Bij het afscheid van „de Waterdokter". Ir. S. Herweyer Directeur van de Cultuurtechnische Dienst. 309 De afscheidsbijeenkomst, die de vorige week ter ere van Dr. F. P. Mesu, de scheidende directeur van de Cultuurtechnische Dienst, werd gehouden, was in meerdere opzichten afwijkend van gelijk soortige evenementen. Slechts vier sprekers, onder wie Minister Mans holt, en wellicht juist daarom een zeer geslaagde middag. In drie voordrachten werd ons de ontwikkeling van de cultuurtechniek, de samenhang van de uitvoering met mens, bedrijf en volk en de wetgeving op dit gebied in grote lijnen voorgetekend. De wetenschappelijke voordracht van Ir. A. Roebroek, voorzitter van de Centrale Cultuurtech nische Commissie, de met gedichten en citaten opgesierde rede van de heer H. D. Louwes, voor zitter van de Stichting voor de landbouw en de pittige en geestige rede van Prof. I. Samkalden, hoogleraar aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, ze vormden een goede tekening van de cultuurtechniek. En al werd de naam van Mesu niet steeds genoemd, de hoofdlijnen wezen allen naar hetzelfde middelpunt: de functie van directeur der Cultuurtechnische Dienst, die hij als Grootmeester der Cultuurtechniek tot nu toe heeft bezet en in de loop der jaren heeft gemaakt tot wat ze nu is. Zijn durf en inspiratie hebben richting gegeven aan de cultuurtechniek. Aldus sprak Minister Mansholt aan het slot van de bijeenkomst, toen hij Dr. Mesu kon mededelen, dat het Hare Ma jesteit had behaagd hem te bevorderen tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. sen, kan dit probleem aangepakt worden. Goed onderwijs begint echter al bij het kleuteronderwijs, terwijl ook het stichten van een school voor Bijzon der Lager Onderwijs (B.L.O.) het algemene peil van het onderwijs ten goede zou komen. Bij het delen werd zo lang geschipperd Dat heel de hofstee werd versnipperd. Deze regels van Poot geven de oorzaak van de huidige moeilijkheden aan. Doordat de mogelijk heden in andere bedrijfstakken gering waren, de gebondenheid aan de streek groot en de kinderen direct van de lagere school in het bedrijf werden opgenomen, is men blijven delen. Nu bestaat de mogelijkheid daar wettelijk (Wet vervreemding landbouwgronden) en vrijwillig er een einde aan te maken. Als deze kans nu niet gegrepen wordt, zal ze nooit terugkomen. De tweede spreker Ir Geuze behandelde in feite hetzelfde onderwerp, doch ging vanzelfspre kend uit van zijn eigen ervaringen op het eiland Tholen. Hij wilde rekening houden met de publieke opinie zoals die momenteel in geheel Nederland, doch vooral in de N.O.P. en Zeeuws-Vlaanderen, zich bezig houdt met de herverkaveling en de daar aan verbonden verplaatsingen van boeren. Het argument dat de grond der vaderen niet aan anderen gegeven mag worden, heeft in het licht van de historie weinig waarde, omdat ook in het vrije verkeer de grond regelmatig van eigenaar veranderd is. Vele problemen liggen in de persoonlijke sfeer. Als zodanig noemde de heer Geuze de schade van lijkheid van degenen die naar de N.O.P. gaan en hen die hun bedrijf prima in orde hadden; de moei- als eigenaar hun grond moeten verkopen; de op brengstderving tengevolge van de inundatie nog vergroot; het terugkrijgen van ander land dat „nooit zo goed is"; het elders bij de grond gaan wonen, omdat dit nu eenmaal voor een boer het meest economisch doch niet het prettigst is; de teleurstellingen die zullen optreden als in het voor jaar van 1955 zal blijken dat velen niet gesaneerd kunnen worden als er niet voldoende grond be schikbaar is. Deze laatste moeilijkheid voorzag de heer Geuze voor de dorpen Stavenisse en St. Annaland, waar heel weinig animo is om te vertrekken. Het totale aantal aanmeldingen van veertig kan daarentegen bevredigend genoemd worden. Straks komen de wenszittingen waarop een ieder wat gunstigs voor zichzelf zal wensen. Dat is ech ter belaas niet voor een ieder mogelijk, omdat er ook een weihoek te verdelen valt. Bij het werken op het land door de cultuurmaatschappijen zullen de daarbij betrokkenen zoveel mogelijk persoonlijk gewaarschuwd worden. Ook voor de moeilijkheden van de agrarische subcommissie, de diverse instanties en gemeenten die bij het werk zijn betrokken en het bureau van uitvoering werd door hem begrip gevraagd. In vele opzichten wordt van de bevolking een soort van emigratie gevraagd, al is deze lang niet zo ingrijpend als de emigratie naar andere wereld delen. Over 5 of 6 jaar weten we pas in hoeverre we geslaagd zijn. HET VRAAGSTUK VAN DE WERK GELEGENHEID. Het