De bestrijding van de vergelingsziekte begint in de herfst
Polder- en Waterschapslasten
in de provincie Zeeland over het jaar 1952
ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD
Het probleem van de bestrijding der vergelingsziekte ligt heel wat lastiger dan die van vele andere
plantenziekten. We kunnen de schade die deze ziekte jaarlijks aan de landbouw toebrengt duide
lijk constateren, doch weten omtrent de bronnen der ziekte en de wijze van verspreiding nog niet
voldoende om het gehele terrein van infectie en bestrijding te kunnen overzien. Dat maakt helaas
dat pessimisten nog altijd hun schouders kunnen ophalen over het nut van iedere bestrijdings-
methode.
Dat was dit voorjaar mogelijk toen de tijd aanbrak de bietenkuilen op te ruimen. Deze kans
doet zich nu weer in andere vorm voor, daar hetmiddel Conserbeta op de markt is verschenen.
Teneinde de verschillende mogelijkheden in ogenschouw te nemen, laten we Prof. Dr. H. J. Schuur-
mans-Stekhoven aan het woord en vullen de gegevens van de door hem gehouden lezing aan met
een aantal gedachten, die rondom dit probleem leven in de kringen van wetenschap en voorlich
ting.
IN 1952 ENORME SCHADE.
Deskundigen hebben de schade aan vele per
celen in 1952 toegebracht geschat op een op
brengstderving van 15 neemt men gemiddeld
10 c/c aan dan komt men op een opbrengstderving
van 300.000 ton ter waarde van omstreeks 12 mil-
lioen gulden. Deze schatting van Prof. Schuur-
mans-Stekhoven komt ons als landelijke schatting
rijkelijk hoog voor; het blijft echter een millioenen-
zaak.
Maar al te veel zijn we geneigd de voederbieten
hierbij te vergeten, omdat we niet gewend zijn dit
product direct in geldswaarde om te zetten; gezien
het ongeveer even grote areaal mag de schade aan
dit gewas aangericht op hetzelfde bedrag begroot
worden, aldus Prof. Schuurmans.
De schade is overigens niet tot ons land, waar
Limburg, O. en W.-Noord-Brabant en Zeeuws-
Vlaanderen wel de kroon spannen, beperkt daar
ook het Rijnland, Westfalen en België een omvang
rijke aantasting te zien geven.
Nu kan men tegenwerpen dat de schade die de
vergelingsziekte in 1952 veroorzaakte, niet normaal
genoemd kan worden, omdat dit een aantasting
was die onder uitzonderlijk ongunstige omstandig
heden tot stand gekomen is.
Dit is ongetwijfeld waar, doch een herhaling en
zelfs een overschrijding van deze schade is moge
lijk. En hier zal toch ook terdege rekening mee
gehouden moeten v/orden.
Wanneer een sterke aantasting van de ziekte
samen zou gaan met een ook in andere opzichten
ongunstig jaar voor de bieten, zou de schade bijna
catastrophaal kunnen worden.
Telers en fabrieken hebben daarom belang bij
bestrijding vanwege een zo regelmatig mogelijke
opbrengst der bieten; de ene als basisproduct van
het bedrijf en de ander als grondstof voor de
fabriek.
VERBREEK DE KETEN.
Wanneer we er in zouden slagen de keten te
verbreken die van het gewas in het ene jaar, voert
naar dat in het volgende, zouden we klaar zijn.
In deze keten vormt de kuil der voederbieten, als
verblijfplaats van de met het vergelingsziektevirus
besmette luizen een schakel. En wel de belang
rijkste, zodat dan ook steeds geadviseerd werd de
kuilen van voederbieten vóór 1 April op te ruimen.
De luizen zijn dan nog niet actief en de besmetting
kan zo voorkomen worden. Mede door de bijzon
dere omstandigheden in dit voorjaar heeft deze
methode niet de kans gehad die ze verdiende. Doch
ondanks alle mogelijkheden die er liggen in het
aanpassen van het voederplan aan dit opruimen,
moet men toch ook de moeilijkheden van deze
methode terdege onder het oog willen zien. Vooral
voor de veehouderijbedrijven die verder ook
weinig belang bij de bestrijding hebben stuit de
uitvoering op vele moeilijkheden.
Zo men er al in mocht slagen deze schakel weg
te nemen, er blijven dan nog een aantal ketenen
van geringer belang over.
We noemen eerst de z.g. waardplanten, die als
gastheer optreden en zo dus de keten tussen de
gewassen in twee opeenvolgende jaren vormen.
Als zodanig zijn te noemen planten van de familie
der ganzevoetachtigen en kruisbloemigen, als witte
krodde en het herderstasje. To<£i weet men over
de functie van deze waardplanten nog maar bitter
weinig.
Bovendien zijn niet alle waardplanten van werke
lijk belang als men ziet dat hieronder vele eerst in
het voorjaar kiemende 1-jarige onkruiden voor
komen.
