UIT DE HISTORIE VAN GOES
KLOOS Kinderdijk
MET BETREKKING TOT DE ONTWIKKELING VAN DE STAD TOT
LANDBOUWCENTRUM
1111
aai
In 'n veldschuur van Kloos
Bewaar uw oogst
403
HET nog onaanzienlijk plattelandsplaatsje Goes, zoals wij het ons in de latere'middeleeuwen moe
ten voorstellen, was nog in de veertiende eeuw verre ten achter bij andere grafelijke heer
lijkheden in het gewest Zeeland, die door hun ligging meer bevoorrecht waren.
Zo bezat in deze tijden het naburige Bieselinge, om maar een voorbeeld te noemen een haven,
welke één der meest bezochte van het eiland Zuid-Beveland was. Terwijl Goes zich toen tevreden
niöest stellen met de kreek, waaraan het was gelegen. Die een verbinding moest vormen met de
buitenwateren, de brede Zeeuwse stromen, die op hun beurt weer voerden naar de zee.
De kreek diende weliswaar als veilige ligplaats voor de schepen, maar van een eigenlijke haven
kon hier feitelijk nog niet worden gesproken. Voortdurend moesten in de loop der tijden vergra
vingen en uitdiepingen van deze ligplaats ondernomen worden om haar voor het beoogde doel ten
minste bruikbaar te houden.
Eefst in 1442 was het mogelijk op enigszins doelmatige wijze de zaak zó te herstellen, dat men,
toen de werkzaamheden tenslotte voltooid waren, van een haven in de eigenlijke zin van het woord
kon spreken.
ZOUTNERING EN VISSERIJ
GAAN KWIJNEN.
Door
Voor het uitvoeren der herstel
werkzaamheden was door hertog
Philips van Bourgondië, de
Goede, aan de stad Goes octrooi
verleend. Weliswaar werd geen geheel nieuwe
haven adngelegd en bepaalde men zich in hoofd
zaak tót het verbeteren van de uitgang der oude
vaargeul, maar de allereerste stap in de goede
richting was'gedaan. Deze watergang, in de loop
der tijden vaak verbeterd en vernieuwd, werd ten
slotte de „Oude Haven", genoemd, in tegenstelling
tot de nieuwe, gegraven nadat hiertoe in 1644 door
de Staten van Zeeland octrooi was verleend. In de
maand October 1651 voeren de eerste schepen door
deze geheel nieuwe waterweg.
Ondanks alle moeiten en kosten, die men in ver
volg van tijden aan onderhoud en verbetering van
deze haven bleef besteden, stonden de hierdoor be
reikte resultaten, waar het handel, nijverheid en
scheepvaart betrof, in generlei verhouding tot de
inspanning en de hoge uitgaven, die men zich
steeds weer getroostte.
Twee belangrijke bronnen van bestaan voor de
Gcese poorters werden door al de misère, die
men met de haven beleefde onherstelbaar getrof
fen. In de eerste plaats de visserij ééns een mid
del van bestaan bij uitnemendheid en in de
tweede plaats, de zoutnering. Vooral de visserij
kon al zeer spoedig niet meer geteld worden onder
de winstgevende bedrijven. De zoutnering maakte
het aanvankelijk nog wel iets beter, maar ook bij
haar was werkelijke bloei ver te zoeken.
Zo werd het voor de Goesenaren van groot be
lang om naar andere bestaansmogelijkheden om
te .zien.
GOES WORDT EEN LANDSTADJE.
Allerwegen was de stad Goes omgeven door
vruchtbare grond. Door de voortdurende verlan
dingen was de hoeveelheid daarvan zelfs nog toege
nomen en zo werd Goes meer en meer een land
stadje, gelegen te midden van vruchtbare klei
gronden, die een rijke kans tot vruchtbare ontgin
ning boden.
Eén der eerste pogingen om de voortreffelijk
heid van de grond aan de belangen van de bevol
king van Goes en van het omringende platteland
dienstbaar te maken, bestond in het gaan verbou
wen van meekrap en het oprichten van meestoven
binnen Goes. In deze stoven werd de bewerking
van het plantaardig meekrapgewas, waaruit een
prachtige verfstof bereid kon worden, uitgevoerd.