vraagstuk van de werkgelegenheid kwam vooral 's avonds ter sprake, toen de directeur van het E.T.I. drs Verburg zich afvroeg of de herverka veling alleen voldoende zou zijn om de welvaart van het eiland te vergroten. Het uitgangspunt voor zijn beschouwingen werd gevormd door de bevolkingscijfers van het eiland, die laten zien dat de bevolking slechts heel lang zaam toeneemt en waarschijnlijk binnenkort rond de 17.500 personen zal blijven zweven. Als er niemand vertrokken zou zijn telde het eiland nu 42.000 inwoners. Daar de beroepsbevolking anderzijds slechts met 30 personen per jaar toeneemt, kan men ook weer niet zeggen dat er een arbeidsreservoir beschik baar is. Een ruwe schatting laat zien dat er na afloop van de herverkaveling (omstreeks 1960) wellicht een 800 a 1000 werkloze mannen zullen zijn. We moeten nu reeds aan dit probleem gaan den ken, om het straks beter op te kunnen vangen. Spreker vroeg zich af of de weinige initiatieven op economisch en sociaal gebied geen verband hou den met de gemiddeld hoge ouderdom van de be volking, die boven het landelijk gemiddelde ligt. De landbouw vormt een gunstige uitzondering, omdat de veroudering hier geen kans krijgt. In 1928 heeft Tholen een brug gekregen, doch dit heeft niet veel veranderd, omdat er sedertdien maar weinig normale tijden geweest zijn. Daarom voerde deze spreker een pleidooi voor het vestigen van kleine industrieën van omstreeks 50 personen. Wellicht zou de regering evenals in Noord-Brabant premie moeten geven om vestiging in deze vrij afgelegen streek aantrekkelijk te maken. Het argument van het grondverlies telt niet erg sterk, omdat op 1 ha 20—100 mensen tewerk ge steld kunnen worden. Voor schaarste aan arbeids krachten in de landbouw hoeft men niet bang te zijn, omdat het overschot nu toch ook al wegtrekt. Over de mate van industrievestiging werd nog een vrij uitgebreide discussie gevoerd, Waaraan we Op de begroting voor 1954 staat een post van 200 millioen gulden voor de uitvoering van cultuur technische werken. Tussen deze toestand en die van 1918, toen voor nieuw ingepolderde grond slechts 10,- per ha werd uitgetrokken om de ge dolven slootgrond te slechten, ligt een geweldige ontwikkeling. De Overheid is langzamerhand van een strikte onthouding op cultuurtechnisch gebied, overgegaan tot een scheppende werkzaamheid. Terwijl de Overheid zich vroeger afzijdig hield, grijpt ze nu in om degenen, die uit hoofde van hun eigendom tegen zouden kunnen werken, deze mogelijkheid te ontnemen. Anderzijds waakt de wetgever er ook voor de verplichtingen niet zwaar der te maken dan strikt noodzakelijk is. Het recht van de eigendom wordt wel beperkt, doch er wordt geen inbreuk op gedaan. Zo schept de Overheid mogelijkheden, die door de bewoners van een bepaald gebied gegrepen kun nen worden. We vinden dit eigenlijk al gewoon in een tijd van geleide economie met de daaruit voortvloeiende onrendabele top althans privaat- economisch gezien die toch door iemand betaald zal moeten worden. Verhalen van Dr Mesu over ontsnappingen uit zalen, die een slagveld dreigden te worden, omdat er voorstellen over een ruilver kaveling waren gedaan, doen ons inzien dat de publieke opinie op dit punt vrij snel gewijzigd is. Eertijds, in de dertiger jaren, heeft het argu ment van de werkgelegenheid een grote rol ge speeld bij de beslissing cultuurtechnische werken uit te voeren. Nu worden cultuurtechnische werken alleen nog maar als vrij werk uitgevoerd, met een eigen loon regeling. Ze hebben nu in de eerste plaats tot doel de gebruikswaarde van de grond voor een reeks van jaren te vergroten. Bij het maken van plannen en de uitvoering er van zijn niet alleen Wageningse ingenieurs betrok ken, maar ook waterbouwkundigen, sociologen, eco nomen en andere wetenschapsmensen. Daarbij heeft de cultuurtechniek geprofiteerd van allerlei andere wetenschappen en hun ontwik keling. Dat de boeren voor het cultuurtechnische werk gingen gevoelen, is voor een niet gering deel het gevolg van het grote proefveld, dat we in de vorm Bij Koninklijk Besluit van 13 April 1954 no. 30 is de heer Ir S. Herweyer benoemd tot directeur van de Cultuurtechnische Dienst van het Ministe rie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening. De heer Herweyer volgt de heer Dr Ir F. P. Mesu op, die met ingang van 1 Mei 1954 wegens het be reiken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn functie als directeur neerlegde. De heer Herweyer werd op 15 Juli 1918 te hier voorbijgaan. Bij monde van Ir Geuze werd het standpunt van de kring