Biologische bestrijding aardappelcystenaaltje. „SHELL" C RUGSPROEIERS Betere mogelijkheden voor de bestrijding van koolzaad-insecten. Gebrs De Jongh bestrijdingsmiddelen J VERNEVELING! ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD 327 DOOR Ir J. W. HERINGA. (Koninklijke/Shel'l-Laboratorium, Amsterdam.) De teelt van koolzaad is aantrekkelijk, omdat dit gewas een hoge geldelijke opbrengst kan geven en het een vroege losse stoppel achterlaat, waar door het waardevol is voor een goede arbeidsver deling in het bouwbedrijf en voor de vruchtwis seling. Toch is het koolzaad-areaal de laatste ja ren ernstig achteruit gegaan. Naaslt de vermin derde vraag naar oliehoudende zaden en het feit, dat de prijs van het koolzaad niet zo sterk is ge stegen als die van andere landbouwproducten moet het fisico van een ernstige aantasting door kool zaad-insecten als een van de belangrijkste redenen voor deze achteruitgang worden gezien. Als de belangrijkste insecten, die een koolzaad gewas kunnen doen mislukken kunnen we noe men: de koolzaadaardvlo, -glanskever, -snuitkever en galmug. De koolzaadaardvlooien zijn uitste kend te bestrijden door een bespuiting met D.D.T. in begin September, als de plantjes 24 blaadjes hebben. Bij een sterke aantasting moet deze be spuiting gevolgd worden door een tweede om streeks 14 dagen na de eerste. Soms is nog een derde bespuiting nodig. Ook de koolzaadglans- kever achtte men zeer goed te bestrijden met D.D.T., toegepast in het begin van de bloei. De koolzaadsnuitkever echter bleek zeer weinig ge voelig voor D.D.T. en ook parathion en H.C.H., waarvan goede resultaten werden verwacht, heb ben in de praktijk soms vrij ernstig teleurgesteld. Uit het onderzoek, dat door het I.P.O. is verricht, is komen vast te staan, dat de reden van de min der goede werking van deze insecticiden o.a. is ge legen in het feit, dat de middelen snel zijn uit gewerkt en daardoor de kort na de bespuiting aan vliegende snuitkevers niet meer doden. Toen het Koninklijke/Shell-Laboratorium, Am sterdam in 1951 de beschikking kreeg over de nieu we insecticiden aldrin en dieldrin, die in Amerika bewezen hadden zeer actief te zijn tegen verschil lende snuitkevers en waarvan vooral dieldrin een lange nawerking heeft, werd bij het zoeken naar toepassingsmogelijkheden voor deze stoffen in Europa direct gedacht aan de bestrijding van kool- zaadsnuitkevers. Gedurende drie seizoenen zijn nu door medewer kers van de Biologische Afdeling van het Konin klijke/Shell-Laboratorium, Amsterdam in nauwe samenwerking met het I.P.O., de P.D., de N.O.-pol- der en enige landbouwers proeven genomen om de waarde van deze stoffen voor de bestrijding van de koolzaadinsecten na te gaan. Daarbij is ook onderzoek verricht naar de perioden, waarin de verschillende insecten optreden, om de tijdstippen te kunnen bepalen, waarop de bestrijding het beste kan worden uitgevoerd. Bij deze onderzoekingen is gebleken, dat vooral dieldrin een zeer effectief middel ter bestrijding van de koolzaadsnuitkever is. Eerst werd nog gedacht aan de ontwikkeling van een middel, waarbij de snelle werking van H.C.H. met de langdurige werking van dieldrin zou worden gecombineerd, maar de proeven toonden niet aan, dat dit gecombineerde middel werkzamer was dan dieldrin alleen. Omdat het natuurlijk voor de boer gemakkelij ker is, indien hij met eenzelfde middel alle kool zaad-insecten kan bestrijden, dan wanneer hij voor de verschillende bespuitingen verschillende midde len moet gebruiken, werd ook onderzocht, of diel drin bruikbaar is tegen de glanskever. De resul taten van deze proeven wezen uit, dat niet alleen de glanskevers goed gedood werden, maar dat de proefvakken, waarbij de glanskeverbestrijdiiig met dieldrin was uitgevoerd allen een belangrijk ho gere opbrengst opleverden dan die vakken, waarbij die bestrijding met D.D.T. was uitgevoerd. De opbrengsten van verschillende delen van een zelfde koolzaadveld kunnen aanmerkelijk variëren en daarom mag aan kleine opbrengstverschillen tussen vakken, die een verschillende bestrijding hebben gehad niet al te grote waarde worden ge hecht. Door de heer Veenenbos werd in het Tijdschrift over Plantenziekten een proef van de P. D. be schreven, waarin door bespuiting met een dieldrin H.C.H.