Erfpachters in de nieuwe IJsselmeerpolders?
Gras- en Klaverzaden
en Pooiaardappelen
GEBRS D£ J0NGH
G0ES1
NIEUWE UITGAVEN.
ZEEUW SC H LANDBOUWBLAD.
723
DOOR het publiceren van een nota hebben de Ministers van Financiën, Verkeer en Waterstaat en
Landbouw de volksvertegenwoordiging in kennis gesteld van hun zienswijze inzake de uitgifte van
cultuurgrond in de IJsselmeerpolders. Hoewel deze nota op zichzelf niet veel nieuws bevat, is ze een
beschouwing zeker waard, i.v.m. de toekomst van hen die de laatste jaren naar de N.O.P. vertrokken
zijn of nog zullen gaan.
In deze nota wordt niet nader ingegaan op grootte, inrichting, type en verkaveling van de
bedrijven, alsmede op de toelatingseisen die gesteld worden. Er wordt in feite alleen ingegaan op de
rechtsverhouding met de gebruiker van de grond, zoals deze geregeld kan worden in de tot nu toe
gebruikte pachtverhouding tussen de Staat als eigenaar en de gebruiker.
Daarnaast komen erfpacht en koop als mogelijkheden naar voren die om een bespreking vragen.
BETREKKINGEN VAN LANGE DUUR
Reeds in 1930 heeft de commissie Vissering ad
vies over deze kwestie uitgebracht en kwam daarbij
tot de conclusie dat het aanbeveling zou verdienen
verkoop, erfpacht en tijdelijke pacht over een onge
veer gelijke oppervlakte toe te passen, voor zover
de grond niet voor blijvende staatsexploitatie be
stemd is. Voor het gedeelte dat voor verkoop en
erfpacht bestemd was, werd „voorlopig" verpachting
wenselijk geacht.
Daar is het door vele bijzondere omstandigheden
dan ook bij gebleven.
Voor de toekomst gelden deze beletselen echter
niet meer zodanig dat nog langer aan pacht alleen
vastgehouden behoeft te worden.
In de eerste plaats is het een algemeen belang,
dat er een betrekking van lange duur tussen eige
naar en gebruiker van de grond bestaat. Dit is
zowel een landsbelang als het belang van de ge
bruiker, die de vruchten hiervan kan genieten. In
verband met het doen van investeringen die alleen
op langere termijn rendabel zijn, dient hij zich
verantwoordelijk te weten voor de goede toestand
van de grond en de gebouwen en deze als eigen
bezit te beschouwen. Over dit bezit moet hij kunnen
beschikken en het zijn erfgenamen na kunnen laten.
BEZWAREN TEGEN VERKOOP EN
VOORDELEN VAN ERFPACHT
Bezien vanuit het oogpunt der gemeenschap heeft
deze gemeenschap zich grote opofferingen getroost,
zodat het Nederlandse volk er ook aanspraak op
mag maken dat de gronden naar de eisen des tijds
worden geëxploiteerd en niet door verköop in han
den komen van personen die de eigenlijke exploitatie
aan anderen overgeven, of door deling-uiteenvallen
in een aantal te kleine bedrijven die geen levens
vatbaarheid bezitten.
Wat de verkoop van de grond betreft, komt de
nota tot- de conclusie dat de geldswaarde van de
gronden voorlopig ver achter zal blijven bij de
kosten die besteed zijn aan de winning. Daarom
wordt het wenselijk en verantwoord geacht dat de
Staat financieel belang houdt bij eventueel op
tredende waardevermeerderingen. Daar staat dan
weer tegenover dat de tegenprestatie van de ge
bruiker zo nodig kan worden herzien als de ge
bruikswaarde van de grond zou dalen.
Aan al deze eisen voldoet de erfpacht van lange
duur, waarbij de gebruiker de gebouwen sticht en
de canon wordt aangepast aan de conjunctuur en
wel als de pachtwaarde van onbehuisd land.