Tholen der Z. L. M. bekend gemaakt, dat in grote trekken met het hier boven voorgestelde overeenkomt. De landbouw dient bij dit vraagstuk het algemeen belang in het oog te houden. Het is verder niet ondenkbaar dat er straks mogelijkheden ontstaan geld in deze kleine industrieën te beleggen. Dit heeft in ieder geval vele voordelen boven het kopen van aan delen van industrieën, waarin men geen enkele in vloed heeft en soms ook nauwelijks weet waar de fabrieken staan. Deze verklaring was een goed voorbeeld van liet gezamenlijk zoeken naar een oplossing voor het eiland Tholen als geheel. Alleen al om dit begrip tussen de verschillende sectoren te bevorderen, heeft deze dag zijn waarde gehad. De Volkshoge school zal er daarom goed aan doen nog eens op deze zaken terug te komen» B. van de IJsselmeerpolders midden in ons land heb ben gekregen. Daar heeft men kunnen zien wat goede ontwatering en verkaveling betekenen voor een rationele productie, die toch ook een belang rijk onderdeel van ons landbouwbeleid is. De cultuurtechniek herschept het platteland en ontsluit het, doordat er betere wegen worden aan gelegd en electriciteit en waterleiding volgen. De afwatering wordt verbeterd en de verkaveling ver gemakkelijkt het werken. Een laatste stap is in 1952 gezet toen in het kader van de ruilverkaveling boerderijen op nieuwe plaatsen met subsidie herbouwd konden worden, om zodoende afgelegen gebieden te ontsluiten. Dat is niet zonder strijd en moeite gegaan. Enerzijds is de cultuurtechnicus de bemiddelaar tussen boer en aannemer. Anderzijds heeft hij ook te maken met de onaandoenlijke hardheid van de administratieve centra. De school van Mesu is van grote betekenis bij het landbouwkundig herstel van Zeeland. Ir. Roe broek drukte het aldus uit: ,,De arbeid van een Zeeuwse boerenzoon werd Zeeland ten zegen". En Minister Mansholt wees er op, dat Mesu richting heeft gegeven aan de cultuurtechniek en er de tijd van heeft bepaald. Hij heeft het zelfs be staan, te pleiten voor het dichtmaken van de Nieuwe Waterweg. Als directeur van de Cultuurtechnische Dienst - een dienst, die een grote toekomst is beschoren, omdat meer dan de helft van Nederland ruilver- kavelingsbehoeftig is gaat hij heen. Doch ver schillende instanties, als de Deltacommissie en de Stichting van de Landbouw, zullen nog van zijn grote capaciteiten kunnen profiteren. Aan het slot van zijn afscheidsrede, waarin hij vertelde van het jonge paar, dat elkaar vond ten gevolge van de ruilverkaveling, sprak hij de woor den: ,,En ze leefden nog lang en gelukkig". We hopen, dat dit voor hem en z'n vrouw ook mag gel den. Bij de grote plannen, die in het Zuidwesten van ons land op stapel staan afsluiting zeegaten, zoetwaterbassins en Moerdijkkanaal kan zijn deskundig advies nog niet gemist worden. De Drenten noemden hem in de twintiger jaren niet voor niets „de waterdokter". B Strijen-Sas (Z.-H.) geboren. Na de H.B.S. in Dor drecht bezocht hij de Landbouwhogeschool te Wa geningen, waar hij in 1952 afstudeerde. In het zelfde jaar werd hij aangesteld als adjunct-inge nieur bij de Cultuurtechnische Dienst te Utrecht. In 1944 volgde bij de bevrijding van Zuid-Neder land zijn benoeming tot Inspecteur van de Rijks dienst voor Landbouwherstel in de provincie Zee land. Hij was aldaar aanvankelijk belast met de ontruiming van Walcheren en daarna met het agrarisch herstel van de gehele provincie Zeeland. In 1946 werd de heer Herweyer benoemd tot di recteur van genoemde dienst en werd hij tevens directeur van de Stichting tot het beheren van landbouwgronden. Van 19491952 was hij Inspecteur van de Land bouw in algemene dienst. In Juni 1952 werd hem verlof buiten bezwaar van 's Rijks schatkist ver leend, om bij de F. A. O. te Rome als „Feasibility and financial appraisal officer" werkzaam te zijn bij de coördinatie van het technisch hulpprogram ma voor de onontwikkelde gebieden. Voor zijn ver trek naar Rome was de heer Herweyer voorzitter van het Nederlands Genootschap voor Landbouw kundige Wetenschap. Onmiddellijk na de ramp in Zuid Westelijk Nederland keerde hij naar ons land terug om de leiding van de Rijksdienst voor Land bouwherstel weer op zich te nemen. De heer Herweyer blijft tevens Directeur van de Rijksdienst voor Landbouwherstel en van de Stich ting tot het beheren van landbouwgronden, in welke functie hij in het Zuid-Westen van ons land geen onbekende is, temeer waar hij ook van 1946 tot 1949 veel met dit gebied in aanraking is ge weest.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1954 | | pagina 5