BELASTINGRECHT 12 Weeroverzicht over de maand Augustus 1954 ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD. In onze vorige schets (zie Landbouwblad d.d. 15 Mei 1954) gaven we een (beknopte bespreking van het winstbegrip. Thans in de eerste plaats één en ander over het 2e lid van art. 6. Dit artikel handelt over waarde verandering van onroerende goederen en luidt: „Waardeverandering van onroerende gioederen, „welke tot het landbouwbedrijf van de belasting plichtige toehoren, heeft geen invloed op de winst, „behalve voorzover de verandering in de uitoefe ping van het bedrijf is ontstaan". Voor de Wet belastingherziening 1950 was een overeenkomstige bepaling opgenomen Lm art. 9, lid 4 Besluit I.B. 1941. In deze bepaling werd evenwel niet gesproken van Onroerende goederen, maar van gronden. De oude wetstekst had dus een meer beperkte strek king. Over dit onderwerp wcrde-m ons meermalen vra gen gesteld waaruit' blijkt, dat de juiste betekenis van art. 6 2e lid niet voldoende bekend! is, of niet goed begrepen wordt. De betekenis van art. 6, lid 2 is, dat de waarde verandering van onroerende goederen, die tot het landbouwbedrijf behoren bij de winstberekening (Vervolg van pag. 554.) 12 ha 24 ha 36 ha 48 ha Eigenaarslasten 21.000 18.600 15.400 13.800 Rente pachters kapitaal 7.000 6.700 5.900 5.500 Loon arbeiders 40.700 57.100 59.700 62.500 Loon handen arbeid boer 42.900 15.300 7.200 3.100 Belon. bedrijfsl. 10.800 10.800 10.800 10.800 Rest. v. ondern. en grond 56.300 70.800 80.200 81.100 178.700 179.300 179.200 176.800 Het is wel opvallend, dat het totaal beschikbare bedrag in alle gevallen vrijwel gelijk is, doch dat de verdeling de nodige verschillen vertoont. De be loning voor de ondernemer en de grond neemt vrij sterk toe naarmate het bedrijf groter wordt. Dit betekent dat als uitgegaan wordt van een vaste ondernemers beloning, de pachtprijs per ha des te groter kan worden naarmate het bedrijf groter is. Voor de eigenaar betekent dit dat hij een netto grondrente per ha krijgt die des te groter is naarmate het bedrijf ook groter is. Wordt de ondernemersbeloning gesteld op 200,per ha dan betdraagt de netto-grondrente (nettto-pacht) resp. ƒ191,ƒ292,ƒ357,en ƒ263,per ha. Vat men al deze posten samen, dan wordt het z.g. arbeidsinkomen aldus verdeeld bij een pacht van 200,per ha. 12 ha Arbeidskosten arb. en gezinsleden 40.700 Arbeidsk. handen arbeid boer 42.900 Bel. bedrijfsl. 10.800 Ondern.winst 48.500 24 ha 36 ha 48 ha 57.100 59.700 62.500 15.300 7.200 3.100 10.800 10.800 10.800 60.600 66.800 66.100 Totaal arbeidsink. op 144 ha 142.900 143.800 144.500 142.500 Ook hier zien we weer, dat het te verdelen be drag in alle gevallen ongeveer gelijk is, doch dat de verdeling over boer, gezin en betaalde arbeiders anders is. Wat het arbeidsinkomen betreft gaat de keuze dus tussen een groter aantal personen met een matig inkomen (boer) of laag inkomen (losse ar beiders) en een kleiner aantal personen, waarbij vooral de boer, maar ook de arbeiders een hoger inkomen uit het bedrijf trekken. De uiteindelijke keuze die op grond van dit en andere rapporten gemaakt zal moeten worden is een moeilijke, daar met zoveel omstandigheden rekening gehouden zal moeten worden. Naar ons gevoelen vergemakkelijkt deze veelzijdige beschou wing ook het zoeken naar een oplossing die aan al deze omstandigheden recht doet wedervaren. De uniformiteit van een gebied als de N.O.P. is al groot genoeg om deze niet verder doorgevoerd te willen zien door de stichting van bedrijven