Noord-Brabantsche Maatschappij van Landbouw
WILDE HAVER.
RONDOM DE BOERDERIJ.
VAN DREES TOT S. E. R.
ZEEUWSGH LANDBOUWBLAD.
^A\/N/wS<V»VvVw^V
(Plaatselijk OOT of EVEN genoemd.)
Wanneer we deze zomer onze blik laten gaan
over de verschillende prachtige landbouwgewas
sen, treffen we op verschillende percelen, meer
op zandgronden dan op kleigronden, in diverse
gewassen een zeer gevaarlijk onkruid n.l. de wilde
haver (Avena fatua L).
Wilde haver is duidelijk te herkennen: lengte
zeer variabel 0.402 m. In gewone cultuurgranen,
Steekt ze boven het gewas uit. Ze komt voor in
diverse gewassen: vlas, erwten, aardappelen,
haver, gerst, zomertarwe enz. De kleur is geel
groen, smalbladig en slaphangend.
De onderste bladeren zijn duidelijk behaard, uit
gezonderd de uiteinden. De pluim is groot en ijl
met slap afhangende zijtakken naar alle kanten.
De korrel is slank en spletig. Het buitenste kroon-
kafje is meestal behaard, duidelijk langer dan de
kern. Kafjes zijn gelig-grauw tot bruin-zwart. De
korrel is los aangehecht met hoefijzervorm. De
basis is altijd vrij lang behaard. Alle korrels van
een pakje hebben een sterk onwikkelde kafnaald.
De uitgevallen korrels kiemen meestal in het
voorjaar. De ontwikkeling is zeer snel. Soms ziet
men bij het wieden nog niets en plots komt dit
ontuig te voorschijn en komt Ivroeg in pluim.
Waarom gevaarlijk?
1. Wilde haver kiemt meestal uitsluitend laat
in het voorjaar, als de temperatuur hoog is
(20° C.) en vrij vochtig weer en is zeer moeilijk te
bestrijden, ook niet met chemische middelen.
2. Verbreidt zich zeer snel en blijft jaren kiem-
krachtig, hoe ook bewaard. De zaadkorrel heeft
een dikke bast 3540 van haar eigen gewicht.
De rijpe korrel heeft een lange kiemrust nodig
van 45 maanden. Reeds in onrijp stadium zijn
ze kiemkrachtig (melkstadium) en kunnen dan
nog wel direct kiemen als de omstandigheden
daarvoor gunstig zijn.
3. Doordat de korrels bij rijpheid gemakkelijk
afjvallen, ziet men nesten in de percelen ontstaan,
die telkenjare groter worden en het cultuurgewas
gaan overwoekeren.
4. Bij zaaizaadteelt moet bij voorkomen van
wilde haver onherroepelijk een graanperceel wor
den'afgekeurd.
5. De korrels worden op verschillende manie
ren verspreid:
a. afvallen op het veld,
b. met slecht zaaizaad,
c. met stalmest waar wilde haver in het stro
voorkomt,
d. door het voederen van de wilde haver aan
paarden of vee,
e. Bij het dorsen.
Bovengenoemde géivaren kennende is het zaak,
dat door de boeren snel afdoende maatregelen
worden getroffen.
Men doet het verstandigst de wilde haver uit te
snijden of te plukken en van het veld verwijderen
en verbranden.
Bij ernstig voorkomen de nesten uitmaaien en
ter plaatse verbranden en zeker niet als strooisel
of Veevoer gebruiken, of voor afdekken van kuilen.
Door de teelt van hakvruchten als bieten, aard
appelen en dergelijke het best te bestrijden door
betere onkruidbestrijdingsmogelijkheden.
Gebruik goedgekeurde zaaihaver, waarin geen
wilde haver mag voorkomen. Boeren let op Uw
zaak. Een oud gezegde is: „Oot is de boer zijn
dood",
RIJKSLANDBOUWCONSULENTSCHAP
ZEVENBERGEN.
LAND VAN ALTENA.
