ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD. 609 (Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie.) ANTWOORD AAN DE HEER G. Sinds enkele jaren behoort het Zeeuwsch Land bouwblad tot mijn geregelde wekelijkse lectuur en nu ik uitgenodigd ben enkele vragen te beantwoor den, wil ik graag van de gelegenheid gebruik maken om een pluim te steken op de hoed van de redacteur. Het Zeeuwsch Landbouwblad is de moeite van het lezen waard, wat niet van alle in ons lieve vaderlandje verschijnende landbouwbla den gezegd kan worden! De heer G. de voorzitter Ir Geuze naar ik aan neem stelt naar aanleiding van een radiopraatje voor de Vara drie vragen aan mij, die ik zal pro beren kort te beantwoorden. Het is jammer dat de heer G. niet de volledige tekst heeft geraad pleegd en uit de Landbode heeft geciteerd, die maar een hap en een snap uit mijn stuk heeft aan gehaald. De indruk die G. van mijn lezing heeft gekregen is daarom wel erg onvolledig geweest. Ik heb de aandacht op twee verschijnselen willen vestigen: le. Het grote verschil in bedrijfsresultaten tussen streken waar onder ongelijke omstandigheden wordt geproduceerd; 2e. Het feit, dat in de Noordoostpolder volgens L.E.I. berekeningen een boer met 48 ha meer dan drie maal zoveel verdient als één op 12 ha. Mijn conclusie was, dat het totale agrarisch in komen in Nederland erg onrechtvaardig verdeeld is en dat de standsorganisaties er goed aan doen dit vraagstuk te bestuderen, willen zij geen grote herrie in eigen huis krijgen. Dat G. en ik bij het bekijken van de feiten niet gelijk reageren, komt wellicht mee doordat zijn sentiment is gevormd en gevoed in een Zeeuwse en Groningse kleiboeren-omgeving en dat van mij in één van de armste zand- en ontginningsstreken van ons land. Als hij echter zegt: „De verdeling van de koek is overal en te allen tijde een vraagstuk. Maar laat de boerenstand zien deze zaak zoveel mogelijk zelf en naar eigen kunnen op te lossen met medewerking van Overheid en deskundigen en zonder dat anderen zich van het erf van de boer meester makei^", dan ben ik het helemaal met G. eens. Alleen begrijp ik niet goed wat of wie met die „anderen" bedoeld zijn. En nu de vragen: 1. Of ik het niet pijnlijk vind, dat er grote in- komstenverschillen elders zijn, b.v. verschil in beloning bij hogere en lagere beambten? Mijn antwoord heb ik al in dezelfde radio- speech gegeven. Ik citeer: „Als het uitsluitend persoonlijke verdienste was van de Noordoost polderboeren, omdat 'zij véél bekwamer zijn, harder en beter werken, dan zou ik er vrede mee kunnen hebben: wie meer presteert mag aanspraak maken op een hoger loon of in komen. Maar zo ligt het beslist niet; in geen geval wordt een verschil van ruim 3.000, (op bedrijven van 12 ha!) daarmee verklaard en gerechtvaardigd". G. suggereert dat de N.O.P.-boeren met de „hogere" en de Drentse boeren met de „lagere" beambten vergeleken zouden kunnen worden. Die vergelijking deugt naar mijn mening niet. Ook is het niet juist, dat het oogstrisico in de N.O.-polder groter zou zijn dan op de ge mengde bedrijven in Drente. Gegeven de cul tuur-technische toestand van het land in beide gebieden neem ik aan dat het tegendeel het geval is; dit jaar lijkt daarvan een sprekend bewijs te zullen leveren! ,s' 2. Waarom, zegt de heer G., Wordt er gezwegen over de belastingnivellerin^, die toch deze in komens tot schijn maakt?'' Aangezien iedereen wePweet, dat wij in Ne derland een vrij sterke progressie in de in komstenbelasting hebben, leek het mij niet no dig daarop in het bestek van een 10-minuten- praatje in te gaan. Overigens is de woordkeus van de heer G. wel erg kras. Van het 3.240,— grotere inkomen van de N.O.P.-boer, moet hij in de opzet van mijn vragensteller 718,be lasting betalen; dat is everrfheer dan één vijfde! De kern van mijn bezwaat wordt niet door de progressie in de belastingen aangetast. 3. Tenslotte vraagt G. of er geen enorm verschil in investatie-noodzaak is voor de genoemde be- Vervolg van pagina 608.) vereniging Cadzand, die wegens de kwaliteit, goede lijnen en adel, hoewel iets vrouwelijk en wat zwak in de benen, deze plaats bezette vóór de K.I.-stier Each weid Juweel 33504 R.P.S. (V. Bütenmoark Juweel 36509 F.R.S.), eig. K.I.-vereniging West Zeeuws-Vlaanderen, die als 3V2-jarige sterk en goed gelijnd is, doch wat groot, wat weinig soort, met matig beenwerk. Als we de catalogus bezien, blijkt het volgende: In de fokkerij heeft bij de mannelijke afstamme lingen de K.I.