Doelmatig gebruik van de trekker in de landbouw.
KORTE BERICHTEN.
34
ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD
Radiorede van de heer Ir «J. C. Glerum, verbonden
aan het Instituut voor Landbouwtechniek en Rationa
lisatie te Wageningen, uitgesproken op
Maandag 23 November 1953.
Het staat wel vast, dat de trekker in de land
bouw een belangrijke plaats heeft ingenomen. Dit
is in een betreKKenjk Korte tijd gebeurd. Vlak na
de laatste wereldoorlog waren in ons land naar
schatting nog ongeveer 2500 trekkers overgebleven.
Thans bedraagt het aantal ongeveer 29000 en dit
aantal neemt neg steeds toe. Ruim 94 hiervan
zrjn wieltrekkers, de overige zijn rupstrekkers. Dè
sterke toename van het aantal trekkers in de laatste
jaren is hoofdzakelijk een gevolg geweest van het
gebrek aan personeel, de sterke stijging van de
ionen en de meerdere gebruiksmogelijkheden van de
wieltrekkers.
De wieltrekkers waren aanvankelijk in hoofdzaak
geschikt voor het verrichten van de grondbewerking,
voor het maaien van het graan en voor het dorsen.
Door de luchtbanden, de aftakas, de hogere bouw,
de verstelbare spoorbreedte en de hydraulische hef-
inrichting zijn de gebruiksmogelijkheden zeer sterk
toegenomen. Om van deze mogelijkheden een zo
goed mogelijk gebruik te kunnen maken heeft ook
de bedrijfsvoering enige wijzigingen moeten onder
gaan. Daar de trekkers en de bijbehorende werk
tuigen duur in aanschaf zijn, is het van belang, dat
ze zo doelmatig mogelijk worden gebruikt. Ik wil
daarom de voornaamste punten, die bij het gebruik
van de trekker naar voren komen, in het kort
bespreken. Ik zal mij daarbij in hoofdzaak beperken
tot de wieltrekker en de bijbehorende werktuigen
De werktuigen horen erbij, omdat een doelmatig
gebruik van de trekker zonder doelmatige werk
tuigen niet mogeljjk is.
Een eerste voorwaarde voor het goed function-
neren van de trekker is, dat de bedieningS- en onder
houdsvoorschriften stipt worden opgevolgd. Door
nalatigheid of onoordeelkundig gebruik kan vaak
aanzienlijke schade worden veroorzaakt. Deze voor
schriften z\jn te vinden in het instructieboekje, dat
bij aankoop van een trekker wordt verstrekt.
Het op temperatuur houden van de trekker kan
in het koude jaargetijde nog wel eens moeilijkheden
opleveren. Niet altijd is de hoes of het scherm
voor de i-adiateur voldoende. Tegenwoordig zijn er
evenwel zogenaamde trekkerjassen in de handel.
Deze gaan niet alleen te sterke afkoeling van de
trekker tegen, maar ze hebben bovendien het voor
deel, dat de bestuurder beschut zit en van de warmte
van de motor profiteert. Bij licht werk komt het
nogal eens voor, dat de temperatuur te laag blijft.
Het is dan bij petroleumtrekkers raadzaam over te
schakelen op benzine. Hiermee voorkomt U, dat
smeerolieverdunning optreedt, hetgeen schadelijk is
voor de motor. Een ander punt, waarop bij petro
leumtrekkers moet worden gelet is, dat men de
motor voor het stoppen een tijdje op benzine laat
draaien. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer men
na het beëindigen van het werk naar huis rijdt.
Men behoeft dan niet bij de eerstvolgende keer, dat
de trekker moet worden gestart, de carburateur te
laten leeglopen, hetgeen verspilling van tijd en
brandstof zou betekenen.
