ti
Trekkrachtvoorziening in Groningen en wat wij daar
van kunnen leren
PRESIDENT
310
ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD
In ons blad van 20 Maart maakten we een vergelijking tussen de trekkrachtvoorziening in Ne
derland en West-Duitsland Op grond van deze cijfers kwamen we tot de conclusie dat in Neder
land, althans aan de hand van de cijfers voor 1950, vooral op de kleinere bedrijven veel minder land
bouwtrekkers voorkomen dan in West-Duitsland. Terwijl de Duitsers zich direct op de trekkers
wierpen, hebben we in Nederland de kat wat meer uit de boom gekeken.
Inmiddels zijn we weer enkele jaren verder gekomen en zien we over de jaren 1950 t/m 1953
gemiddeld een invoer van ruim 3800 trekkers per jaar.
Worden deze nieuwe trekkers gebruikt als ver vanging van oude trekkers die versleten zyn
Hoewel deze kans ieder jaar groter wordt, is deze nog niet zo groot in verband met het feit dat er
maar heel weinig vóór-oorlogse trekkers na de oorlog waren overgebleven.
Daarnaast kan men zich de vraag stellen of de nieuwe trekkers als eerste trekker op een bedrijf
komen, dan wel als tweede worden aangeschaft, naast een reeds eerder aangeschafte trekker. In
het eerste geval zullen er meer paarden worden opgeruimd dan in het tweede.
Doorgaans weten we weinig over deze zaken, omdat het met uit de inventarisaties valt af te
leiden Een goede uitzondering moeten we maken voor de provincie Groningen, waar in 19d2/ 53
door 'het Combinatie Groningen voor Rationele Bedrijfsvoering in samenwerking met het Instituut
voor Landbouwtechniek en Rationalisatie een enQuete werd gehouden op 883 bedrijven
Zo werden in totaal gegevens verzameld over 1023 trekkers, ongeveer overeenkomend met het
derde gedeelte van alle in Groningen aanwezige trekkers Dat 942 van de trekkers na de oorlog
werden aangeschaft zegt wel iets over de ouderdom van het trekkerpark in Groningen.
Gezien de structuur van de provincie Groningen menen we aan de hier gegeven cijfers een zekere
betekenis te mogen geven, ook als vergelijkingsobject met het Zuidwestelijk kleigebied. Ondanks
dat zou een dergelijke enquête in enkele delen van Zeeland zeker waardevolle gegevens opleveren
over de rentabiliteit en de gebruikswaarde van de trekkracht.
HET AANTAL BEDRIJFSUREN.
Het aantal bedrijfsuren bepaalt, in verband met
de vaste kosten, in sterke mate de kosten die per
uur aan het gebruik van een trekker verbonden
zijn. Het bleek dat zware trekkers, dieseltrekkers
en nieuwe trekkers meer uren maken dan resp.
lichte trekkers, benzine-trekkers en oude trekkers.
Zo maken benzine, petroleum- en dieseltrekkers
resp. gemiddeld 682, 701 en 792 uur per jaar. De
wieltrekkers met dieselmotor boven de 34 pk
komen b.v. gemiddeld al aan 807 uren per jaar.
BRANDSTOFVERBRUIK.
Bij een vergelijking van het gevonden brand
stofverbruik met dat van de officiële proefstations
kwam men tot de ontdekking dat dit doorgaans
over het gehele jaar gemiddeld overeenkomt met
25 r van het maximumverirfö£ëh" aan de riem-
schijf. Bij Sómmige zwaardere trekkers is dit ver
bruik in verhouding hoger en loopt het op tot
50 van het maximum. Deze trekkers worden
dus in verhouding ook zwaarder belast. Dit is
goed te verklaren als men aanneemt dat de zwaar
dere trekkers ook meer gebruikt worden op gro
tere bedrijven, waar doorgaans een kleinere trek
ker aanwezig is voor het lichte werk.
Uiteraard zullen ook de aard van het bedrijf,
van het werk, van de grond en het al dan niet ge
bruiken van middelen om het slippen tegen te
gaan, een rol spelen.
VERDELING OVER DE MERKEN.
Het aantal merken is buitengewoon groot.
Sedert de publicatie in „Landbouwmechanisatie"
dat men in de U.S.A. in 32 fabrieken liefst 168
verschillende modellen maakt, tegenover 144 mo
dellen die in Duitse fabrieken worden gefabriceerd,
heeft het weinig zin meer de Duitsers alleen voor
de chaos op dit gebied aansprakelijk te stellen.
Het valt ons alleen des te sterker op, omdat
tegenover 50 (7o import uit de U.S.A. in 1946, nu
(1953) reeds 45 import uit West-Duitsland staat,
terwijl de import uit de U.S.A. in 1953 tot 7
teruggelopen is.