-stier Witzij's Adema de leiding met 8 stuks, gevolgd door de tweede K.I.-stier Each- weid Juweel met 4 stuks. De vrouwelijke dieren stammen hoofdzakelijk af van Lena's Eduard 2, de verenigingsstier van Cadzand (15 stuks), van de K.I.-stier Witzij's Adema (13 stuks) en van Nanno, de verenigingsstier van Aardenburg (10 stuks), ge volgd door de K.I.-stier Eachweid Juweel met 5 stuks. Ir S. G. Brummel. drijven, met alle gevolgen van dien voor de beschikbare geldmiddelen. Natuurlijk, zo zou ik willen antwoorden, is dat het geval. Als de heer G. tenminste be drijven van verschillende grootte bedoelt, want het is ook hem uiteraard bekend, dat een ge mengd bedrijf met vee een grotere investering vergt dan een puur akkerbouwbedrijf. Hoe het met de investeringen staat bij ver gelijking van bedrijven van resp. 12, 24, 36 en 48 hectare in de N.O.P., blijkt uit blz. 28 van het L.E.I.-rapport. Aan zgn. pachters-kapitaal wordt geïnvesteerd 1220,1170, 1030,en 950,per hectare. Dat zijn dus geen geringe bedragen. Bij de bepaling van het netto-overschot is daarmee echter rekening gehouden, daar 4 rente van die bedragen onder de kosten is geboekt. De derde vraag van G. slaat dus eigenlijk op de kapitaalsvoorziening terug en staat buiten de berekende winsten die in het rapport zijn genoemd. En over die winsten ging mijn be toog. Concluderend stel ik vast, dat helaas ook de heer G. om de hete brei heengelopen is en geen duide lijke reactie heeft gegeven op mijn dwingende vraag of de verdeling van het totale boeren- inkomen in Nederland nog wel overeenkomstig onze moderne opvatting van rechtvaardigheid is. Op die vraag zeg ik zelf hartgrondig nee. Leeuwarden. Dr. A. VONDELING. (Advertentie) Aan de Redactie van het Zeeuwsch Land bouwblad. Op de voorpagina van uw blad een beschouwing gelezen gewijd aan de radiorede van dr Vondeling, waarmee ik mij in z'n geheel niet kan verenigen, voor welke inzichten ik gaarne enige plaatsruimte in uw blad zou willen vragen, waarvoor reeds bij voorbaat mijn dank. De schrijver laat na de gestelde vragen allereerst „De Landbode" aan het woord met de vermelding, dat er ten opzichte van de uitkomsten in de N. O. P. een beduidend verschil is in kwaliteit, bekwaam heid en misschien ook ijver van de ondernemer, met daaraan de opmerking van de schrijver „Wij hebben hier weinig aan toe te voegen." Dus de onderschrijving, dat de betere uitkomsten bijna uitsluitend aan de ondernemer zijn toe te schrijven. De prestaties van de Zeeuwse boer, in het algemeen bezien, meen ik dit toch niet wel te moeten betwijfelen, en ook de schrijver komt er nog nader op terug met andere factoren en nog een rest verrekening met pacht. Blijkbaar is de schrijver het dus wel met de radiorede eens. Als dan bij de berekening die volgt, de boer in de N. O. P. ten opzichte van zijn bedrijfs- inkomsten al geen rare sprongen behoeft te maken en zijn oudendagsvoorziening primair dient te stel len, vraag ik mij toch af hoe primair wij ons deze zaken dienen te stellen, die ten opziohte van het L. E. I. veel minder resultaten boeken. Een vracht werk ligt nog op de vaderlandse akker, aldus schrijver. Eén ervan is om te trach ten voor de vele jonge boeren, die met smart op een bedrijf zitten te wachten, zoveel mogelijk uit zicht te verschaffen. Laten wij dan onze ogen niet richten op een hogere pacht in de N. O. P., doch op een halvering vap de grote bedrijven, die, m.i. hoofdzakelijk door hun betere kwaliteit en goede verkaveling, op een kleiner bedrijf nog goede be staansmogelijkheden bieden. Boerenland in Boerenhand, óók voor hen, die nu nog geen emplooi kunnen vinden. EEN ZEEUWSE BOER. (Naam en adres van de inzender zfjn aan de Redac tie bekend.) NASCHRIFT VAN DE HEER G. Dr Vondeling heeft ons de volledige tekst van zijn radiopraatje toegestuurd, waarvoor dank. Ken nisneming van deze tekst heeft ons echter in de overtuiging gestaafd, dat het gestelde niet van een zijdigheid vrij is, op sommige punten waarvan wij dan ook attendeerden. Het hierboven ingezondene kleeft eenzelfde een zijdigheid aan, naar onze indruk. Schrijver dezes wordt verweten dat hij suggereert, dat bepaalde categorieën boeren met hogere en lagere beamb ten vergeleken kunnen worden. Wij hebben in onze formulering niets dergelijks gesteld. Wij