Bij de meeste wieltrekkers is de spoorbreedte
verstelbaar. Omdat het verstellen van de spoor
breedte nogal wat tijd vergt, vordient het aanbe
veling de volgorde van de werkzaamheden en de
rijenafstanden van de gewassen zodanig te kiezen,
dat de spoorbreedte zo weinig mogelijk behoeft te
worden versteld. Wanneer met de trekker wordt
geschoffeld moet het niet zo zijn, dat voor elk gewas
een andere spoorbreedte noodzakelijk is. Dit geldt
niet alleen voor verplegingswerkzaamheden. Ook
voor ploegen en transportwerk is eenzelfde spoor
breedte gewenst. Tijdens het bietenrijden dient de
trekker dezelfde spoorbreedte te hebben als de
wagens, zodat de wagens in het trekspoor lopen en
dus zo weinig mogelijk trekkracht vragen. Aange
zien in dezelfde tijd ook vaak moet werden geploegd,
dient deze spoorbreedte te passen bij de werkbreedte
van de ploeg.
Thans nog iets over de wieluitrusting. Een
trekker maakt in tegenstelling met een paard een
ononderbroken spoor. Bij het zaaiklaar maken van
het land in het voorjaar is dit ongewenst. Om nu
het insporen van de wielen te verminderen, worden
tegenwoordig algemeen en met goed i'esultaat
koolwielen gebruikt. Deze kooiwielen, die gewoon
lijk naast de luchtbanden worden gemonteerd, ver
groten het steunvlak van de trekker. De wielen
zakken op die manier minder diep weg. Om zo
weinig mogelijk indrukking van de luchtbanden te
hebben, moeten de kcoiwielen minstens even groot
zjjn als de banden, of liever nog groter. Men kan
ook achter de trekwielen een cultivatortand aan
brengen, die het wielspoor weer losmaakt.
Aan het profiel van de luchtbanden worden in
het najaar hoge eisen gesteld. Men kan afgesleten
banden van een nieuw profiel laten voorzien door-
ze te laten coveren. Hiermee moet uiteraard niet
gewacht worden totdat het natte jaargetijde is aan
gebroken. Sommige landbouwers gebruiken in de
zomer banden met een afgesleten profiel en houden
de banden met een goed profiel voor het najaar en
«Je winter.
Ook aan de bandenspanning moet aandacht wor
den besteed. Voor het transportwerk is het gewenst,
dat de banden een behoorlijke spanning hebben, bij
voorbeeld van 18 lbs. Als het werk op het land
onder minder gunstige omstandigheden plaats heeft,
mag de spanning van de achterbanden worden ver
laagd tot 12 lbs. Verlaagt men de spanning nog
meer dan loopt men de kans, dat de velg in de band
gaat draaien. Daardoor wordt het ventiel uit de
binnenband gescheurd. Bovendien is een te lage
spanning schadelijk voor de banden. Wanneer bjj
het ploegen één van de achterbanden door de voor
rijdt, dient de spanning hiervan te worden verhoogd
tot 16 lbs. Dit is nodig, omdat door het scheef-
hangen van de trekker op deze band meer gewicht
rust dan op de band, die over het ongeploegde land
loopt.
Om ook onder ongunstige omstandigheden te
kunnen doorwerken, is het raadzaam anti-slip-
inrichtingen te gebruiken. Hiervan bestaan ver
schillende uitvoeringen. De Zogenaamde stapwielen
geven goede resultaten maar ze kunnen niet zonder
meer op de weg worden gebruikt. Er zijn ook anti-
slipwiclen met uitschuifbare schoepen in de handel.
Deze worden naast de luchtbanden gemonteerd.
Wanneer bij het ploegen met de wielen door de voor
wordt gereden, dient de totale breedte van de band
en het antislipwiel niet groter te zijn dan de breedte
van de voor. De laatste jaren maakten antislip-
kettingen, die om de banden worden bevestigd, nogal
opgang. Andere mogelijkheden om de slip te ver
minderen zgn het aanbrengen van wielgewichten en
het vullen van de banden met water. Aan het water
moet, om bevriezen te voorkomen, een bepaalde
hoeveelheid calciumchloride worden toegevoegd.