De resultaten van de zeer vroege gewassen als
conservenerwten en koolzaad zijn al voor een groot
deel bekend. Over het algemeen kan men over
beide goed tevreden zijn; vooral ten opzichte van
de nog rijp te oogsten consumptie-erwten kan
men, vooral nu met de vele regens, zeker tevreden
zijn. De vooruitzichten van deze laatste zijn mo
menteel niet best; meestal vrij Veel stro en daar
door vrijwel totale legering. De gevolgen daarvan
zullen zeker niet uitblijven wegens het rotten der
onderste peulen. Nu met deze hoge opbrengsten
van het koolzaad en de tevens verhoogde prijs
voor de oogst Van volgend jaar zal de animo tot
zaaien zeker toenemen.
Vooral die percelen waarvan de erwten reeds
geoogst zijn, kunnen daar soms geschikt voor zijn.
Evenwel dient men er dan in vele streken van
West-Brabant en vooral ook in ons gebied wel
terdege rekening mee te houden of het betreffende
perceel, dat men wil bestemmen om koolzaad te
zaaien, wel vrij is van bietencystenaaltjes.
Voorheen is daar dikwijls niet 'voldoende aan
dacht aan besteed; de kwade gevolgen echter kwa
men meestal bij de eerstvolgende bietenteelt op der
gelijk besmette percelen dan sterk naar voren,
vooral wanneer dit dan een behoorlijk droge zomer
was.
Het aardappelgewas laat zich tot heden toe mooi
aanzien; vrijwel nog geen „ziek" te constateren,
dank zij de sterk doorgevoerde bespuitingen.
Door de R. L. V. schijnen op enkele plaatsen
proeven te zijn aangelegd met het bespuiten met
diverse middelen, n.l. zowel met koper als met
zinkcarbonaten.
Volgens vorig jaar in Zuid-Holland genomen
proéven bleken percelen, die de eerste 2 a 3 keer
werden bespoten met zinkcarbonaten en de laatste
keren nog met koper, aanmerkelijk hogere op
brengsten te hebben gegeven.
De distelbestrijding in de weilanden neemt nog
steeds toe, alhoewel men hier en daar nog een
enkel perceel ziet, waarvan de gebruiker deze
afdoende bestrijdingswijze nog niet naar waarde
schijnt te kunnen beseffen.
Zelfs langs sommige gemeentewegen en (of?)
polderwegen, kan men nog onkruidhaarden ont-
dekKen. Ten opzichte van vorig jaar is er reeds
een aanmerkelijke verbetering te bespeuren. De
polder- en gemeente-opzichters dienen toch vooral
te beseffen, dat door minder accuratesse op het
gebied van onkruidbestrijding der onder hun toe
zicht staande wegen, bermen, enz., de polder- en
gemeentebesturen dit op hun „dak" krijgen van
de omliggende gebruikers. Wanneer de onkruid
bestrijding echter in hetzelfde tempo als de laatste
2 jaren voortgaat, zullen (volgend jaar vrijwel ner
gens de distelplaatsen onze streek meer ontsieren.
De laatste loodjes wegen echter het zwaarst.
Weg met de distels, mits ieder op zijn plaats daar
aan meewerkt.
DE WESTHOEK.
Het wordt haast vervelend om zo te beginnen,
maar ik geloof, dat het weer wel het praatje van
de dag is en dat velen zich ook hierom wel zorgen
zullen maken. Het mooie van de oogst is er dan
ook helemaal af. Om dat mooie maken we ons
dan ook al lang geen zorgen meer, 't is meer de
bezorgdheid die we gaan hebben voor de gewas
sen, dat kwaliteit en opbrengst steeds achteruit
gaat. De erwten, vlas en maanzaad hebben dan
ook reeds behoorlijk geleden en wat de aardappels
betreft is het maar afwachten. Zullen we veel
kwaad krijgen en zal er faeel natrot komen?
