Nieuwe uitgaven De mechanisatie van de kleine bedrijven TESCHENER-ZIEKTE NADERT ONZE GRENZEN. DE TOEPASSING VAN DE CHEMISCHE BESTRIJDINGS MIDDELEN IN DE LANDBOUW. Dr STARING'S NEDERLANDSE LANDBOUWALMANAK VOOR DE JEUGD, CURSUS 1954—1955. LANDBOUWCIJFERS 1954. 700 In Oost- en Midden Europa komt een varkens ziekte, de zgn. Tesehener-ziekte, voor, die in 1930 als een aparte ziekte werd onderkend te Teschen in Tsjecho-Slowakije. Dé ziekte wordt veroorzaakt door een virus en tast bij de dieren in het bijzonder gedeelten van de hersenen en het ruggemerg aan. De wijze, waarop deze smetstof de hersenen aantast, doet denken aan het virus, dat bij de mens kinderver lamming veroorzaakt, doch tot nu toe is van enigerlei verwantschap niets gebleken, terwijl geen ziektegevallen bij de mens zijn waargenomen, die veroorzaakt zouden zijn door het virus van de Teschener-ziekte. In de laatste tijd zijn gevallen van deze ziekte waargenomen bij varkens in West-Duitsland, zo dat het niet onmogelijk moet worden geacht, dat de ziekte ook in Nederland zou kunnen optreden. De verschijnselen, die bij de ziekte naar voren komen, zijn: koorts (4041°), matheid, verminde ring van eetlust en wankele bewegingen van het achterstel. Soms zijn de dieren in het geheel iets verlamd. Bij een ernstig verloop van de ziekte kan. vooral bij jonge dieren, in 1—3 dagen 70— 80 van de patiënten sterven. Verloopt de ziekte langzajner, slepender, dan treedt de verlamming op de voorgrond. Het is vaak niet op het eerste gezicht mogelijk uit te maken of men met varkenspest of met de Teschgner-ziekte heeft te doen. In het laborato rium zal dit dan nader moeten worden onderzocht. De dieren besmetten zich waarschijnlijk door het snuffelen aan uitwerpselen van zieke dieren. In het algemeen is de ervaring in Duitsland, dat op aangetaste bedrijven het sterftecijfer tot 50 in sommige gevallen zelfs hoger, kan oplopen. Een entstof is in Yoego-Slavië toegepast, over het algemeen met goed resultaat. In Duitsland bestrijdt men de ziekte door op besmette bedrijven de varkens onmiddellijk af te slachten en voorts door het treffen van maatregelen ter voorkoming van smetstofverspreiding. In Nederland zijn nadere maatregelen in over weging, zodat zo nodig spoedig kan worden inge grepen. door K. Schipstra. Uitgave Veenman, Wageningen. Prijs ingenaaid 3,25. Dit boekje werd door de Bond van Agrarische Loonbedrijven (B. O. V. A. L.) uitgegeven, naar aanleiding van een cursus, die door de schrijver gegeven was. Men kan zich afvragen of er nog niet genoeg boeken op dit gebied zijn. Bijl het doorlezen van het boek zijn we echter gestuit op een aantal bijzonderheden, die het boek zeer aantrekkelijk maken. In d.e eerste plaats bevat het boek een apart hoofdstuk waarin de wettelijke maatregelen op het gebied van de bestrijdingsmiddelen aan de orde komen. In de tweede plaats wordt een systematisch over zicht gegeven van d.e bestrijdingsmogelijkheden in bepaalde gewassen en tegen bepaalde onkruiden. Van het eerste hadden we in verband met de over zichtelijkheid liever een uitklapbare tabel gezien. Tenslotte geven de vragen die zijn opgenomen en d.e uitnemende illustraties een goede oefenstof voor de gebruikers. Zodat we dit boekje gaarne aanbevelen. Wie zou menen, dat de Staring's Almanak door deze uitgave verjongd is, komt enigszins bedrogen uit. De inhoud komt in hoge mate overeen met de gewone almanak, al is deze dan ook kleiner van afmeting. De weinige foto's lijken vrij willekeu rig gekozen. Daarom zijn we over deze uitgave nog niet erg verrukt, vooral wanneer men deze vergelijkt met agenda's die op andere scholen worden gebruikt. Zo juist is bij het Landbouw Economisch Insti tuut verschenen het boekje „Landbouwcijfers 1954". Onder deze titel wordt voortgezet de uit gave, die sinds 1950 ieder jaar is verschenen als zakboekje van het L. E. I., maar die tengevolge van de veelheid van gegevens boven het formaat en de omvang van een zakboekje is uitgegroeid. Men vindt er dus dezelfde gegevens in als in het zakboekje, vanzelfsprekend aangevuld met de nieuwste gegevens over het afgelopen en het Om de gedachten te bepalen is het noodzakelijk het begrip kleine bedrijven concreet te stellen. In Nederland variëren de bedrijfsgrootten van de agrarische bedrijven van 0100 ha. De bedrij ven van 05 ha ziin meest tuinbouwbedrijven en landbouwbedrijven, waarbij de landbouwer dit be drijf als nevenbedrijf of als hoofdberoep met een noodzakelijk nevenberoep uitoefent. De bedrijven groter