Vogelschade en haar bestrijding in land- en tuinbouw ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD Vogels. Het horen en zien van deze dieren, wekt bij een zekere categorie mensen reeds erger nis op. Daar staat lynrecht tegenover een categorie mensen die met alle hun ten dienste staande middelen tracht vogels te kweken en te beschermen. Tussen deze twee uitersten ligt een bijna niet te overbruggen verse' De eerste categorie gaat veel te ver met het bevechten of bestrijden van deze dieren. E:i het gebeurt maar al te dik wijls, dat het tegenovergestelde plaats heeft met de tweede categorie. Beide kunnen dus in hun ijver hetzij om te doden en te vernietigen, hetzij om te kweken en te beschermen zó ver gaan, dat hun doelstellin gen grenzen aan fanatisme. Ze maken geen onder scheid tussen goed en kwaad, schadelijk erf niet schadelijk. Een feit is het: de vogels zelf zijn meer gebaat bij de mens die behoort tot de genoemde tweede categorie, dan bij die, welke behoort tot de eerste categorie. In dit artikel zullen we trachten het vogelprobleem te belichten, zoals het in werkelijkheid is. We zullen zoveel mogelijk de schade door vogels bespreken. En tevens de mogelijkheden, maar ook de moeilijkheden van de bestrijding onder het oog zien. De algemene richtlijnen, alsmede het cijfermateriaal in dit artikel zijn mede ontleend aan een artikel van Dr E. van Koersveld, hetwelk voorkwam in het tuindersweekblad „Groenten en Fruit" van 2 April j.l. Het is een vaststaand feit, dat op verschillende plaatsen in ons land, de schade, aangericht door vogels een steeds groter probleem gaat worden. Hoe komt dat, zijn er meer vogels? Dit laatste moet beslist worden ontkend; het is echter wel waar, dat het aantal vogels, dat van de verfijnde cultures mee kan eten, groter wordt. Door de intensievere teelten worden de mogelijkheden groter. Bij sommige teelten kunnen we in het geheel geen vogels meer dulden. Het is opvallend, dat waar geen mensen wonen, men ook velerlei vogels niet aantreft. Een voor beeld hiervan is de gewone huismus. Waar men sen zijn, treft men huismussen aan. Ze leven gro tendeels als parasieten van hetgeen door de mens wordt gezaaid en geoogst. Denk b.v. aan het bedje sla, dat men met de grootste zorg omringt, om in het voorjaar maar zo vlug mogelijk vroege groente te hebben. Voor sommige cultures zijn vogels werkelijk een hinder; de maïsteelt is hiervan een goed voor beeld. De vogels staan als het ware in sorpmige streken een uitbreiding van deze' t'eèlt volkomen in de weg. De schade is soms zö gfööt, dat tnenige teler er bang voor is om maïs uit te zaaien. Het komt er dus op neer, dat men, mede door de intensievere teelt van land- en tuinbouwproducten steeds minder vogels duldt. Vele van hen zijn on genode gasten en volgens categorie één künhen we ze missen als(vul zelf maar in). SCHADELIJK OF NUTTIG? Het is moeilijk uit te maken of een vogel schade lijk Of nuttig kan worden genoeriid. Hetgeen ik hier beweer is' natuurlijk zeer aan vechtbaar, want de één roept „ach en wee" wan neer hij vijf aardbeien door een vogel beschadigd ziet. Een ander neemt een geheel andere maatstaf aan, omdat hij door sympathie tegenover de vo gels of door toeval, het nut van de vogel van nabij heeft leren kennen of gezien. Naast de aangerichte schade heeft bijna iedere vogel ook zijn nut. Men zegt wel eens, dat ieder mens zijn goede en zijn kwade eigenschappen heeft. Welnu, zo is het ook met de Vogels. Er is geen enkele vogel of deze bezit beide eigenschappen. Geheel nuttig of geheel schadelijk is geen enkele vogel. De vogel die in de winter honderden slakken ver nietigt U kent ze wel die slakken, ze trekken van die mooie zilveren sporen over Uw rijpe aardbeien eet in de zomer wel eens een aardbei. Het gaat er nu om, wat weegt het zwaarst, de schade die veroorzaakt kan worden door de legioenen slakken of de schade van de lijster of merel aan wat rijpe vruchten. Éénzelfde vogel kan dus op twee plaatsen trach ten aan de kost te