Tot op heden is het voor het kwaad nog niet op
zijn allergunstigst geweest, want al met al is het
gelukkig koel weer. Op enkele plaatsen onder
Dinteloord is er karwij gedorsen, de opbrengst is
goed, men spreekt van 1000 kg per gemet. Als de
witte oogst ook zo goed zal zijn, dan mogen we
wil dik tevreden zijn. De stroprijzen zijn in tegen
stelling met verleden jaar enorm gestegen; men
spreekt van reeds verkopen in voorkoop van
ƒ60.
Met de aardappelprijzen gaat het met het natte
weer wel zo'n beetje. De prijzen lopen dan op de
veiling ook steeds op. 't Is maar de vraag wat de
prijzen gaan doen als de grote massa's aardappe
len gaan komen.
In de Veenkoloniën schijnen de coöperatieve fa
brieken zich ook te houden aan de maximumnor
men, die men per aandeel mag leveren. Verleden
jaar waren deze bepalingen in lange zo sterk niet.
Weer een bewijs, dat ook weer van deze kant wat
de aardappelen betreft, de toekomst niet al te op
timistisch tegemoet zien. Het is met het vlaspluk-
ken wel een heel moeilijke zaak dit jaar. Het feit
alleen al. dat 't vlas zo gelegerd is, maakt de toe
stand er niet gemakkelijker op en nu al dit natte
weer er nog bij. En dan te weten, dat er ver
schillende nieuwe machines zijn die absoluut on
voldoende werk leveren, dat geeft de (vlasboer toch
werkelijk weinig hoop. Ik vermoed dan ook wel,
dat er nog niet veel meer vlas uit is dan één derde
van de totale oppervlakte die hier in West-Brabant
met dit gewas beteeld is. Er is dus nog genoeg
werk aan de winkel, al is het alleen maar aan hel
vlas. Over het overige een volgende keer in de
hoop, dat er dan al veel gerst gecombined is en
veel tarwe en haver in de hoop staan te wachten
om in de schuur gereden te worden.
Onze huidige Minister-president beschikt, indien
men de volksmond mag geloven, over een zeer
ruime portemonnaie. Sinds een zestal jaren krij
gen n.l. duizenden ouden van dagen „Van Drees".
De Noodwet Ouderdomsvoorziening, zoals de
officiële naam luidt, heeft ongetwijfeld een zegen
rijke werking: tallozen ontvangen op grond van
deze wet uitkeringen, welke hen in staat stellen
op zeer bescheiden wijze rond te komen. Anderzijds
vertoont de noodwet echter de „typische kenmer
ken van een noodregeling". (Minister Joekes in
een nota.) Het voornaamste bezwaar is wel, dat
de spaarzin wordt gestraft door de aftrek der
eigen inkomsten.
Van den beginne af heeft dan ook in de bedoe
ling gelegen zo spoedig mogelijk een definitieve
regeling te treffen. Nu is het begrip „zo spoedig
mogelijk" buitengewoon rekbaar, terwijl volgens
een bekend gezegde veelal niets blijvender is dan
het als tijdelijk bedoelde. Dit lot dreigde ook aan
de noodwet ten deel te vallen. Reeds tweemaal
werd de werkingsduur van de oorspronkelijk Voor
drie jaar bedoelde wet verlengd en tot voor kort
had het er alle schijn van, dat men opnieuw tot
verlenging zou moeten overgaan. De kans hierop
is echter aanmerkelijk verminderd, doordat ein
delijk de Sociaal Economische Raad (S. E. R.)
heeft gesproken.
De lange weg.
Op 27 Maart 1952 zonden de Minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheir en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken een nota aan de S. E. R. In deze
nota, waarvan wij slechts de hoofdpunten kunnen
vermelden, werd uiteengezet, dat het tijdelijk ka
rakter van de noodwet een spoedige indiening van
een ontwerp van wet noodzakelijk maakt. Het
kommervol bestaan van talloze ouden van dagen
dwingt tot ingrijpen, aldus de nota, door het in
voeren van een verzekeringsplicht. De nota gaf
uitvoerige beschouwingen over de mogelijkheid tot
vrijstelling bij inkomens boven een zeker minimum
en voor hen, die reeds vrijwillig een bevredigende
voorziening hadden getroffen. Bij de verzekerings
technische uitwerking werd echter uitgegaan van
een algemeen verplichte verzekering, waarin
voor bovenbedoelde vrijstellingen geen plaats was.