Do trekkerenquête in Groningen geeft merk
waardige cijfers, omdat merken naar voren komen
die we in Zeeland slechts weinig kennen. Doch
ook het omgekeerde komt voor. De woonplaats
van de importeur en de activiteit van de hande
laren, speelt vanzelfsprekend hierbij een grote rol.
Het volgende lijstje omvat het merendeel der
trekkers, daar slechts 43 stuks buiten beschouwing
blijven
Ford
380
I. H. C.
79
Ferguson
71
John Deere
64
Case
51
Allis Chalmers
49
Lanz
32
David Brown
29
Minn. Moline
27
Nuffield
20
Oliver
17
Mass. Harris
15
Field Marshall
13
M. A. N.
13
Verdeeld over de zwaarteklassen ziet men het
volgende:
14 Beneden
16
pk 7 Farmall
Chalmers G.
Cub; 3 Allis
215 van 1624 pk 94 Ford Dearnborn; 52 Fer
guson.
515 van 2434 pk 237 Fordson; 41 John Deere
A; 29 David Brown Crop-
master; 32 Lanz.
159 zwaarder dan 34 pk.
De trekkers beneden de 16 pk worden nog maar
weinig gebruikt. Ze zijn goed geschikt voor ver-
plegingswerk en komen nogal eens als tweede
trekker op de bedrijven voor.
De trekkers van 1624 pk komen vooral op de
lichtere gronden als enige trekker voor. Op de
grotere bedrijven worden ze ook wel als tweede
trekker gebruikt voor kunstmeststrooien, rollen,
zaaien en schoffelen.
De laatste twee werkzaamheden worden echter
nog maar weinig met de trekker uitgevoerd.
De trekkers van 2434 pk worden vooral aan
getroffen op de middengrote bedrijven, b.v. samen
met een viertal paarden. Daar er weinig behoefte
bestaat aan het verrichten van bijzonder werk,
wordt er in de regel alleen mee geploegd, gecul-
tivatord, geëgd en gezicht.
De zware trekkers worden eveneens vooral ge
bruikt voor het zichten en de grondbewerking.
CONSTRUCTIE EN GEBRUIK.
Door het stellen van vragen over de kwaliteit
van de trekkers en de door de praktijk nodig ge
achte wijzigingen krijgt men een indruk van de
punten waar bij aankoop op gelet dient te worden.
Bij de bouw van de trekker bestaat de neiging
het aantal kilogrammen per pk geringer te maken.
Vooral bij toepassing van anti-slipmiddelen is het
vermogen van de motor nog al eens ontoereikend.
Bij lichte trekkers kan onder moeilijke omstandig
heden met wielgewrichten gewerkt worden om
slip tegen te gaan.
Gewezen wordt verder op de mogelijkheid wa
gens met aangedreven assen te gaan gebruiken.
Wat de versnellingen betreft, worden veelal 5 of
6 gevraagd, waarvan de laagste 2 a 3 km en de
hoogste 16 km/uur.
De doordraaiende aftakas wordt voor het leeg-
draaien van machines van belang geacht; van twee
aftakassen met verschillende snelheid wordt maar
weinig gebruik gemaakt.
Verder wordt gevraagd om grote, niet te brede
banden.
Van de verstelbaarheid der spoorbreedte wordt
maar weinig gebruik gemaakt. Vierwiel-aandrij-
ving wordt, behoudens in enkele gevallen, zeer
gunstig beoordeeld.
Een hefinrichting bleek op 44 van de trekkers
voor te komen. De Ferguson en Dearborn trekkers
zijn alle met een hefinrichting uitgerust, die ook
steeds gebruikt wordt. Bij andere merken is dit
aantal vaak weer veel geringer, omdat een hef
inrichting niet of alleen in een minder gangbare
uitvoering te leveren was.
In een aantal gevallen wordt bovendien helemaal
geen gebruik gemaakt van de hefinrichting, om
dat het werktuigenpark er niet op ingericht is.
Kooiwielen worden in Groningen gebruikt bij
16 van het totaal aantal trekkers. Op de zwaar
dere grond hebben ze minder opgang gemaakt,
mede omdat op deze bedrijven vaak nog meer paar
den aanwezig zijn.
De meeste trekkers zijn voorzien van anti-slip
inrichtingen, meestal anti-slip wielen van Gro
nings fabrikaat.
SERVICE EN BETROUWBAARHEID.
Een trekker verkopen is niet zo moeilijk, doch
het leveren van een goede service als er wat aan
DE
aanb«uw#w«rktuigen, aandrijving.
Vraagt InlichtingenI
Imp.t v. Dr>altiv.D«rat*n Haatddarp
mankeert wel. Velen, die afgaande op de prijs en
de eigenschappen van de trekker wellicht ook
rekening houdend met oude zakenrelaties een
trekker aanschaffen, komen later tot de ontdek
king; dat de onderdelenvoorziening eii hef verrich
ten van bepaalde reparaties te wensen laat.