van uit sluitend of overwegend één bedrijfsgrootte. Daar mee behoeft echter het huidige percentage van de verschillende bedrijfsgrootten nog niet gehand haafd te worden. Naast de kapitaalbehoefte zullen we immers in de toekomst in toenemende mate te maken krijgen met boeren, die door uitbreidings- of ruilverkave lingsplannen getroffen, met hun gezin een nieuw bestaan zoeken. Doorgaans zal men deze categorie bedrijven van ongeveer gelijke grootte geven als ze op het oude land verlaten hebben. Met als gevolg, dat een afnemend aantal zoons van boeren gehol pen kan worden. Geeft dit verschijnsel reeds enigszins aan dat het gezinsbedrijf met meerdere medewerkende gezins leden in deze polders wellicht reeds bij vestiging steeds belangrijker zal worden, in nog sterkere mate zal het tekort aan landarbeiders in deze rich ting dringen. Uiteindelijk zal echter de te volgen uitgifte politiek ook op de verhouding van de be drijfsgrootte zeer veel invloed hebben. RED. buiten beschouwing moeten blijven, zxxlat over waardevermeerdering geen Inkomstenbelasting verschuldigd is, terwijl waardevermindering geen aftrekpost vormt. Als dus een landbouwer-eigenaar per 1 Mei 1953 10 ha grond voor de Vermogensbelasting opgeven zou op 25.000 en op 1 Mei 1954 voor 30.000, om dat de grondprijzen zodanig gestegen zijn, dan is deze waardevermeerdering geen factor der winst bepaling over 1953/54 en bliift dus bij de inkomen berekening 1954 buiten beschouwing. Deden zich deze waarden in omgekeerde tijdsvolgorde voor, dan zou de waardedaling ad 5000 geen verlies in de zin van het Besluit Ink. Bel. 1941 zijn. Voor de wetswijzigingen volgens de Wet Bel. Herz. 1950 betrof dip wettelijk alleen waardever andering van gronden die tot het landbouwbedrijf behoren, thans betreft het ook de gebouwen, daar nu Ivan onroerende goederen gesproken wordt. Juridisch betekent dit een wijziging, practisch niet, daar ook reeds vóór de wetswijziging volgens de wet Bel. Herz. 1950 de waardeverandering der ge bouwen buitien beschouwing bleef. (Res. 4 Febr. 1943, B. 7844). De wet Bel. Herz. 1950 regelt dus ten deze een reeds krachtens resolutie 4/2 1943 bestaande practijk. Letten we nu op het slot van: art. 6 lid 2, dan blijkt, dat niet alle waardeveranderingen buiten de winst blijven. Die waardeveranderingen welke in de uitoefening van het bedrijf zijn ontstaan val len wel binnen de winstberekening. Men spreekt daarom wel van waardeveranderingen met externe oorzaak en van waardeveranderingen met interne oorzaak. We zagen boven, dat een waardeverandering met externe oorzaak ad 5000 geen winst in de zin van het Besluit I. B. vormt. Nemen we nu eens aan dat deze waardevermeer dering het geivolg was van ontginning en drai nage. Dit ontginnen en draineren; is een bedrijfs matige handeling en de dientengevolge ontstane waardevermeerdering is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf eni dus voor de Inkomstenbelasting belastbaar. Ook het omgekeerde is mogelijk. Een voorbeeld hiervan is waardevermindering door roofbouw. Indien door onvoldoende bemesting en verzorging de grond in waarde is gedaald, mag deze daling ten laste van de winst worden gebracht. Men dient echter wel te bedenken; dat dan de waardever meerdering tengevolge van later herstel bij de winst zal moeten worden opgeteld. Over het algemeen verdient het practisch wei nig aanbeveling om de waardeverandering door roofbouw in de winst tot uitdrukking te brengen. Voor de opstallen! (gebouwen) doet zich hier een omstandigheid voor, die