De eerste aan wie in 1595 vergunning werd ver
leend zulk een meestoof binnen Goes op te richten
was Charles de Prato, terwijl in 1656 door de Magi
straat van Goes toestemming werd verleend voor
de bouw van een tweede stoof.
G. STADERMANN
Archivaris der gemeente Goes
ymmi
Gezicht op-de Grote Markt aan de zijde waar nu het
beursgebouw staat.
Deze stoven waren voor het
contact tussen stad en platteland
van buitengemeen belang en ver
schaften Goes ongezocht ge
legenheid haar positie tegenover
het platteland te versterken. Van
nog heel wat groter betekenis
werd mettertijd in dit verband de uitgebreide
graanhandel, welke zich te Goes ontwikkelde. De
vruchtbare Zeuwse klei, die de Bevelanden bedekte
en waardoor Goes aan alle kanten omgeven was,
leende zich voor de verbouw van
graan en beloofde schatten.
OPBLOEI VAN DE GRAAN
HANDEL.
Maar om de grote opbloei van
de graanhandel goed te kunnen
begrijpen, dienen wij, in het bij
zonder waar het Goes betreft, de
aandacht te vestigen op het feit,
dat op 7 Augustus 1417 aan die
van Goes octrooi werd verleend
tot het houden van een vrije
jaarmarkt.
„Vrou Jacop", zo bij uitstek
goed bekend als de ongelukkige
gravin van Holland en Zeeland
uit het Beierse gravenhuis, was
de schenkster van dit. octrooi. De
hoge vrouw had „die van Goes"
in het hart gesloten en vertoefde
bij tijd en wijle op het hoge huis
te Goes, het best bekend onder
de naam „Ostende". Van lange
duur en veelvuldig zijn deze ver
blijven van de gravin te Goes
niet geweest, zeker niet zo talrijk
als de Goese stedelijke overleve
ring ons wel wil doen geloven.
Zelfs het hier genoemde octrooi tot het houden
van de jaarmarkt werd gegeven teReymers-
waal, de later zo befaamde „verdronken stad" van
Zuid-Beveland. De residentie bij uitstek in het
Zeeuwse land was voor Jacoba te St. Maartensdijk
op Tholen, waar haar echtgenoot Frank van Bors-
sele vertoefde.
Intussen maakte „Vrouw Jacop" in 1428 wél te
Goes de schuttersfeesten mede en werd bij die ge
legenheid tot schutterkoningin uitgeroepen, omdat
zij de papegaai afschoot. Bij deze gelegenheid kwa
men de boerinnen van het Zuid-Bevelandse platte
land haar gelukwensen met haar succes en ge
schenken aanbieden. De gravin was hierover zo
verheugd, dat zij aan de plattelandsbevolking in het
Zuid-Bevelandse ten eeuwigen dage vrijdom van
de vlastienden schonk. Zo was Goes dus getuige
van een gunstverlening, die voor de plattelands
bevolking van groot gewicht en voordeel was.
BETALEN MET DE GOESE
JAARMARKT.
De betekenis die de Goese jaar
markt eerlang kreeg, wordt wel
duidelijk, wanneer wij vernemen,
dat weldra het tijdstip van deze
markt gold als betalingsdatum
op plaatsen, die op verre afstand
van Goes gelegen waren.