dan 5 ha en kleiner dan 12 ha zijn in hoofd zaak landbouwbedrijven, waarbij de landbouwer zelf gedurende het gehele jaar in staat is zijn ar beid productief te maken, daarnaast geholpen door eigen gezinsleden en/of vreemde krachten. Deze bedrijven, in hoofdzaak landbouwbedrijven met re gionaal een klein percentage tuinbouw, hebben een zeer gevariëerde structuur. Deze bijzondere struc tuur brengt specifieke problemen met zich mee, v/aaraan nu nog de mechanisatie kan worden toe gevoegd. Deze mechanisatie is niet alleen een zui ver technisch probleem, maar ook een sociaal-eco nomisch probleem. Voor een goed begrip van de mechanisatie van de kleine bedrijven is het gewenst na te gaan, waar deze bedrijven voorkomen, welke problemen zich voordoen en welke door mechanisatie hieraan wor den toegevoegd. Ruim de helft van het aantal landbouwbedrijven 5 ha) ressorteert onder het kleine bedrijf met een derde van de cultuuroppervlakte. Deze bedrij ven zijn voornamelijk gelegen op de zandgronden. De akkerbouw bestaat hoofdzakelijk in dienst van de veeteelt. Zij produceren voornamelijk melk, vlees en eieren. De dichtheid van het voorkomen van het kleine bedrijf is van belang, omdat bij een gering aantal grotere bedrijven bepaalde wisselwer kingen, als bijvoorbeeld het lenen van machines enz., minder goed mogelijk zijn. De dichtst bezette gebieden zijn: de zandgronden in N.-Brabant en N.-Limburg, de Veluwe en Achterhoek van Gelder land, het zand- en veengebied van Overijssel, Mid den- en Z.W.-Drenthe en de Friesche Wouden. Op het kleine bedrijf rond 6 ha, kan onder de hui dige economische omstandigheden één man (en vrouw) volgens de mening van vele landbouwers een behoorlijk bestaan verwerven. Hoe groter het bedrijf des te ruimer de mogelijkheden. Het is de taak van de boer om uit zijn oppervlakte met de hem ter beschikking staande arbeidskrachten, zo nodig aangevuld, mits verantwoord, met vreemde arbeidskrachten en met hulpmiddelen (o.a. machi nes) een zo hoog mogelijk inkomen te verwerven. ARBEIDSKRACHTEN. Hoe ligt het met de ter beschikking staande ar beidskrachten op deze kleine bedrijven, waar uit breidingsmogelijkheden practisch niet aanwezig zijn. Plaatselijk hoort men, dat er een tekort is en vele malen zien we een te veel aan eigen krachten, die tijdelijk productief zijn, maar gedurende lan gere tijd niet ten volle emplooi vinden op het be drijf. Het tekort aan arbeidskrachten manifesteert zich vaak hierin, dat er gebrek is aan jonge krachten, omdat de oudere niet betaald kunnen worden. Na verloop van enkele jaren zullen ook deze jongeren te duur worden. Het is dus logisch, dat deze krach ten zich minder zullen aanmelden, omdat dit land bouwbedrijf hen geen toekomstmogelijkheden kan geven. Zij zijn derhalve beter gebaat met een op leiding in een ander bedrijf of beroep. Plet teveel aan arbeidskrachten spruit voort uit de soepele intensiteitsmogelijkheden van het ge mengde bedrijf. De jonge boer, die veelal met las ten het bedrijf heeft overgenomen, ziet reikhalzend uit naar het tijdstip, dat zijn kinderen in het be drijf opgenomen worden om met behulp hiervan de productie te kunnen opvoeren. De uitbreiding van de veestapel en tuinbouwgewassen vragen wel meer arbeid, maar deze wordt dan opgevangen door de opgroeiende jeugd. Deze jongelieden lopende jaar. Het boekje is samengesteld in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek. De gegevens zijn afkomstig van vele instellingen en worden gedeeltelijk ook reeds op andere plaatsen gepubliceerd. Niettemin is de publicatie van deze cijfers in deze uitgave van het L. E. I. allerminst overbodig. Er is immers geen andere uitgave, waar men zoveel gegevens zo overzichtelijk bij elkaar kan aantreffen. Daarom is het boekje niet alleen onmisbaar voor hen, die bij hun dagelijkse werk in de organisaties, instellingen e.d. voortdurend deze cijfers nodig hebben, maar het is ook zeer geschikt voor gebruik op landbouwscholen. Voor de eerste maal is deze uitgave thans ge drukt. Voorheen werd het gestencild. Het boekje ziet er daarom beter verzorgd uit, maar de conse quentie is ook, dat de prijs meer dan verdubbeld is. Deze bedraagt thans 2,25. Het boekje kan be steld worden door storting van dit 'bedrag op post rekening nr 41 22 35 ten name van het L. E. I., Van Stolkweg 29, 's-Gravenhage, met de mededeling „Voor landbouwcijfers 1954." groeien met het bedrijf op, maar met de huwbare leeftijd komt het grote probleem. Waarheen? Hoe dienen we onder de huidige economische