het gejval compliceert. Ook voer de gebouwen geldt, dat waardeveranderingen door ext'erne oorzaken buiten beschouwing blijven. De waardeveranderingen met interne oorzaak val len echter binnen de sfeer der wimstberekening. Tot deze interne oorzaken behoort de slijtage welke we in de afschrijving tot uitdrukking brengen. We willen nadrukkelijk op de consequenties hiervan wijfeen en dit met e&m voorbeeld toelichten. Voorbeeld. A. bouwt op zijn bedrijf een landbouwschuur. Bouwsom 30.000. Geschatte levensduur 50 jaar. Restwaarde na 50 jaar nihil. Jaarlijkse afschrij ving 2 r/t 600. Deze 600 waardevermindering ontstaat in de uitoefening van bedrijf, heeft een interne oorzaak en is dus voor de Inkomstenbelasting aftrekbaar. Stel nu voor dat A. gedurende 30 jaar op deze schuur afschreef. De boekwaarde bedraagt dan: Stichtingskosten 30.000 Afschrijving 30 X' 2 60 18000 Boekwaarde 12.000 Stel nu voor dat A. deze schuur verkoopt voor 20.000. Dit geeft een voordelig verschil met de boekwaarde van 8000. De vraag is nu of deze ƒ8000 belastbare winst vormt. Bij de beantwoording van deze vraag moe ten we er in de eerste plafats op letten, waaraan deze 8000 voordelig verschil te danken is. Het is zeer wel denkbaar, dat deze boekwinst voor een deel in de uitoefening van het! bedrijf is ontstaan. Stel eens voor dat een afschrijving van 2 feitelijk te hoog is- en dat IV2 voldoende zou zijn ge weest. Gedurende 30 jaar is dan elk jaar 150 teveel afgeschreven, is in totaal 4500. Deze 4500 is dan in de uitoefening van het be drijf ontstaan en valt naet onder de vrijstelling van art. 6 lid 2. Van de boekwinst ad 8000 zal in dit geval 4500 tot de winst te rekenen zijn en 3500 zijn vrijgesteld. Dat een en ander tot vrij ernstige moeilijkheden bij de winstberekening aanleiding kan geven zal wel duidelijk zijn. m. De maand Augustus, waarin de akkerbouwbe drijven als regel zeer kwetsbaar zijn, was nat, som ber en koud. Bijna nergens kwam meer dan 1 zomerse dag voor een dag, waarop de temperatuur tot boven 25° stijgt. Gemiddeld heeft Vlissingen recht op 3 zomerse dagen in Augustus, De Bilt op 6 en Maastricht zelfs op 9. Wat de temperatuur in De Bilt betreft, het volgende: Op 16 en 24 Augustus was de gemiddelde etmaaltemperatuur meer dan 3° beneden „normaal." Op 8, 9, 10, 11, 12. 14, 19, 20, 21, 22, 23 en 25 Augustus meer dan 1,5° beneden normaal. Op 1, 7, 15, 17, 18, 28 en 29 Augustus 1,5° of minder be neden normaal. Op 2, 3, 4, 5, 6, 26, 27, 30 en 31 Augustus boven normaal. Op 24 Augustus kwam de temperatuur in het midden en Oosten van het land op vele plaatsen niet boven de 12°, zodat die dag daar ongeveer 5° kouder is geweest dan de dag vóór St. Nicolaas 1953, toen het kwik tot 17° opliep. De neerslag was overvloedig en liep voor de verschillende delen van het land nogal uiteen. Groningen, de Waddeneilanden, West-Brabant, en de meeste plaatsen in Zeeland hadden weinig meer dan de normale hoeveelheid. Vlissingen tapte 87 mm af tegen 66 mm normaal, Eelde 80 mm tegen 81 mm normaal, maar Leeuwarden 138 mm en De Bilt 116 mm. Veel regen viel ook in het Oosten van het land; op sommige plaatsen meer dan 140 mm. Daar kwam nog bij, dat over de Duitse grens de regenhoeveelheden nog veel groter waren. Dit water moet grotendeels via onze beken worden afgevoerd en zo had men in Twente en Oost Gel derland niet alleen met het ter plaatse gevallen water te maken, maar ook met overstroomde beken, die hier en daar de landerijen een halve meter diep onder water zetten. Het sombere