Thans wil ik nog enige woorden wijden aan de
trekhaak. De trekhaak of de trekbeugel moet op
een zodanige hoogte worden afgesteld als voor het
daaraan bevestigde werktuig gewenst is. Voor
wagens met een hoog trekpunt wordt in de practijk
vaak aan de trekker nog een tweede trekhaak aan
gebracht, die zich ongeveer op dezelfde hoogte
bevindt als het trekpunt van de wagen. Dit heeft
het voordeel, dat de voorwielen van de wagen niet
omlaag worden gedrukt, waardoor ze zwaarder
lopen. Ook bij het gebruik van aanbouwploegen, die
bevestigd zijn aan de trekbeugel, kan een trekhaak
voor wagens gemakkelijk zijn. Men behoeft dan voor
transportwerk de bevestigingsstukken van de ploe
gen niet te verwijderen. De hoogte van de trekhaak
moet zodanig zijn, dat geen gevaar bestaat voor
achteroverslaan van de trekker. Tot zover de trek
ker met zijn bijbehorende uitrusting.
We zullen het nu nog even hebben over de werk
tuigen.
Voor een doelmatig gebruik van de trekker is
het een eerste vereiste, dat men beschikt over
doelmatige werktuigen, die goed bij de trekker pas
sen. Bovendien moeten deze werktuigen goed wor
den afgesteld.
Om voordelig met een trekker te kunnen werken,
is het gewenst, dat hij behoorlijk wordt belast. De
trekkracht, die de trekker kan leveren, moet zo
goed mogelijk worden benut. De werkbreedte van
de werktuigen moet aan de trekkracht zijn aan
gepast. Wanneer de werkbreedte onvoldoende is,
kan eventueel in hogere versnelling worden ge
reden, mits de kwaliteit van het werk er niet onder
lijdt.
Een behoorlijke belasting betekent gewoonlijk een
laag brandstofverbruik en een laag aantal man- en
trekkeruren per ha. Natuurlijk moet men de be
lasting niet gaan overdrijven, zodat overmatige
wielslip optreedt cf de trekker zich ingraaft. In
een dergelijk geval ontstaat een aanzienlijk tijd
verlies. Men kan dan beter de werkbreedte van de
werktuigen wat kleiner nemen.
Een bekend voorbeeld van een ondoelmatig ge
bruik van de trekker vormt de combinatie van een
middelzware wieltrekker met daarachter een één-
schaar paardenwentelploeg. Niet alleen kan een
trekker in plaats van één twee scharen trekken,
maar ook het keren op de wendakker vraagt veel
tijd. Vaak is zelfs voor het wentelen nog een tweede
man aanwezig. Het komt nogal eens voor, dat men
met de aanschaffing van een ploeg nog even wacht,
omdat men de kosten over meer jaren wil verdelen
of omdat men nog niet weet, welke ploeg men moet
nemen. Wanneer men een trekker gaat kopen,
dient men tegelijkertijd een bijpassende ploeg aan
te schaffen, Er zijn nog wel meer voorbeelden te
vinden. Een ander voorbeeld dat ik U wil noemen
is het gebruik van een geulentrekker voor paarden-
tractie achter een trekker. Voor de bediening hier
van is eveneens een tweede man nodig.
Bij lichte trekkers kunnen vaak met voordeel
aanbouwwerktuigen worden gebruikt, vooral wan
neer deze trekkers zyn uitgerust met een hydrau
WAARDE DER NEDERLANDSE LAND- EN TUINBOUWPRODUCTIE.
lische hefinrichting. De aanbouwwerktuigen geven
meestal nog wat druk op de achterwielen, zodat
minder gauw slip optreedt. Het geheel van trekker
en aanbouwwerktuig is zeer wendbaar en handig in
gebruik.
Bij aanbouwwerktuigen is het tevens van be
lang, dat ze goed passen achter de trekker waaraan
ze moeten worden bevestigd. Er moet vooral wor
den gelet op de wijze van bevestiging. Wanneer
men bijvoorbeeld een trekker met driepuntsbeves
tiging heeft, verdient het meestal aanbeveling ook
werktuigen, geschikt voor driepuntsbevestiging te
gebruiken. Doordat de werktuigen snel kunnen wor
den gemonteerd of verwijderd, kan de tijd van om
bouwen tot een minimum worden beperkt. Bij ge
bruik van aanbouwwerktuigen is dit een zéér be
langrijke factor.