komen. Met dit verschil, dat ze op de ene plaats nuttig werk verricht en op de andere schadelijk is. Het is veel gemakkelijker om schade waar te nemen, dan het nut van een vogel vast te stellen. Dit komt omdat men bij sphade een directe terug gang in de beurs ziet of voelt. Van schade, zo re deneert men, wordt men financieel niet beter en „het gaat om de laatste regel" zegt de econoom. Zo is het ook. Het nut is veel moeilijker waar te nemen. Dit komt welicht pas na lange tijd tot uiting. In verschillende gevallen komt het mis schien helemaal niet tot uiting, terwijl de winst in indirecte zin toch aanwezig is. In het bovenstaande is reeds opgemerkt, dat het ontzettend moeilijk is, positief uit te maken, wan neer een vogel zodanig schadelijk is, dat ze a.h.w. niet meer kan worden geduld. Even moeilijk is het, om aan te tonen, dat een vogel zó nuttig is, dat ze bescherming verdient. Pas wanneer de schade, over het gehele jaar bezien, het nut steeds overtreft, is het evenwicht verbroken en kunnen we van een uitgesproken schadelijk dier spreken. Het is wel jammer, doch over deze dingen is nog zeer weinig bekend, zodat het van het grootste be lang is, dat men eens hard aan het werk gaat om de grote achterstand op dit gebied in te halen. Wanneer we in dit artikel, de schade willen be spreken van enige vogelsoorten, waarvan de land en tuinbouw beslist de nadelen ondervindt, begin nen we eerst de schadelijkste te noemen. Dan vol gen de minder schadelijke, d.w.z. die soorten welke als minder schadelijk moeten worden aange merkt, zodat de minst schadelijke het laatst aan de beurt komt. 1. HUISMUSSEN. De kwajongens onder dé vogels; ruziemakers, die in het voor jaap* in speelse buien, de bloesem van onze kruisbessen en pruimebomen afpikken. In de zomer gaat hun voorliefde uit naar de rijpen de graanvelden, terwijl de schade aan handels gewassen als maanzaad, koolzaad e.d. soms zeer belangrijk is. Met hun brutaliteit beletten ze zelfs onze nut tige insectenetende vogels het nestelen. Hoe groot het aantal van deze vogelsoort in ons land is, kan moeilijk worden vastgesteld. Hun aan tal wordt geschat tussen 2% k 3 millioen. Dit is zonder meer een respectabel aantal. Hoewel de huismus ook nog wel goede zijden heeft, o.a. door het vangen van rupsen in Meidoorn heggen, moet deze vogel beslist als schadelijk voor land- en tuinbouw worden genoemd 2. SPREEUWEN. Dit is een vogel, die zeldzaamjrals éénling schade doet, zelfs niet in kleine kopp^s. De spreeuw is de vógel van de massa.' In grote groepen vallen ze hier of daar neer en berokkenen dan, soms niet geringe, schade. Iedere kersenteler ziet met enige angst de tijd van de rijpe kersen tegemoet. Het is een bekend feit, dat het ene seizoen sterk kan verschillen met het, andere, hoewel het z.g. „spreeuwen wachten" toch altijd grote,offers vraagt. Dan de schade aan het klein-fruit als rode bes sen, aardbeien, rijpe kruisbessen en frambozen. Wanneer er'geen ander voedsel te vinden is, ont zien ze ook rijpende appels of peren niet. Over het algemeen is de schade in de fruitteelt zeer belangrijk. In andere streken van ons land, waar de rietcul tuur een bron van inkomsten vormt, veroorzaken de spreeuwen soms grote schade. Ze gebruiken de rietvelden als slaapplaatsen. Gebroken en beschadigd riet is de oogst van enkele dagen, wan neer men deze dieren als logeergasten heeft moe ten ontvangen. De totale schade die in ons land door de spreeuw weedt veroorzaakt, moet ruw worden geschat op een bedrag, dat tussen 1 a 2 millioen gulden ligt. Dit is een hele som, doch is toch te aanvaarden, wanneer men weet, dat b.v. het „spreeuwen wach ten" ongeveer een bedrag van 750.000 eist per seizoen. De schade aan het r-iet wordt geraamd op 200.000. Doet de spreeuw dan niets dan schade? Zo is het ook weer niet. De spreeuw is een harde wer ker, een vlijtige veldarbeider. In alle seizoenen kan men ze op het veld bezig zien te zoeken naar wormpjes, slakken en insecten. Als men echter de schade naast de voordelen afweegt, moet men tot de conclusie komen, dat de spreeuw een schadelijke vogel js, zeer zeker in de tuinbouw. In de landbouw is de schade van de spreeuw beduidend minder. 