De kroniekschrijver Boxhorn
getuigt met geestdrift, hoe in zijn
tijd de Goese markt zó hoog werd
aangeslagen, dat
„in meest alle burgelyë'ke... ver
bintenissen in Artoys en Hene
gouwen, roerende opbrengingen
van renten, paayen ends schul
den, tot een betaelsdach de
Goessche marckt gestelt wierde,
in plaetse van Sinte Jans-, Pie-
ters-, ofte Pauwelsdagchen, als
noch uyt vele aldaer overighe
brieven mach blycken
En als wij Anno Domini 1644
onze hiervóór vermelde kroniek
schrijver horen vertellen over de
Ganzestad en het leven, handel
en bedrjjf in die dagen, krijgen
we daarover een juiste en duidelijke indruk. Luis
ter slechts:
En als wij Anno Domini 1644 onze hiervóór ver
melde kroniekschrijver horen vertellen over de
Ganzestad en het leven, handel en bedrijf in die
dagen, krijgen we daarover een juiste en duide
lijke indruk. Luister slechts:
„Deze (d.w.z. de inwoners van Goes) geneer en
haer met landbouwerye, mee-ende zoutneringhe,
mitsgaders koophandelinghe van granen, de-
welcke overmidts de grootlieyt des eylandts ende
de vruchtbaerheyt deszelfs, gevende overvloede-
lyck granen, fruitasiën, moeskruiden en oock ha
zen ende patryzen, 'twelck causeert dat 't gunt
den lijftocht aengaet tot goeden en redelycken
pryze te bekomen is niet alleenlyck uit noodtruft
den inwoonderen, maer mede tot onderhoudinghe
eenigher zoo Zeeuwsche als Brabantsche steden)
op den wekelycken merctdach, zynde Dynsdaechs,
met groote quantiteyt niet alleen uit deezen
eylande, maer oock uyt de eylanden van Noordt-
Bevelandt ende Wolffaertsdyk in één of twee
ryzen, verkocht ende vervoert werden".
Zo was de toestand in de eerste helft der 17e
eeuw, zo bleef hij, ongeacht de enkele ups en
downs, die onder invloed van tijdelijk optredende
omstandigheden zich voordeden.
EEN LANDLIEDENGILDE.
Dat Goes als handeldrijvend landbouwcentrum
zich steeds meer consolideerde valt ook wel af te
leiden uit de aanwezigheid van het „Landlieden-
gilde" te Goes. Het nam haar plaats in onder de
z.g. „hoofdgilden" dus de voornaamste van de ste
delijke gildencorporaties. Jammer genoeg hebben
de archieven ons nagenoeg niets nagelaten, dat
Stads korenmolen'te Goes.
ons een duidelijk beeld zou kunnen geven over de
geaardheid en de werkzaamheid van dit gilde,
maar de naam spreekt voor zichzelf en het lijdt
wel geen twijfel of deze corporatie heeft haar in
vloed op het platteland rondom Goes doen gelden
en zal op haar beurt door de plattelanders be-
invloed zijn.
We vinden slechts aangetekend hoe in 1608 een
z.g. „schotter" door het gildebestuur werd aange
steld. Dit was een man, die loslopend vee, dat de
te velde staande landbouwgewassen zou kunnen
beschadigen, opving en in een „schot" of afgeslo
ten terrein opsloot.
Veel meer is er over het Landliedengilde niet
bekend. Het leidde tenslotte een kwijnend bestaan
tot het jaar 1759, toen gebrek aan. leden tot ophef
fing noopte. In de 18e eeuw was het gildewezen
in zijn geheel dermate in betekenis achteruit ge
gaan, dat vele van de vroeger bloeiende gilden
slechts moeizaam hun bestaan voortsleepten.
Dit in aanmerking itemend behoeft de liquidatie
van het Landliedengilde zeker geen verbazing te-
verwekken en mag zij zeker niet tot de conclusie
leiden, dat de algemene toestand van de landbouw
en veeteelt in Goes en op de Bevelanden in het
laatst van de 18e eeuw haar hoogste bloeiperiode
achter de rug had.
Het tegendeel is waar gebleken. In vervolg van
tijd bleef (Joes, éénmaal gevestigd als de stad van
Zuid-Beveland, het centrum bij uitnemendheid van
het platteland op landbouw- en veeteeltgebied. En
met het voortgaan der jaren wordt het dit, zo mo
gelijk, nog meer. Moge deze voortdurende, voor-
spoedige groei en bloei bestendigd blijven!
OPGERICHT ANNO 1843
Vertegenwoordiger voor Zeeland:
P. KOEMAN Veerweg B 10 Wolfaartsdük
Telefoon K 1198 - 283