Nader onderzoek naar de draagwijdte van dit be
grip is dringend nodig. Indien we weten welke
planten hierbij een rol spelen kunnen we tevens
overwegen of de bestrijding van deze onkruiden
met eenvoudige middelen mogelijk is.
Tenslotte komen we bij een zijketen die met wat
goede wil vrij goed te verbreken is. Deze keten
wordt gevormd door de losse koppen die op het
bietenland achterblijven of door het vee versmaad,
in de weide blijven liggen. Wanneer deze koppen
niet bevriezen, openen ze de mogelijkheid tot be
smetting, daar ze in het voorjaar uit kunnen lopen
en zodoende de luizen de kans geven het virus
over te brengen op bietengewassen.
De mogelijkheid om deze besmettingsbron uit te
schakelen is er. Voor de koppen, die achtergebleven
zijn op het weiland, is het meer nauwgezet voeren
de oplossing.
Moeilijker ia het echter te vermijden dat koppen
na het rooien op het land achterblijven, vooral als
dit rooien onder ongunstige omstandigheden plaats
vindt, met wat goede wil is ook dit op te lossen.
Uit het bovenstaande kan de conclusie worden
getrokken, dat het uitschakelen van de keten, die
via de voederbieten loopt naar het nieuwe gewas,
het voornaamste doel moet zijn bij de bestrijding.
EEN NIEUWE MOGELIJKHEID.
De met Conserbeta genomen proeven rechtvaar
digen een zeker optimisme dat het virus in de kuil
werkeloos gemaakt zou kunnen worden.
Deze laten zien dat het middel:
1". kiemremrnend werkt;
2°. de luizen doodt;
3°. conserverend werkt.
Daarnaast kan men nog aanvoeren dat de wortel
vorming wordt geremd, de verliezen aan voedings
waarde beperkt worden terwijl de bieten ook beter
houdbaar worden.
Dit is gebleken uit allerlei proeven die de laatste
jaren in samenwerking met de Rijkslandbouw-
consulenten zijn genomen. Vermindering van het
kuilrot werd bij de helft der kuilen bereikt, terwijl
de bieten 3 tot 8 weken na hgt Opruimen van de
kuil nog gaaf en hard bleven.
De bieten in de behandelde kuilen gaven in
van het aantal gevallen een hoger droge stof- ën
suikergehalte. Het middel gaat na toepassing ge
leidelijk in dampvorm over. Zodoende is het nood
zakelijk de kuilen na het uitzweten af te sluiten
en een winterdek aan te brengen dat geen enkele
ventilatiemogelijkheid geeft. Voor de voederbieten
die op normale wijze worden gevoerd, is 3 kg van
het poeder reeds voldoende De bieten, die men tot
b.v. Maart voert, hoeven niet te worden behandeld,
zodat men met de behandeling van het gedeelte,
dat na Maart gevoerd zal worden, kan volstaan.
STREEKSGEWIJZE TOEPASSEN.
Wil men enig zichtbaar succes boeken, dan is het
noodzakelijk, dat de bestrijding op grote schaal
wordt aangepakt en dat met alle mogelijke mid
delen getracht wordt ook dc minder enthousiaste
telers over te halen mee te doen. Dit is noodzake
lijk, daar de luizen, als het noodzakelijk is, enige
tientallen kilometers kunnen afleggen, vooral als
er mooi zonnig weer met omhooggaande luchtstro
men heerst.
Afdoende kan een bestrijding dus nooit zijn, doch
ergens moet de grens liggen en waar zou men
deze beter kunnen trekken dan op die plaatsen,
waar deze reeds geografisch aanwezig zijn.
De keuze van het eiland Noord-Beveland is daar
om, ondanks de plaatselijke smalle waterleidingen
met andere eilanden, zeker te verdedigen. Zoals
men weet ligt het accent van de proeven in Zeeuws-
Vlaanderen meer bij de bewaring, dan bij de be
strijding.
Als eerste opwelling zou men geneigd zijn te
zeggen, dat moet de streek nu maar eens samen
betalen. Dit jaar zal bij de proeven, die worden
genomen, de kwestie van de financiering nog geen
rol van betekenis spelen, daar een belangrijke
Rijkssubsidie in het vooruitzicht is gesteld en de
bijdrage van de telers beperkt kan blijven.
In volgende jaren zal bij hernieuwde toepassing
hier zeker rekening mee móeten worden gehouden.
Het komt ons voor, dat de suikerfabrieken en de
telers hier beiden belangen hebben liggen, die een
bijdrage rechtvaardigen. Met de telers van de
suikerbieten is men er nog niet; ook de telers van
uitsluitend voederbieten, en zelfs ook de gebruikers
van deze bieten, die ze niet zelf telen, moeten in
de bestrijdingscampagne worden opgenomen, ten
einde deze goed te doen slagen.
