Tegenstellingen tussen bedrijven op lichte en zware gronden. 664 ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD. Het is zelfs in een klein land als Nederland moeilijk maatregelen zo te nemen, dat alle ge bieden er accoord mee kunnen gaan. Er is vrijwel steeds een gebied aan te wijzen dat er minder goed van afkomt. In de landbouw kennen we de verschillen tussen de lichte en de zware gronden, die het uitstippelen van een doelmatig landbouwbeleid niet steeds gemakkelijk maken. Zo doende dreigen er wel eens tegenstellingen te ontstaan. Tegenstellingen die uit de aard der zaak funest zijn, omdat ze het gezamelijk optrekken van de Nederlandse landbouw in de weg staan. In deze dagen houdt men zich in landelijke kringen weer bezig met de vaststelling van de melk prijs voor het komende melkjaar. Het L.E.I.-rapport, dat hiervoor de gegevens verstrekt, geeft reden de vraag van de tegenstellingen aan de orde te stellen. Doch ook het antwoord dat Minister Mansholt de Tweede Kamer deed toekomen n.a.v. de vraag van de heer den Hartog over de stand van zaken bij het consumptie-aardappelfonds. DE HOOFDZAAK VAN HET LAATSTE MELKPRIJSRAPPORT Men kan zich afvragen wat voor zin het heeft te gaan praten over een rapport waarvoor geen enkel Zeeuws bedrijf cijfers geleverd heeft. Het belang van deze cijfers moet echter gezocht worden in het vlak van het algemene prijsbeleid, dat indirect voor de Zeeuwse melkveehouder tot uiting komt in zijn melkprijs, die immers door deze landelijke cijfers sterk beïnvloed wordt. Daarnaast is dit melkprijsrapport, dat straks gebruikt zal worden als basis voor de onderhande lingen van de Minister met de Stichting voor .de Landbouw, zo belangrijk omdat het verschil in kostprijs tussen weidegebieden en het gebied van de gemengde bedrijven nog groter is dan het vorige jaar. Terwijl de gemiddelde integrale kost prijs van deze twee groepen 5,per 100 kg melk met 3,7 vet verschilt, bedraagt dit ver schil zelfs 7,50 voor de uitersten, d.w.z. de klei- weidestreek van Noord-Holland en het zandge bied van Midden-Brabant. kende en het goedkoopst werkende gebied (weide streek in Friesland en N.-Holland) is bovendien het laatste jaar veel groter geworden. Dit verschil is 7 Va cent per liter. Wanneer de Overheid het zelfde systeem volgt als verleden jaar, worden de winsten in het beste gebied veel te groot. Een twee-prijzenstelsel acht de Minister onuitvoerbaar. De pachten onjuist? De bewindsman ging uitvoerig in op het pacht- vraagstuk, daar dit ten nauwste verband houdt met het boven opgeworpen probleem. De verhou ding van de pachtprijzen op de goede en de slechte grond is volkomen scheef. De pachten op de zand gronden achtte spreker relatief te hoog, daar het verschil in productiviteit van de grond in het ver schil tussen de pachten op de goede en de slechte grond thans niet tot uitdrukking komt. Wanneer de Regering een prijsbeleid voert en hierdoor de boer en de landarbeid een redelijk in komen garandeert, dan moet zij zich meer met de hoogte van de pachten gaan bemoeien en deze meer laten wisselen met de winstmogelijkheden. Een -verlaging van de pachten op de zandgronden is bijna niet mogelijk, zo zeide de Minister. Een verhoging van de pachten op de betere gronden echter ook niet, tenminste zeker niet on gebreideld. Want ook de granen en de suikerbieten, teelt is zonder prijssteun niet meer winstgevend. Hoe dan een oplossing te vinden? Deze vraag wilde Minister Mansholt ter overden king en bespreking leggen in het midden der or ganisaties. Zijn eigen gedachten gingen uit naar een soort pacht-egalisatie. Hetgeen dus afroming van de pacht op de goede gronden tengevolge zou hebben ten bate van de mindere kwaliteitsgronden. De Minister besloot zijn boeiend en interessant en tevens moedig betoog met vast te stellen, dat zijns inziens een prijsbeleid op basis van garanties niet te voeren is, wanneer men de ontwikkeling van de pacht ongemoeid laat en dat een pachtprijs verhouding tussen goede en slechte grond, welke niet reëel is, welke dus niet gegrondvest is op de productiviteit van de grond, onhoudbaar is in het kader van door de overheid gesubsidieerde prijzen. Wij willen thans op dit laatste geen commentaar leveren, want het dient eerst rustig overdacht te worden. Er zijn teveel facetten aan en er flitsen teveel ongeordende gedachten door ons hoofd. Vooral een toepassing in de praktijk lijkt ons op tal van bezwaren te stuiten. Op het eerste gezicht lijkt het ons bovendien iets te eenvoudig gerede neerd om de oplossing voor het vraagstuk van het kostprijzenverschil uitsluitend of voor een groot deel te zoeken in de pachtprijzen. Er zitten aan het pachtenprobleem zoveel kanten. Wij denken maar