Wel zouden in het contract bepalingen opge
nomen moeten worden, waardoor opgetreden kan
worden tegen splitsing en verwaarlozing van het
bedrijf, alsmede tegen ongemotiveerd in gebruik
afstaan aan anderen.
Als 'een voordeel van de,xjerfpacht wordt nog
gewezen op het feit dat de erfpachter stemgerechtigd
ingeland van het waterschap i^.zodat hij z'n invloed
kan gebruiken voor belangen .die de bedrijfsbelangen
zeer nauw raken. ,9j.
In de eerstkomende jaren wordt daarom voor
gesteld bij wijze van proef een gedeelte van de
bedrijven in erfpacht uit te geven. Gedacht wordt
hierbij aan 25 van de bedrijven. Belangrijk is
ook dat het wenselijk wordt geacht een aantal
zittende pachters in Wieringermeer en N.O.P. in de
gelegenheid te stellen om erfpachter te worden.
BEDRIJVEN IN EIGEN BEHEER
Ook het in eigen beheer houden van een aantal
bedrijven valt onder het uitgiftebeleid. Dit wordt
in de nota belangrijk geacht i.v.m. het pachtbeleid,
omdat men zich een inzicht kan verschaffen in de
levensvatbaarheid van de verschillende bedrijven en
de bestaansmogelijkheden voor boeren en arbeiders.
Tevens kan men op deze wijze niet kapitaal-
krachtige landbouwers een leidende funqtie in de
landbouw laten vervullen. Er worden momenteel
in de Wieringermeer 37 bedrijven van 1096 ha,
samen groot 1019 ha, geëxploiteerd, tegen 56 be
drijven van 12—72 ha in de N.O.P.
Tenslotte wordt in de nota medegedeeld dat een
commissie ingesteld is, die de taak heeft gekregen
te onderzoeken in hoeverre het gewenst en verant
woord is het uitgeven van nieuwe gronden door de
Staat dienstbaar te maken aan het verlichten van
de moeilijkheden die zich op het oude land voor
doen. Tot zover het rapport.
VERBREKING VAN DE UNIFORMITEIT
Deze langverwachte stap van de Regering zal
ongetwijfeld door velen met vreugde worden be
groet, omdat hierin de mogelijkheid gelegen is een
al te grote gelijkvormigheid van de nieuwe polders
tegen te gaan. Algemeen werd het immers als een
bezwaar gevoeld dat in deze polders alleen pachters
voorkomen. De neiging is dan aanwezig dat de
verantwoordelijkheid voor grond en gebouwen min
der is, dan in het geval van een andere band tussen
gebruiker en eigenaar.
Deze verantwoordelijkheid uit zich ook in be
langstelling op maatschappelijk en bestuurlijk ter
rein, waarbij het in de nota aangehaalde voorbeeld
van de waterschappen wel heel sterk tot iedere
boer spreekt.
Ook vanuit het standpunt van de eigenaar gezien
is het goed dat de gebruikers niet worden tot één
grote massa, die men alleen op grond van de be-
drijfsgrootte in een aantal klassen kan scheiden.
Als de ene pachter een kippenhok mag zetten,
mogen honderden andere pachters, die in een gelijk
waardige situatie verkeren, het bij wijze van
spreken ook.
ONRENDABELE INVESTERING
De laatste goede jaren die de boeren in de nieuwe
polders achter de rug hebben, lieten ons toch wel
zien dat het van groot belang is de winsten van het
bedrijf ook ween in dat bedrijf te kunnen beleggen.
Ook al kan een erfpachter niet verder gaan dan
uiteindelijk de gebouwen de zijne te noemen, dit is
al een belangrijke stap in de goede richting. Al
dient hier direct bij opgemerkt te worden dat door
het afschuiven van de gebouwen op de pachter het
meest onrendabel gedeelte van het bedrijf aan de
financiering van de pachter wordt toevertrouwd.