Verscheidene werktuigen moeten worden aan
gedreven. Het is beter dat de aandrijving plaats
heeft door de aftakas van de trekker dan door de
wielen van het werktuig. Men heeft bij trekkeraan
drijving geen last van slip en men kan door middel
van de versnellingen de snelheid van de aangedreven
delen aanpassen aan de voortbewegingssnelheid.
Ook de afstelling van de werktuigen is voor een
doelmatig gebruik van de trekker van belang. Een
werktuig, dat slecht is afgesteld, vraagt meestal
veel meer trekkracht dan wanneer het goed is af
gesteld. Vaak wordt de trekker door de slechte af
stelling van het werktuig ook minder goed bestuur
baar.
Ik heb al gezegd, dat bij de aanschaffing van
een trekker de bedrijfsvoering aan het gebruik van
de trekker moet worden aangepast. Het is meestal
gewenst de wendakkers van de percelen behoorlijk
breed te nemen, zodat er vlot en zonder gevaar kan
worden gedraaid. Verder moet men trachten zo
weinig mogelijk sporen te maken, vooral bij de
voorjaarsbewerking. Men kan proberen in het voor
jaar in één gang van de ti'ekker meer werkzaam
heden tegelijkertijd te laten verrichten, bijv. door
2 verschillende eggen achter elkaar te hangen, of
door achter de zaaimachine een egge te hangen, enz.
Over het gehele jaar gerekend worden met de
trekker op elk perceel zeer veel sporen gemaakt.
Vele landbouwers achten het gewenst op regelmatige
tijden gedurende het ploegen ondergronders te ge
bruiken, om de ondergrond weer eens los te maken.
Er komen op elk bedrgf werkzaamheden voor,
die zowel door paarden als door de trekker kunnen
worden gedaan, bijv. transportwerk. Vaak laat men
dit werk aan de paarden over op grond van de
redenering, „als de paarden niet werken, kosten
ze toch voer". Maar de behoefte aan personeel
kan in dergelijke gevallen een belangrijke rol spelen.
Wanneer men weinig personeel heeft en nog andere
dringende werkzaamhedën moeten worden verricht,
is het meestal raadzaam de trekker te gebruiken.
Met de trekker kan het werk gewoonlijk sneller
gebeuren dan met de paarden, terwijl het werk met
de trekker minder manuren kost. Het uit de weide
halen van de paarden en het inspannen kost nogal
wat tijd. Er dient voor elk geval afzonderlijk te
worden bekeken wat het beste uitkomt.
Ik wil thans eindigen met de volgendesamen
vatting: Volgt de voorschriften omtrent bediening
en onderhoud nauwkeurig op. Besteedt voldoende
aandacht aan de uitrusting van de trekker en ge
bruikt doelmatige werktuigen, die op de juiste
wijze zijn afgesteld.
Op 14 December 1953 overleed te Oostburg, na
een ziekte van slechts enkele weken, de heer R. J.
van Waes in de ouderdom van 75 jaar.
Een groot man op veeteeltgebied is van ons
heengegaan. Ruim 15 jaren was hij keurmeester
voor de Provinciale Commissie voor de verbete
ring van het Rundvee in Zeeland; in al deze jaren
heeft hij zeer veel werk voor de veefokkerij ver
richt.
WAARDE DER NEDERLANDSE IN- EN UITVOER.
waarde in millioenen guldens
uitvoer in perc.
invoer
uitvoer
v. d. invoer
Jaar
Jan.-Sept. D
Jan.-Sept.
Jan.-Sept.1)
1938
117
85
73
1948
401
203
51
1949
428
287
67
1950
624
403
65
1951
838
586
70
1952
709
672
95
1953
722
648
90
V) Maandgemiddelde.
akkerbouwproducten
veeteeltproducten
tuinbouwproducten
totale waarde land. en
tuinbouwproducten
1946/
1947/
1948/
1949/
1950/
1951/
1952/
1947
1948
1949
1950
1951
1952
1953
X 1 millioen.
863
803
801
1.018
1.108
1.218
1.282
1.343
1.430
2.050
2.578
2.812
3.037
3.220
462
459
512
526
512
609
611
2.668
2.692
3.363
4.122
4.432
4.864
5.115
(Economische Voorlichting.)