De uitkeringen zouden gericht imoeten zijn op het
bestaansminimum van ouden van dagen.
Aan de S. E. R. werd in de nota een aantal vra
gen gesteld, waarvan de voornaamste luiden:
a. Behoort de ouderdomsverzekering voor de
gehele bevolking te gelden of dienen uitzon
deringen te worden gemaakt op grond van het
overschrijden van een bepaalde inkomens
grens?
b. Behoort de wettelijke ouderdomsvoorziening
een aanvullend karakter te hebben, zodat men
van de verplichte verzekering dient te worden
vrijgesteld, indien men kan aantonen op 65 jaar
een redelijk geacht ouderdomspensioen, lijf
rente en dergelijke te hebben?
c. Op welk bedrag dient het ouderdomspensioen
te worden gesteld?
Minister en Staatssecretaris drongen in zeer
hoffelijke termen op spoed aan; de S. E. R. werd
n.l. gevraagd de urgentie van een wettelijke rege
ling in aanmerking te nemen.
Toen toog de S. E. R. aan het werk en de Minis
ter aan het wachten. De weg bleek lang en moei
lijk en de Sociale Commissie uit de S. E. R. vormde
een werkcommissie, welke op haar beurt, naar
goed Nederlands gebruik! weer een subcommissie
vormde. En de Minister wachtte en ook zijn op
volger wachtte nog enige tijd. IV2 jaar na de
indiening der nota scheen hij enigszins wachtens-
moe te worden, want bij de behandeling van' zijn
begroting dreigde hij zelf met een wetsontwerp te
komen. Men fluistert dat dit dreigement de hoge
graad van activiteit der commissies tot het kook
punt heeft opgevoerd en het resultaat liet thans
niet lang meer op zich wachten. Begin Maart
1954 werd het advies ter publicatie vrijgegeven.
Advies Sociaal Economische Raad (in hoofdpun
ten).
1. De Raad erkent de noodzaak van een wette
lijke ouderdomsvoorziening en spreekt zich
uit voor een verplichte verzekering.
2. De wettelijke regeling behoort te gelden voor
alle ingezetenen, ongeacht de hoogte van het
individuele inkomen.
3. Voor hen, die reeds vrijwillig een voorziening
hebben getroffen, dient geen mogelijkheid tot
vrijstelling te worden geschapen.
4. De Raad meent, dat voorshands moet worden
volstaan met een uniform ouderdomspen
sioen, dat iets groter is dan de maximale uit
kering ingevolge de Noodwet Ouderdomsvoor
ziening.
5. Het pensioen gaat voor de gehuwde man of
voor de ongehuwde man of vrouw in op 65
jaar.
6. Gemeenteclassificatie dient niet plaats te
hebben.
7. De aanspraken dienen het karakter te hebben
van een wisselend bodempensioen, dat aange
past wordt aan het loon- en prijsniveau. Bij
het loon- en prijsniveau van 1954 adviseert de
Raad tot een pensioen van 1260 voor gehuw
den en 756 voor ongehuwden, uit te keren
aan ieder, ongeacht de overige inkomsten.
8. De premies zijn afhankelijk van het inkomen,
voorzover dit de ƒ6000 niet te boven gaat;
voor inkomens boven 6000 zou men een vast
bedrag als premie moeten heffen.
9. Bij onmiddellijke volledige invoering zou de
premie 5% van het premieplichtig inkomen
moeten bedragen; kiest men een overgangs
regeling van 5 jaar, dan zal voorlopig met een
premie van 4,2 kunnen worden volstaan.
10. Met het oog op aanpassing van bestaande pen
sioenen en teneinde de financiële en economi
sche gevolgen te kunnen overzien, acht de
Raad een overgangsregeling aanvaardbaar.
In een volgend artikel zullen we zien, wat de e.t.
gevolgen hiervan zijn voor het verzekeringsbedrijf.