om standigheden het beschikbaar aantal arbeidskrach ten op deze kleine gemengde bedrijven te bezien. De meeste kleine bedrijven zijn niet meer te split sen. Derhalve zal de opvolging normaal zó zijn, dat één van de kinderen het bedrijf overneemt en de overige kinderen zich vroegtijdig moeten bekwa men voor andere beroepen. De ouders zullen er goed aan doen deze kinderen op een ander beroep voor te bereiden. Zo gezien zal het aantal beschik bare arbeidskrachten op het kleine gemengde zand- bedrijf zich beperken tot de boer met een op groeiende zoon. In het algemeen dus IV2 arbeids kracht. De boerin als werkkracht komt gelukkig steeds in mindere mate voor. Weliswaar kan zij veelal enige lichte arbeid op het erf verrichten, wat vaak zeer welkom is in de drukste tijd. Wil dit bedrijf het productieniveau handhaven of opvoeren, dan zullen eenvoudige werktuigen en machines een welkome hulp zijn. Het mechaniseren van het kleine bedrijf kan daarom verantwoord worden ge- acht. MACHINES. Het mechaniseren van deze bedrijven moet zeer geleidelijk verlopen, immers onder geen voorwaar de mag het productievermogen van het bedrijf na delig beïnvloed worden door bijvoorbeeld een te grote onttrekking van liquide middelen door inves teringen. Voorts moeten de werktuigen rendabel kunnen worden gemaakt. Het zal noodzakelijk zijn, dat meerdere bedrijven een bepaald werktuig ge zamenlijk gebruiken. Hierbij speelt de onafhanke lijkheidszin van de landbouwer een grote rol. Im mers zodra hij het nut van een werktuig inziet, tracht hij zich te verzekeren van het gebruik en is vaak het samenwerken in grote groepen een be zwaar. De mentaliteit van de boer, het bedrijfs- type alsmede het soort werktuig bepalen uiteinde lijk de gebruiksvorm van de werktuigen. Er zijn werktuigen voor: a) individueel gebruik, zoals: ploeg, eg, wagen, weidesleep, rugspuit, maaimachine enz. b) beperkte combinaties (2 3 bedrijven): hooi- bouwwerktuigen. c) grotere combinaties 10 bedrijven): zaai- machine, cambridgerol, aanaarders, aardappel- pootmachines. d) coöperaties,.zoals: aardappelrooiers, aardappel- stomers, e) loonwerkers, zoals: dorsmachines, binders. Deze indeling kan niet star gezien worden; zij is afhankelijk van vele omstandigheden. Er zal ge streefd moeten worden naar het gebruik van goed kope en eenvoudige werktuigen. Door het grote aantal kleine bedrijven en de ge ringe tijd, welke deze boeren zich kunnen geven om zich te oriënteren, zijn intensief onderwijs en voorlichting op dit gebied noodzakelijk, alsmede een praktische scholing. Motorisatie van het-kleine bedrijf is een vorm van mechanisatie, waarbij de trekkracht, vaak be staande uit één paard, vervangen wordt door een trekker. De omschakeling van het één-paardsbe- drijf naar een trekkerbedriif is een probleem, waar bij de intensivering en rationalisatie als een nood zakelijke vereiste moeten worden gezien. Het paard moet vervangen worden door een koe. Welk soort paard op deze bedrijven geschikt is, is nog steeds een probleem voor diegenen, die dit dier als een noodzakelijk inventarisstuk beschou wen. Bij het fokken spelen andere motieven een rol. Ook de waarde van het paard op de boerderij is een niet te onderschatten factor. Een andere vorm van mechanisatie op deze be drijven is het doelmatig gebruik van goed handge reedschap. Naar verhouding gebruiken deze land bouwers meer handgereedschap. Het is daarom zeer gewenst, dat op dit gebied meer aandacht en interesse wordt gekweekt. Andere problemen zijn de gebouwen en speciaal die, welke noodzakelijk zijn voor het opbergen van de werktuigen 'en gereedschappen. Door de mecha nisatie wordt de inventaris uitgebreid. Dit dure materiaal moet goed.worden opgeborgen. Op de kleine bedrijven is het gebouwenkapitaal reeds der mate hoog, dat slechts zeer eenvoudige oplossingen hier toelaatbaar zijn. Een eenvoudige open loods met een afgesloten werkplaatsje, waar het hand en reparatiegereedschap opgeborgen kan worden, zou zeer aan te bevelen zijn. Bij de oude bedrijfs gebouwen is een doelmatige ruimte vaak moeilijk te vinden, maar het neemt niet weg, dat velen de ruimte toch vrij weten te maken; dit mag een voor. beeld zijn voor vele anderen. Onder het Instituut voor Landbouwtechniek en Rationalisatie ressorteert een afdeling „Kleine Be drijven", welke speciaal belast is met het onderzoek van de problemen betreffende de mechanisatie van de kleine bedrijven. Ir W. P. M. CORSTIAENSEN.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 8