karakter van het weer in Augustus blijkt uit het geringe aantal uren zonneschijn dat te De Bilt werd geregistreerd, n.l. 135 tegen 190 normaal (Juli 138 uren tegen 205 normaal). In tegenstelling tot hetgeen velen denken, was deze Augustusmaand in geen enkel opzicht een recordjaar. Neemt men echter de 3 maanden Juni, Juli en Augustus tezamen, dan kan men van deze zomerperiode zeggen, dat die zeer slecht is geweest. Het was te nat, te koud en er was te weinig zon. Overigens mag men deze maatstaven niet zon der meer overbrengen op de geschiktheid voor de groei van gewassen, want veel opbrengsten zijn, afgezien van bederf door slecht oogstweer, nor maal tot hoog. Merkwaardig is nog, dat Juli kouder was dan Augustus. Juli, als gemiddeld warmste maand van het jaar, gaf geen enkele zomerse dag. Er waren M. SCHARRINGA. en Dr Ir J. J. POST in Juli zelfs plaatsen, die slechts op één dag een temperatuur hadden, die de 20 haalde. Het heeft in Juli zelfs nog gevroren. In Noord-Holland werd op de le Juli nog ernstige nachtvorstschade aan stambonen geconstateerd. Over de oorzaken van deze teleurstellende zomer kan men allerlei „verklaringen" horen. Het ge makkelijkst wordt men geloofd als men de schuld geeft aan atoombom-explosies of het toenemende verkeer met straalvliegtuigen. Zij, die hierin een verklaring zoeken, overschatten o.i. het menselijk kunnen in erge mate. Wat dan wél de juiste verkla ring is, is niet te zeggen. Wat wij echter hebben zien gebeuren, is, in het kort, het volgende: Als regel komen op onze breedte, als een keten rondom de aardbol, afwisselend systemen van be trekkelijk hoge en lage luchtdruk voor, dus ge bieden met „goed weer" en „slecht weer." Men moet zich deze gebieden zeer groot voorstellen, want meestal bestaat deze keten uit vier gebieden van goed weer en vier gebieden van slecht weer. Normaal beweegt zich deze keten als een trein van West naar Oost op ons halfrond en het is ge makkelijk in te zien, dat wij dan afwisselend perio den met overwegend goed weer en overwegend slecht weer hebben. Hiermee zijn niet de Oceaan depressies bedoeld, want dit zijn juist verschijnse len in het gebied met overwegend slecht weer. Af en toe staat de beweging van deze trein stil om zich na korte tijd te hervatten. Een enkele keer duurt deze stilstand lang en men kan het daarbij goed treffen, zoals in 1947 toen West Europa zich lange tijd in mooi weer mocht verheugen, en men kan het slecht treffen, zoals we dit jaar hebben bemerkt. Dit houdt in, dat men het dit jaar in een ander gebied goed moet hebben getroffen, en daar lijkt het wel op, want midden Rusland had over wegend goed weer, terwijl ook de Oostelijke Noord Atlantische Oceaan redelijk goed weer had. Hoewel men nog ver van een volledige verkla ring is, want men kan bijv. geen antwoord geven op de vraag waarom „de trein af en toe stilstaat," geeft het bovenstaande toch een indruk van de richting, waarin vele meterologen menen te moe ten zoeken. Het onderzoek is zeer moeilijk, omdat de grote circulatie, zoals de beweging wordt ge noemd, door allerlei verschijnselen van kleinere omvang wordt doorkruist. Tenslotte willen wij nog opmerken, dat men zich moet losmaken van de overigens zeer aantrek kelijke gedachte, dat hetgeen wij nu tekort zijn gekomen, later in het jaar zal worden goedge maakt door een mild najaar of een mooie Septem bermaand. Deze zogenaamde compensatie-gedach te heeft in de loop der jaren reeds velen teleuge- steld.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 8