-mengolie meer dan 10 opbrengstverho ging werd verkregen. Deze resultaten zijn een be vestiging van de proeven, die door het Koninklijk/ Shell-Laboratorium Amsterdam werden uitge voerd, waar bij verschillende van deze proeven nog aanmerkelijk sterkere opbrengstverhogingen naar voren kwamen. Bij drie verschillende proeven brachten de met dieldrin behandelde veldjes zelfs 50 meer op dan de met H.C.H. of D.D.T. behan delde veldjes. Bij het onderzoek naar het tijdstip van optreden van de koolzaad-insecten is gebleken, dat een eer ste bespuiting nodig is op het moment, dat het koolzaad begint te bloeien (als de eerste knoppen geel worden). Deze bespuiting is speciaal gericht tegen de koolzaadglanskever, maar kan, indien zij wordt uitgevoerd met dieldrin, ook de eerste koolzaadsnuitkevers doden. Een tweede bespuiting in het midden van de bloeiperiode (als de eerste hauwtjes circa 23 cm lang zijn) moet de koolzaadsnuitkevers doden. Deze insecten komen in deze periode in grote getale op het koolzaad af en doen dan de meeste schade. Bovendien is deze bespuiting nodig om schade van de koolzaadmug te voorkomen, die vaak nog gro ter is dan die van de snuitkever, omdat de hauwen, die door de larven van de galmug zijn aangetast voortijdig openspringen, waardoor alle zaden uit deze hauwen verloren gaan. Door toedoen van de larve van de snuitkever gaat maar ongeveer één derde van de zaden uit een aangetaste hauw ver loren. Met het oog op vergiftiging van bijen is het, net als bij andere bespuitingen, geboden overleg te plegen met de imkers, opdat de bijenkorven op de spuitdatum en de dag erna dicht gehouden worden. Daar de bijen alleen de bloemen bezoeken die pas geopend zijn hebben ze na de bespuiting weinig hinder van de insecticiden. Het koolzaad groeit in deze periode zeer snel. In de top ontstaan dus delen waarop geen insecti cide aanwezig is. Pas aangevlogen kevers blijven hierop in leven. De snuitkevers dalen bij koud weer ('s nachts) echter af naar de lager gelegen plantdelen en komen dan met het daar aanwezige insecticide in aanraking. Tenslotte zou nog een derde bespuiting nodig zijn, speciaal gericht tegen koolzaadgalmuggen, die tegen het einde van de bloei vaak opnieuw optre den en nog grote sdhade kunnen aanrichten. Deze bespuiting zou echter alleen goed kunnen worden uitgevoerd met vliegtuigen, daar een goed kool zaadgewas dan zeker ontoegankelijk is voor spuit- machines. Het is echter gebleken, dat de sterkste aantasting door koolzaadgalmuggen gevonden wordt langs de randen van de vélden. Daarom kan de schade, veroorzaakt door deze insecten, zeker belangrijk worden teruggebracht door slechts de randen te bespuiten. Voor de eerste bespuiting (tegen de glanskever) moet 1.6 kg ,,Dieldrex" 15 (een emulgeerbare olie van dieldrin) per ha worden gebruikt. Voor de tweede bespuiting (tegen de snuitkever) moet 3,2 kg „Dieldrex" 15 per ha worden aangewend. Indien de koolzaadsnuitkever en -glanskever gelijktijdig optreden moet 3,2 kg „Dieldrex" 15 per ha wor den gebruikt. Bij de proeven door het Koninlijke/ Shell-Laboratorium, Amsterdam uitgevoerd, wer den deze hoeveelheden middel verdund tot 100 1 en verspoten met een Urgent vernevelaar. Bij een normaal gewas betekent een opbrengst verhoging van 5 reeds 100 kg zaad of circa 50 per ha, hetgeen de kosten aan bespuitingen met „Dieldrex" 15 reeds zou goedmaken. Bij proeven die voor dit onderzoek werden uitgevoerd brachten de met Dieldrin behandelde percelen echter aanmer kelijk meer dan 5 op dan de percelen die met de traditionele middelen waren behandeld, zodat der halve is komen vast te staan, dat de bestrijding van koolzaadinsecten met dieldrin economisch zeker verantwoord is. Zuiver wetenschappelijk gezien, bestaan er verschillende mogelijkheden voor de bestrijding van het aardappelcystenaaltje. Maar het is uit gesloten nu reeds vast te stellen, welke op de duur practisch uitvoerbaar zullen blijken. Vandaar dat in ons land het wetenschappelijk onderzoek naar deze bestrijding op de breedst mogelijke basis is aangevat. De voordelen hiervan zijn vele; in de eerste plaats ontstaat hierdoor een zekere wedloop tussen de verschillende richtingen van het onder zoek en in de tweede plaats is men er vrijwel van verzekerd, dat geen enkel aspect over het hoofd wordt gezien. Van de verschillende onderzoekingsmethoden is enige tijd geleden al gewezen op de perspec tieven, die het onderzoek naar