Tengevolge van het beheersen van de koopprijzen
van los land zijn deze prijzen, ook uit rentabiliteits-
oogpunt, steeds verantwoord te achten. Wanneer
de erfpachter als canon de pachtprijs voor los land
moet betalen, betekent dit dat hij in vergelijking
met een gewone pachter voor de gekapitaliseerde
gebouwentoeslag moet proberen te bouwen. Dat
hem dit niet zal gelukken, blijkt al direct uit de
wijze waarop de normen indertijd zijn vastgesteld.
De erfpachter zal dus, wanneer de canon op deze
wijze wordt vastgesteld, de z.g. onrendabele top te
dragen krijgen.
Of er onder jonge boeren veel gegadigden voor
erfpacht zullen zijn, betwijfelen we. In Zeeland
vormen de boeren uit de herverkavelingsgebieden
de laatste jaren echter een dermate belangrijke
categorie, dat we hier althans de eerste jaren nog
voornamelijk rekening mee te houden hebben. Deze
verkopen hun bedrijf aan de S.B.L., voor zover ze
eigenaar zijn, en krijgen daardoor in vele gevallen
te maken met het probleem hoe het geld dat ze
hiervoor ontvangen, goed belegd moet worden. Dan
komt o.i. het eigen bedrijf het eerst in aanmerking,
zelfs wanneer de rendabiliteit geringer zou zijn dan
bij andere beleggingen. Nu verkoop van de nieuw
gewonnen gronden om begrijpelijke redenen geen
doorgang kan vinden, is erfpacht inderdaad wel de
meest voor de hand liggende oplossing. Dat de
reeds zittende pachters niet buiten de regeling vallen
is alleen maar toe te juichen.
DE KWALEN VAN HET OUDE LAND
In het slot van de nota wordt nog even een
uiterst belangrijk vraagstuk aangesneden, als ge
sproken wordt over een commissie die na zal hebben
te gaan in hoeverre het nieuwe land dienstbaar
gemaakt dient te worden aan de kwalen van het
oude land.
Het vraagstuk is op zichzelf zeker niet nieuw te
noemen, daar de Stichting voor de Landbouw reeds
in 1952 een rapport over dit onderwerp deed ver
schijnen. Hierin werd deze vraag bevestigend be
antwoord en werden drie categorieën sollicitanten
onderscheiden, te weten: jonge boeren, krepeer-
gevallen (uitbreidingsplannen e.d.) en ruilverkave-
lingsgevallen, die om de gedachten te bepalen voor
resp. 30%, 20 en 50 in aanmerking zouden
moeten komen. De ministers bedoelen speciaal de
derde groep, die dus door de Stichting reeds 50
van de grond werd toegedacht. In feite is dit
systeem in Zeeland reeds op ruime schaal toegepast
in de herverkavelingsgebieden. Het blijft echter de
vraag of bij de uitvoering van ruilverkavelingen op
zandgrond voldoende geschikte gegadigden te vinden
zouden zijn. Men denke maar eens aan de afscheids
woorden van Dr Smeding, die nog eens duidelijk
heeft gezegd dat de belangen van de nieuwe polders
vóórop gesteld dienen te worden. Daarnaast speelt
ook de bedrijfsgrootte i.v.m. de kosten der gebouwen
een grote rol. Zelfs zo dat het uitgifteplan in de
N.O.P. dientengevolge vrij sterk herzien diende te
worden. Overigens is de verhouding tussen grote
en kleine bedrijven in de N.O.P. nog gunstig te
noemen in verhouding met de Wieringermeer. Men
kan wel zeggen dat er meer kleine bedrijven uit
gegeven dienen te worden om het probleem van de
vele boerenzoons en de boeren uit de ruilverkave-
lingsgebieden nader tot een oplossing te brengen,
doch verliest dan de belangen van de landarbeiders
geheel uit het oog. De hoge bouwkosten zouden
wellicht als argument minder zwaar gaan tellen als
een gedeelte der bedrijven in erfpacht uitgegeven
zou worden.
