrekkelijk veel vet (6—12.5 pet.). 2. wringen, dan krijgt men de bekende schilfers, die vroeger ook veel werden aangekocht. Ook deze bevatten nog betrekkelijk veel vet (6 10 0). 3. onttrekken van het vet door benzine (extra heren), waarbij schroot overblijft. Hierin zit weinig vet meer (0,5-3 en bijgevolg is het eiwitgehalte wat hoger. Schroot is goedkoper dan de overeenkomstige koeksoorten, maar ook minder smakelijk. Bovendien blijkt, dat het nagenoeg geheel onttrekken van vet be denkingen heeft. Het lijkt volgens proef nemingen en ervaringen uit de praktijk erop dat er in het krachtvoer minstens 4 a 41/2 vet moet blijven Voor alle krachtvoersoorten geldt, dat ze bij eenzijdig gebruik bezwaren hebben t.a.v. smaak of prijs en bijzondere eigenschappen. Er is eigen lijk geen enkel voeder, dat op zichzelf volwaar dig is. Het is daarom voor de veehouderij bijzonder waardevol, dat we oVer mengvoeders beschikken, die, als ze deskundig- zijn samengesteld, de boven genoemde bezwaren niet hebben en die boven dien nog worden verbeterd door toevoeging van extra mineralen en vitamines. Nu kan men zeg gen, en natuurlijk is dat tot op zekere hoogte juist, dat in de mengvoeders het mengloon be taald moet worden. Het samenstellen van goede mengvoeders op het eigen bedrijf is echter niet goed fnogelijk; daarvoor ontbreken de nodige apparatuur en de deskundigheid. Als gevolg van de kleine hoeveelheden van de verschillende grondstoffen gaat het voordeel van een lagere prijs grotendeels verloren, vooral als men in aan merking peemt, dat bij zelf mengen ook arbeid verricht moet worden. Stelt men zelf mengsels samen, dan zal dat meel moeten zijn, terwijl de gekochte mengvoeders in de vorm van koekjes, brokjes of korrels gemakkelijk zijn aan te wenden. Een bezwaar van de gekochte mengvoeders is, dat men de hoedanigheid ervan niet zelf kan be oordelen. Het is daarom zaak, dat mengvoeders worden gekocht van betrouwbare herkomst. De ongeschonden verpakking moet daartoe voorzien zijn van liet controle-merk van een meng voeder controle-instelling, dan wel, moet men slechts mengvoeder aankopen onder zekere ga ranties. Hierop moet nog meer gelet worden Mengvoeders zijn verkrijgbaar voor allerlei diersoorten en met verschillende eiwitgehalten, passend dus bij diverse rantsoenen uit eigen be drijf. Voor het rundvee zijn er b.v. 5 meel-; of koek-soorten, aangeduid met A, B, C, D en D- eiwitrijk,die resp.- ca. 14, 19, 24, 29 en 34 vre bevatten'! Daarnaast zijn er ook nog wel speci&le mengyöeders verkrijgbaar, zoals weidekoëkjes, mest veevoer, krachtvoer voor dekstierenen kal- vermeel eitwitarrn en eiwitrijk, metresp. ca.18 en 11 vre! De eitwitrijke mengvoeders (D en D-eiwitrijk) pasgen in die rantsoenen, waar het gaat om een grote eiwitaanvulling, maar deze mengsels passen bovendien dikwijls zeer goed om te voederen n^ast granen uit eigen bedrijf. v V i Samenvattend willen we vaststellen, dat: 1. het gebruik van mengvoeders meestal de voor keur verdient boven het gebruik van enkel voudige voeders; 2. toegezien moet worden, dat men inderdaad krijgt wat men denkt te kopen; 3. de juiste mengvoeders worden gekocht, die passen bij het rantsoen van voedermiddelen uit het eigen bedrijf. Voor dit laatste is rant soen-berekening en nawegen van de rant soenen noodzakelijk. Rij ks veeteeltconsulentschap, C. DEN ENGELSEN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 18