eens aan het historisch gegroeide, aan de hoogte van de grondprijzen, aan de verhouding pacht eigen gebruik, aan het verschijnsel van de oude boer, die aan zijn kinderen verpacht en hiervan moet leven enz. enz. Wij vragen ons ook af hoe het met de productivi teit van de kleine zandboer staat. Tenslotte aan verkaveling, sanering, kortom de sociale kanten van het probleem. Maar daarom juist menen wij, dat Minister Mansholt temidden van een schare landbouwvoor- mannen een moedig betoog hield en hen behoorlijk aan het denken heeft gezet. Daar bovendien de integrale kostprijs over de gehele linie 3,per 100 kg gestegen is, is deze kostprijs van 26,voor Midden-Brabant des te moeilijker in te passen in het tot nu toe gevoerde melkprijsbeleid. Bezien we de kostenstijging van de twee groepen afzonderlijk, dan zien we dat tegenover een stijging van 2,per 100 kg in de weidegebieden een stijging van 4,per 100 kg in de zandgebieden staat. De arbeidskosten deden de kostprijs in de weidegebieden met 1,75 stijgen, doch zelfs 3,35 in de zandgebieden. Wellicht zouden door rationalisatie van het werk en vereenvoudiging van de mehoden de ar beidskosten gedrukt kunnen worden, verondersteld althans dat er niet teveel werkkrachten op de be drijven rondlopen. De pacht deed in beide gevallen de kostprijs met 0,25 per 100 kg stijgen, terwijl de langere stalperiode een stijging van de voederkosten ver oorzaakt die in de zandgebieden ƒ1,per 100 kg bedraagt en in de weidegebieden beperkt blijft tot 0.65 per 100 kg. Gaat men deze gegevens als basis gebruiken voor dezelfde berekening als het vorig jaar werd toegepast, dan volgt hieruit niet alleen een flinke stijging van de melkprijs, doch ook een nog groter verschil in beloning tussen de bedrijven in de verschillende gebieden. Zoals men zich wellicht zal weten te herin neren, is het vorige jaar de garantieprijs voor alle melk gesteld op de kale kostprijs in de zandge bieden vermeerderd met een kleine premie. Hier in was dus niet begrepen de beloning voor de be drijfsleiding van 20,per koe en 25,per ha grasland of voedergewassen. Dit is wel het geval met de bovengenoemde kostprijzen, voor 1954/1'55, die we daarom integrale kostprijzen noemen. Daarnaast kenden we het afgelopen melkjaar een z.g. verrekenprijs, voor de in consumptie te brengen melk die ƒ2,hoger lag. Een verhoging van deze prijzen met ettelijke guldens zal, gezien het streven van de Regering de subsidies te verlagen, zeker niet geluidloos gaan. Overigens zijn we in Nederland door het geven van subsidies en het afromen van de melk wel zo ver gegaan, dat nu tengevolge van niet te be strijden factoren de kostprijs aanzienlijk hoger uitvalt, realisering van overigens volkomen reële wensen van de Nederlandse boeren af dreigt te stuiten op de wens van de Regering de melkprijs zoveel mogelijk in de hand te houden en de ver hogingen vooral te gebruikén om de subsidies van regeringswege te kunnen verminderen. In feite komt het er op neer dat men bang is de Neder landse consument voor de melk te laten betalen wat deze waard is. En hoewel er zeker een grens is die niet over schreden mag worden, ook al in verband met de import van zuivelproducten, kan men hierbij ook weer te voorzichtig zijn. EEN TWEEPRIJZEN SYSTEEM? Een andere mogelijkheid die reeds verschil lende keren genoemd is, zou de toepassing van het tweeprijzen-systeem zijn, waardoor dus b.v. voor de weidegebieden en de zandgebieden elk een aparte melkprijs wordt vastgesteld of een speciale prijs voor de melk die boven een zekere basis hoeveelheid geleverd wordt. Al deze oplossingen komen er echter op neer, dat voor hetzelfde product op andere bedrijven niet dezelfde prijs betaald wordt. De invoering van dit prineipe bij de kostprijs berekeningen zou ongetwijfeld precedenten kun nen scheppen t.a.v. andere producten waarvan de prijs door de regering wordt gegarandeerd. De Nederlandse boerenstand zal zich dit hebben te realiseren, wanneer deze weg in wordt geslagen. Overigens is het moeilijk genoeg een andere oplossing voor het probleem aan te geven. Het kostprijsverschil is er en zal niet op korte termijn weg te werken zijn. Het feit echter dat 1,6 van de in totaal 2 ct. verschil in kostprijsstijging (of 80 voor rekening van de arbeidskosten komen, zegt ons toch wel iets. Uit het rapport valt dan ook af te leiden dat het aantal uren dat in de zandgebieden per koe besteed wordt, veel groter is. Dit zou kunnen wijzen op gemiddeld kleinere stallen of een ge ringer arbeidsproductiviteit. Het eerste blijkt inderdaad waar te zijn, daar in de groep van de weidegebieden de bedrijven gemiddeld steeds boven de 15 ha blijven, terwijl in de zandgebieden slechts in twee van de zes