resistente aard appelrassen oplevert. Voorts is bekendheid ge geven aan de kansen, die zich bij het onderzoek naar de toepassing van wekstoffen voordoen. Een derde mogelijkheid wordt gevonden in de biolo gische bestrijding van het aardappelcystenaaltje. Bij het onderzoek naar deze mogelijkheid is men uitgegaan van het verschijnsel, dat elk or ganisme zijn natuurlijke vijanden heeft, die de uitbreiding hiervan kunnen beperken. Dank zij dit feit blijft het optreden van tal van zeer schade lijke insecten in de practijk grotendeels onopge merkt. De natuurlijke vijanden van deze insecten blijken te groot in aantal te zijn om de laatste de gelegenheid te geven zich op grote schaal te laten gelien. Wanneer natuurlijke vijanden zich niet of in geringe mate voordoen, wat bijvoorbeeld het geval is met schadelijke organismen die worden geïmporteerd, dan is de aangerichte schade meestal zeer ernstig. Gaan we nu de natuurlijke vijanden ook importeren, dan kan de plaag in sommige ge vallen worden beteugeld. Het is deze wetenschap, die er aanleiding toe heeft gegeven, de mogelijkheid na te gaan of de bestrijding van het aardappelcystenaaltje door mid del van zijn natuurlijke vijanden resultaten zou kunnen opleveren. Dit onderzoek steunde op het feit, dat de natuurlijke vijanden van het aardappel cystenaaltje bekend waren. Men wist n.l., dat het aaltje tal van natuurlijke vijanden bezit, zoals protozoën, bacteriën, schimmels, kleine wormen en andere aaltjes. BONDGENOTEN IN DE STRIJD Het onderzoek is er dan ook in de eerste plaats op gericht of deze vijanden kunnen worden ge mobiliseerd als bondgenoten in de strijd tegen de aardappelmoeheid. Om hierin te kunnen slagen, is het echter voor alles geboden, nauwkeurig vast te stellen hoe deze bondgenoten onder natuurlijke omstandigheden te werk gaan. Reeds lang is bekend, dat vele soorten schim mels in typische lusvormige vangapparaten aaltjes kunnen vangen en ze daarna doden. Ook een aaltjesvangende amoebe werd ontdekt, die vele aaltjes kan verslinden. Helaas zijn er in de grond vele honderden soorten aaltjes, en de parasitaire schimmels en de amoebe tasten die aaltjes zonder onderscheid aan. Zowel onbelangrijke aaltjes soorten, die slechts van humus leven en geen mens of plant kwaad doen, worden aangevallen als ook de schadelijke soorten. Voorts ruimen de aaltjes vijanden er wel flink wat op, maar ze laten er ook heel wat in de grond achter. Onderzoekingen om de vijand te versterken om zo de aaltjes te bestrijden, hadden in potproeven wel enig succes, doch in het veld bleef het resul taat tot nu toe uit. Men beschikt nog over te weinig kennis van hetgeen er eigenlijk in de grond gebeurt; onder welke condities de aaltjes zich het prettigst voelen en wanneer hun vijanden op hun best zijn. Om deze redenen kan men niet op korte termijn van deze onderzoekingen resultaat ver wachten. Er zijn échter ook schimmels, die de cysten van de aaltjes binnendringen en de eieren, die hierin voorkomen, uitzuigen. Deze schimmels worden geregeld in de cysten aangetroffen; tevens werd een aantal nieuwe soorten, die de inhoud van de cysten vernietigen, gevonden. Sommige van deze schimmels zagen kans de gehele inhoud van een cyste, die 600 tot 700 eieren en larven kan be vatten, te doden. Daar deze schimrpels &et speci aal gemunt hebben op de cystenaaltjes, bestaat er een mogelijkheid hiermee iets te bereiken. SPEELT BEMESTING EEN ROL Zoals bekend is, mag op een besmet terrein geen aardappelgewas worden geteeld. Dit verbod geldt, zolang de besmetting aanwezig is. De be smettingsgraad zakt echter ieder jaar mits men geen aardappelen plant natuurlijk omdat de oudere cysten afsterven. Deze afstervings periode duurt echter zeer lang, veel te lang voor de landbouwers. Al die tijd kunnen zij geen aard appelen verbouwen. Als het nu mogelijk zou zijn op een besmet land de cysten sneller te doen afsterven door de natuurlijke vijanden van de aaltjes te bevoordelen, dan 'zou de practijk daarmee ongetwijfeld gebaat zijn. Het is in deze richting, dat het onderzoek tracht met de biologische bestrijding iets te be reiken. (Zie verder pag. 328, le kolom onderaan.) bij uitstek geschikt voor ook leverbaar met vernevel- apparatuur. Vraagt inlichtingen of reizigersbezoek. POSTBUS 35 TELEF. 2180 - 2189 GOES

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 7