heb ben gevraagd of er dan elders geen grote inko mensverschillen waren en De Landbode geciteerd, wanneer deze zegt: „Ook in andere sectoren zijn er nu eenmaal verschillen in bedrijfsinkomsten". Het suggereren dat wij iets bedoelen, wat wij niet geschreven hebben, is dan ook voor rekening van het trein van de inzender. Inzender veroorlooft zich wel zelf te suggereren, dat het verschil in in zicht stamt uit verschillen in het milieu van af komst, daarmee ons vermogen tot objectieve be oordeling van het vraagstuk twijfelachtig stellen de. Wij vinden dit gedeelte van het betoog van inzender weinig geslaagd even weinig geslaagd wanneer wij ons beroepen zouden hebben, dat inzender van een groot bedrijf afkomstig is en een politiek debaterstrucje, terwijl we juist ver zocht hadden zakelijk te blijven. Ten aanzien van het grote verschil in bedrijfs resultaten tussen streken waar onder ongelijke omstandigheden wordt geproduceerd, hébben wij de vraag gesteld of de N.O.P. maatgevend kon zijn voor een goede vergelijking. Wij achten het met De Landbode van belang te onderzoeken of mo gelijk de selectie voor de N.O.P. een gedeelte vani het verschil in netto-inkomen van ƒ2700, tussen de 12 ha-bedrijven zou kunnen verklaren. Dat die vergelijking elders anders, d.w.z. minder geprononceerd, uitvalt, bewijst al datgene wat „Een Zeeuwse Boer" daarover schrijft. In de tweede plaats constateren we, dat Dr Von deling de belastingnivellering een rol toekent, zij het geen overwegende. Uit zijn voorbeeld komt de progressie het minst uit de bus, omdat hij het klein ste bedrag in beschouwing nam. Had hij grotere in komens genomen, dan was de nivellering tenge volge van de progressie sprekender uitgevallen. Bij het derde punt concentreert Dr Vondeling zijn betoog uitsluitend op de winsten. Dit blijft eenzijdig, naar ons betoog. Als het goed is moet uit de winsten jmmers het bedrijf gefinahóeerd worden, d.w.z. op een zodanige wijze, dat er van liquiditeit sprake kan blijven, ook bij jonge boeren, ibij tegenslag, bij oogstrisico enz. Wij zouden niet gaarne alles wat nodig is, naar de sector crediet- risico toeschuiven. Maar wellicht is de inzender op dit punt moderner dan menige boer, die liever contant betaalt, dan schuld maakt, zoals hij dat noemt. Het is echter nog niet bewezen, dat deze moderne crediettheorieën bij ongunst der tijden juist voor het agrarische bedrijf een zegen zullen zijn. Wij pleiten dus voor een betekenende kapi taalsvoorziening via eigen beschikbaar komende middelen en op dit punt stellen meerdere ha's in 't algemeen nu eenmaal meerdere eisen. Dr Vondeling stelt in zijn radiotekst de rethori- sche vraag of een boer in de N.O.P. op 48 ha twee maal zoveel moet verdienen als een professor. Laten wij vooropstellen, dat wij van mening zijn, dat met name een professor in Nederland slecht betaald wordt. Maar de Vraag is in zijn eenvoud verwarrend. Wie zegt, om te beginnen, dat die boer gedurende zijn boerenbestaan ieder jaar zal verdienen, wat hij in 1952 kreeg? De professor daarentegen heeft tenminste bestaanszekerheid en hij en zijn gezin genieten pensioen. De boer moet daar zelf voor zorgen; hij heeft zijn risico's, als genoemd, zijn kapitaalsvoorzieningszorgen e.d. en dat drukt op dat inkomen. Neen, als men wil argumenteren en vergelijken, laat men dan de zaak niet van bepaalde wij erkennen belangrijke maar toch vooral van alle kanten bekijken en dan wegen wij sommige factoren anders, d.w.z. zwaar der, dan Dr Vondeling blijkt te doen. Dr Vondeling zegt, dat wij als een kat om de hete brei heen gelopen zijn. Hij zegt tevens, dat hij een geregeld lezer van het Zeeuwsch Land bouwblad is. Als geregeld lezer mogen wij hem dan nog eens verwijzen naar de nummers van 3 en 10 October 1953, waarin opgenomen een rapport van de Z. L. M.-commissie, aoor het Bestuur aan vaard, over een nieuw systeem van pachtprijs bepaling. Dit rapport handelt onder meer over de door Dr Vondeling voorgestane gedachte van het Bodemegalisatiefonds en ontwikkelt, naast weer gegeven bezwaren daartegen, o.a. het wegvallen van de noodzakelijke prikkel het bedrijf te verbete ren of een beter bedrijf te pachten, verder een naar de mening van ons Bestuur eerlijk en respec tabel systeem van pachtprijsbepaling, d.w.z. om de (Zie verder pag. 610, le kolom, onderaan.),

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 5