ge vallen de bedrijven gemiddeld boven de 10 ha uitkomen. Dit betekent tevens dat de in de kostprijs ver werkte lonen in de zandgebieden in hoofdzaak die van de gezinsleden zullen zijn. Hier doet zich dus het merkwaardige verschijn sel voor, dat de loonsverhogingen van het afge lopen jaar de grootste stijging van de kostprijs veroorzaken in de gebieden waar het minste loon wordt uitgegeven. Hoewel we het hier aan ten grondslag liggende beginsel van de beloning der gezinsleden in geen enkel opzicht aan willen tasten, is de kostprijs verhoging in de zandgebieden voor ons daardoor minder ernstig dan wanneer andere factoren hieraan ten grondslag zouden liggen. De gelijke invloed van de verhoging der pacht prijzen op de kostprijs van de melk laat ons ten slotte zien dat de nivellerende invloed die uit zou kunnen gaan van een op productiviteitsbasis be rustend verschil in pachtprijs, niet gerealiseerd is, ondanks de nu ongeveer een jaar in werking zijnde normen van de Wet op de vervreemding van landbouwgronden. Of zouden we eerst een nieuw systeem van pachtprijs-bepaling nodig heb ben om langs deze weg het grote verschil in kost prijzen tussen de zware en lichte gronden in Ne derland tot redelijke proporties te kunnen ver zachten ZANDAARDAPPELEN EEN BLOK AAN HET BEEN Het consumptie-aardappelenfonds bestaat voor het vijfde jaar, zodat het overzicht over inkomsten en uitgaven, dat Minister Mansholt enige weken terug aan de Tweede Kamer heeft verstrekt, een goed overzicht geeft van de stand van zaken met betrekking tot de klei- en zandaardappelen af zonderlijk. Samengevat komt men dan tot de volgende cijfers: 1950 1951 1952 1953 klei zand klei zand klei zand klei zand Inkomsten 2321 652 944 329 1597 466 1643 507 Uitgaven 84 2045 87 445 70 71 66 86 Doordat ook nog een bedrag uit het L.E.F. werd ontvangen, bedraagt het saldo per 1 Aug. 1954 5.854.000,Dit betekent dus dat bij een eventuele prijsval van de consumptieaardappelen een goede 11 millioen gulden beschikbaar zouden zijn, omdat de regering tot een maximum van 10 millioen eenzelfde bedrag als het bedrijfsleven wil bijdragen. Bij oppervlakkige bestudering zou men tot de conclusie komen dat de inkomsten van het fonds tengevolge van vrijstellingen hoofdzakelijk uit de kleistreken afkomstig zijn en dat de uit gaven daarentegen weer hoofdzakelijk veroorzaakt werden door de aankoop van zandaardappelen. Een conclusie die onnodige en onbillijke tegen stellingen zou scheppen. Omdat zandaardappelen het best eerst uit de markt genomen kunnen wor den en bovendien het goedkoopst zijn, zodat men met eenzelfde bedrag een grote hoeveelheid uit de markt kan nemen. Men vergeet daarbij dan de indirecte invloed die van deze maatregel uitgaat, omdat de toch al grotere voorkeur voor klei con sumptieaardappelen nog versterkt zal worden, door de te verwachten stijging van zandaardap pelen tengevolge van het krapper worden van de markt. We willen hierbij alleen de beperking maken dat de teelt van zandaardappelen steeds een zekere rem zal moeten ondervinden door het uit sluitend verstrekken van vrijstelling van heffing in die gevallen waarin met zekerheid mag worden aangenomen dat de aardappelen nooit verkocht zullen worden. Zo is het dus in feite misleidend, uitgaven en inkomsten van dit fonds te willen scheiden. Het gevaar hiervan is ongetwijfeld dat critische lieden deze cijfers aan gaan grijpen om er dingen mee to bewijzen, die in feite onjuist zijn. Zo zijn er, zowel bij het melkprijsbeleid als het consumptie-aardappelbeleid, vraagstukken te vin den die een grootse visie vereisen om tot oplos singen te komen die voor de Nederlandse boeren stand als geheel de beste oplossing zijn. Alleen dan zullen de hier aangeroerde moeilijkheden niet tot tegenstellingen leiden. B. DE GRAANOOGST 1954 IN CANADA. De Canadese tarwe-oogst zal dit jaar als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden aanmer kelijk lager uitvallen dan die van het vorige jaar. Volgens de laatste schatting zal de oogst slechts ongeveer 400 millioen bushel bedragen, tegen 612 millioen in het vorige jaar. Daar Canada nog over een oude voorraad beschikt van 587 millioen bus hel, is voor de lopende jaarperiode een hoeveelheid van bijna 1 milliard bushel ter beschikking. De vooruitzichten met betrekking tot de uitvoer wor den gunstig beoordeeld. Men hoopt de export van 255 op 300 millioen bushel te kunnen brengen, vooral door grotere leveranties aan Engeland. De haveroogst wordt op 381 millioen bushel ge raamd, tegen 407 millioen in 1953. Van gerst en rogge wordt de opbrengst geschat op resp. 222 en 16 millioen bushel, tegen 262 en 29 millioen in 1953.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 4