Het is altijd al moeilijk geweest personen, die
hun belangen niet direct zien liggen, aan bestrij-
dingsprojecten mee te laten betalen.
Het lijkt ons daarom, dat vooral de laatstgenoem
den door een subsidie van de zijde van overheid
en/of industrie tot medestrijders moeten worden
gemaakt, om het aantal lekken,waardoor het virus
onze bietenvelden binnendringt, zo laag mogelijk
te houden.
B.
In de bijgaande tabellen is een overzicht opge
steld van de polder- en waterschapslasten in de
provincie Zeeland. De gegevens zijn grotendeels
ontleend aan de Provinciale Almanak voor Zee
land voor 1953.
Dezelfde indeling van vroegere berekeningen is
aangehouden:
A Polders, ruim 100.000 ha, de waterkerende
polders;
B Polders, bijna 42.000 ha, de binnenpolders;
C Polders, bijna 10.000 ha, de calamiteuze polders.
Enkele internationale en interprovinciale pol
ders met een oppervlakte van minder dan 2000 ha,
en enkele polders van één eigenaar zijn niet in het
overzicht opgenomen.
In onderstaand staatje staat vermeld de stijging
(uitgedrukt in vergeleken bij 1939 als basis).
waterkerende
binnen
calamiteuze
polders
polders
polders
omslag
stijging
omslag stijging
omslag
stijging
t.o.v.
l.O.
t.o.v.
1952
1939
1952 1939
1952
1939
38.20
211
16.26 195
74.08
200
34.66
208
20.57 245
58.69
223
34.73
241
20.51 215
68.09
205
41.50
169
18.86 215
59.45
189
48.38
255
12.57 214
33.—
275
46.92
181
21.42
157
12.91 200
54.54
167
A Polders 15.75
B polders 7.27
C polders 31.06
A B C
Polders 14.49
1939 1939 1950 1951 1952 1952
-- omslag
stijging t.o.v. 1939 p. ha
201 222 235 36.99
171 185 204
185 185 190
omslag
p. ha basls
100
100
100
14.81
59,08
100 195 212 223 32.27
Uit dit staatje blijkt wel overduidelijk, dat de
waterschapslasten nog steeds blijven stijgen.
Het totaalbedrag aan waterschapslasten, opge
bracht in de provincie Zeeland (uitgezonderd de
internationale en interprovinciale polders) bedroeg
in 1939 2.171.095 en in 1952 4.875.902.
Onderling vertonen de streken van Zeeland ook
nog grote verschillen, zoals blijkt uit het staatje
boven in de volgende kolom, waarin zowel de hoog
te der lasten over 1952 als het indexcijfer t.o.v. 1939
is weergegeven.
Schouwen-D.
Tholen
Z.-Beveland
N.-Beveland
Walcheren
W. Z.-Vlaand.
O.-Z.-Vlaand.
Wanneer we de gemiddelde waterschapslasten
gaan vergelijken met de gemiddelde pachtprijzen
over bepaalde jaren, dan moet hierbij wel worden
bedacht, dat deze pachtprijzen (uit de statistiek van
het C. B. S.) alleen betrekking hebben op de in dat
jaar afgesloten contracten. In een periode van stij
gende pachtprijzen liggen de werkelijke gemiddelde
pachtprijzen dus lager dan de cijfers van de sta
tistiek. De gemiddelde pachtwaarde daarentegen
ligt aanzienlijk hoger dan de pachtprijs uit de sta
tistiek omdat veel pachtobjecten, en vooral boer
derijen, nog steeds verpacht worden tegen pacht
prijzen, die belangrijk liggen beneden de door de
Grondkamer toegelaten pachtprijzen. Feitelijk zou
daarom een vergelijking tussen de gemiddelde
waterschapslasten en de pachtprijzen, zoals de
Grondkamer deze gemiddeld toelaatbaar acht, meer
zin hebben. (Zie tabel onderaan.)
De stijging van de lasten gaat voort en op een
voortgaande stijging moet gerekend worden. Een
verdere stijging van de door de Grondkamer toe
gelaten pachtprijzen de „pachtnormen" lijkt
in een aanzienlijke mate niet meer mogelijk af
gezien van eventuële geringe verhogingen voor de
allerbeste gronden omdat een mogelijke pacht-
verhoging toch in de eerste plaats voor een hogere
gebouwentoeslag aangewend moet worden, gezien
de sterk gestegen lasten, rustende op de gebouwen.
Wanneer dus de pachtwaarde van het land in de
1939
Pachtprijs boerderijen p/ha
Pachtprijs los bouwland p/ha
Omslag
A B -j- C polders p/ha 14.49
1940 1947-'48 1948-'49 1949-'50 1950*51 I951-'52
84
90
99
99
25.28
102
104
27.68
106
107
28.23
115
115
30.77
123
119
32.27