HOE VERLAGEN WE DE BOUWKOSTEN?
Doch wie er ook gaat bouwen, de hoogte van de
bouwkosten blijft een probleem, vooral op de
kleinere bedrijven. In het laatste nummer van „De
Landbode" troffen we een artikel aan van Ir Klompe
die de boerderij bouw als landbouwkundig vraag
stuk behandelt en daarbij opmerkt dat met recht
betwijfeld dient te worden of de boerderijen mo
menteel wel op de meest economische wijze worden
gebouwd. Hij stelt voor economische oplossingen te
bevorderen door:
1. Bij de boerderij bouw de landbouwtechnische en
economische functie onvoorwaardelijk primair te
stellen.
2. Uitbreiding te geven aan het wetenschappelijk
onderzoek.
3. Het in de praktijk toepassen en proberen van
nieuwe methoden van bedrijfsvoering en van
boerderij bouw en -inrichting te bevorderen door:
a. bij nieuwbouw, herbouw en verbouwing de
secundaire aspecten van de boerderijbouw
(zoals bouwvoorschriften e.d.) ondergeschikt
te. maken aan de primaire economische eisen;
b. bij nieuwbouw op de staatsontginnings-
gronden alle vernuft van theorie en praktijk
in te schakelen, o.m. door de pachters geheel
de vrijheid te laten om op z.i. economische
wijze zijn bedrijfsgebouwen te ontwerpen (dit
vanzelfsprekend niet zonder financiële ver
antwoordelijkheid daarvoor).
4. En tenslotte, omdat de praktijk één groot arbeids-
en onderzoekingsveld is, het inventariseren van
hetgeen de praktijk heeft uitgedacht, het ver
beteren daarvan door research en het algemene
bekendheid geven aan de bereikte resultaten.
KAN IIET GOEDKOPER?
Aan deze opsomming hebben we weinig meer toe
te voegen. De investeringen, die momenteel bij
nieuwbouw worden gedaan, stemmen tot nadenken
of in slechte tijden de lasten wel op te brengen
zullen zijn. Aardappelbewaarplaatsen worden door
de hoge lonen steeds meer rendabel en graanberging
steeds minder. Toch gaan we door met het bouwen
van grote schuren die wel graan, doch geen aard
appelen kunnen bevatten.
Open loopstallen schijnen ondanks alle goede
ervaringen weinig kans te maken. We bouwen
boerderijen die de eeuwen kunnen trotseren, doch
wellicht over enkele tientallen jaren niet doelmatig
meer zullen zijn. Onvoldoende wordt daarbij beseft
dat de gevolgen van deze bouwwijze ook groot zijn
voor het nageslacht, dat wellicht liever een minder
solide en van een goede beplanting voorziene boer
derij zal hebben, waarin gemakkelijk veranderingen
aangebracht kunnen worden, zonder dat de toch al
hoge lasten alle perken te buiten gaan. Het hier
aangevoerde aspect van de bouwkosten voor Staat
of erfpachter is er maar één van. B.
HONDERDMAAL UIT IIET BEDRIJFSLEVEN
Ter gelegenheid van de 100ste uitzending in de
rubriek „Uit het bedrijfsleven" werd de A.V.R.O.
dit boekje met een bloemlezing van de gehouden
radiopraatjes aangeboden. De keuze van de gedeel
ten uit de teksten lijkt ons zeker geslaagd.
Jammer genoeg is er geen verband gelegd tussen
de inhoud voorin en de sprekers en onderwerpen,
zoals die achterin zijn opgenomen.
(Advertentie).
Voor Uw benodigde
INLANDSE EN IMPORT
naar
Import - Export
POSTBUS 35