Daar de enquête voor de derde keer werd gehou
den, kan men de door boeren gegeven cijfers voor
service en betrouwbaarheid vergelijken met die
vari voorgaande jaren.
Het blijkt dan dat men over het algemeen beter
tevreden is over de betrouwbaarheid van de trek
kers, dan over de geboden service.
Ziet men de tabellen door, dan blijkt het dat er
een zekere samenhang bestaat tussen het aantal
geleverde trekkers en de waardering van de ser
vice door de praktijk. Al zijn er ook weer een aan
tal uitzonderingen hierop te vinden, die manen tot
de nodige voorzichtigheid. Het is immers heel
goed mogelijk dat een trekker, die in Groningen
weinig verkocht wordt, toch een goede onderdelen-
service heeft, omdat de afzet in andere provincies
of de grootscheepse fabricage dit mogelijk maken.
Er blijft echter een aantal merken over, dat in
een zodanig gering aantal op de markt komt, dat
een goede service, zowel op de importeur als de
handelaren een te zware last zou leggen.
Er is reeds diverse keren gesproken over het
stellen van zekere eisen aan de service. We heb
ben daarbij een goed voorbeeld aan de eisen die
door de centrale melkmachinecommissie aan de
service gesteld worden. Iets dergelijks zou bij trek
kers ook zeer gewenst zijn, omdat het hier vaak
over dingen gaat die de gewone gebruiker niet
kan beoordelen.
PAARD EN TREKKER.
Tenslotte hebben we uit de enquête de trek
krachtvoorziening van de bedrijven en de vervan
ging van paarden door trekkers gelicht. We kozen
de gegevens van de groep zavelbedrijven in de
Noordelijke bouwstreek, daar deze de beste verge
lijking geven met Zeeuwse 'omstandigheden.
Het blijkt dan dat er een erg sterke variatie tus
sen de bedrijven onderling bestaat. In de groep
van 3545 ha komt 1 trekker met 4 paarden het
meest voor. Doch hetzelfde geldt voor de groep
bedrijven van 5565 ha. Zoek het dan maar eens
verder uit.
Het percentage bedrijven met twee trekkers is
de laatste jaren in Groningen nogal wat toege
nomen, en steeg van 8 tot 24 Terwijl er ook
een aantal bedrijven overging tot het aanschaf
fen van een derde trekker. Merkwaardig genoeg
bleek het dat de afstand tot de bedrijfsgebouwen
van weinig belang is bij de vraag of een tweede
trekker aangeschaft moet worden. De tweede trek
ker is ook niet steeds een lichtere trekker, wat in
verband met de gebruiksmogelijkheden van de
lichte trekker zeker niet de voordeligste oplossing
genoemd kan worden.
Het ziet er aldus het verslag naar uit, dat
op vele bedrijven door verbetering van de gebruiks
mogelijkheden van de trekker nog enkele paarden
gemist kunnen worden.
Men houdt deze meerdere paarden ook wel aan
omdat ze toch maar weinig kosten.
Er zijn slechts enkele bedrijven die zonder paar
den werken en dit aantal neemt niet toe. Dit is
wel een aanwijzing dat deze bedrijfsvoering toch
niet blijkt te bevallen.
Terecht wordt opgemerkt, dat de uitersten in
trekkrachtpositie dikwijls te verklaren zijn uit de
bijzondere interesse van de bedrijfsleider voor
paard of trekker. Van de meest economische keuze
is dan in het geheè|fgeen sprake meer.
WORDT HET PAARD VERDRONGEN?
Op de betdrijven met één trekker is in verge
lijking met 1950 het aantal paarden niet afge
nomen.
De vergroting van de gebruiksmogelijkheden
van de trekker heeft dus nog geen resultaat van
betekenis afgeworpen.
De verminderingwan de paardenstapel is het ge
volg van de aanschlffing van een tweede trekker.
In de Noordelijke Bouwstreek is per trekker 1,6
paard afgeschaft; in het Oldambt slechts 0,8 paard
per trekker.
Uit dien hoofde is het wel te verwachten, dat de
paardenstapel nog wat terug zal lopen, doch ver
ontrustend voor de paardenliefhebbers is dit zeker
niet. Eerder is het geringe aantal paarden dat het
veld moet ruimen voor trekkers verontrustend uit
een oogpunt van bedrijfseconomie.
We zouden wel eens een berekening willen zien
waarin wordt aangetoond dat de aanschaf van een
tweede trekker rendabel is als maar één paard of
soms ook geen enkel wordt afgeschaft. Het ge
middelde is des te bedenkelijker als men in ogen
schouw neemt dat niet alle trekkers die als tweede
worden aangeschaft, tot het lichte type behoren.
Een enquête als deze toont ons meer dan allerlei
theoretische beschouwingen de zwakke kanten van
de motorisatie van onze landbouwbedrijven.
Het is daarom goed met deze ervaringen
rekening te houden bij de overweging om
een trekker aan te schaffen.
B.