3. HOUTDUIVEN EN HUN SOORTGENOTEN. Wie kent ze niet. Als er ooit een vogel is, waar een boer argwanend naar kijkt, dan is dit wel, vaak zeer terecht, de duit'. Hoewel de duif het symbool van de vrede en van zachtzinnigheid is, he<e* de houtduif het toch klaar gespeeld, zich de boer als vijand op de hals te halen. Dr. Jac. P. Thijsse schrijft over hen, dat ze on danks hun vele tekortkomingen toch tot de inte ressantste vogels Van ons land behoren. Dit mag nu wel waar zijn en we twijfelen geen ogenblik aan de uitspraak van deze grote vogelkenner doch wanneer we deze dieren bij honderden zien neerstrijken op onze koolzaad akkers of percelen erwten, blijft er van dat inte ressante niet veel over. We wensen ze dan, op zijn vredigst uitgedrukt, op de Champs Elysées te Parijs of in het Vondelpark te Amsterdam. Zoals wellicht bekend is, staan deze parken bekend om het groot aantal duiven, die er zijn gehuisvest. Trouwens in al onze grote steden komen veel hout duiven Voor. Ze doen daar geen schade en zijn daar zeer geliefde vogels. In de landbouw doen ze verder nog schade aan pas ingezaaide granen enzijn ze niet verzot op het ontkiemende bonengewas? Naast de houtduif treft men ook een groot aan tal verwilderde postduiven aan, die door omstan digheden hun woonplaats uit het oog hebben ver loren. Postduiven, die door hun meesters slecht ver zorgd worden, kan men eveneens bij de troepen houtduiven aantreffen. Het aantal houtduiven, die als standvogels in ons land hun woonplaats hebben, bedraagt enige honderdduizenden. In Nederland houdt men ongeveer ruim 2 mil lioen post- en sierduiven; zeer zeker een aanzien lijk aantal. De schade van deze dieren is over het algemeen zeer gering, mede doordat de duiven- houders in de meeste plaatsen gebonden zijn aan gemeentelijke verordeningen. Deze schrijven meestal voor op'welke uren de dieren in bepaalde tijdvakken van het jaar mogen uitvliegen. Door de stedeling waarschijnlijk betreurd, moet de houtduif in de land- en tuinbouw tot de schade lijke vogels worden gerekend. 4. ROEKEN, KAUWEN EN KRAAIEN. We kunnen deze onder één groep, de kraai- achtigen, samenvatten, hoewel er onderling belang rijke verschillen niet alleen in lichaamsbouw, maar ook in levensgewoonten zijn waar te nemen. In Zeeland hebben we wel het meest te maken met de roeken. Ten onreechte worden deze over het algemeen kraaien genoemd. De lezers zullen het ons niet kwalijk nemen, wanneer we beweren, dat waarschijnlijk 95 van de boeren en tuinders niet in staat zijn roeken, kauwen en kraaien van elkaar te onderscheiden. Veel mensen heb ik wel eens de vraag gesteld of ze de verschillen tussen deze vogels kenden en dan bleek, dat dit niet het geval was en dat ze kortom alles kcaaien noemden. Willen we echter begrip krijgen voor d? jnptho- de's, welke voor de bestrijding moeten worden toe gepast, dan is het wel degelijk nodig, dat we weten met welke vogel we te doen hebben. Voor een leek is het inderdaad moeilijk om, wan neer men ze in het veld ziet, onderscheid te maken tussen deze vogels. Over de bonte kraai zullen we niet veel zeggen; iedereen zal deze dieect kennen. We weten alle maal, dat bij deze vogels kop, keel en borst, vleu gels, staart, evenals snavel en poten volkomen zwart zijn. Terwijl de rest van het lichaam grauw wit van kleur is. Ze leven in groepen.en verme nigvuldigen zich in ons land niet. Eind Maart begin April vertrekken ze naar andere streken. In de zomermaanden treft men een enkeling aan. Meestal zijn dit dieren, die wegens omstandigheden de trek niet konden meemaken. De broedplaats Van de bonte kraai treft men aan in de landen ten Noorden van de Eider en ten Oosten van de Elbe. De schade die ze aanrichten is over het algemeen gering; ze leven in hoofdzaak van schelpdieren, vandaar dat het strand voor hun een geliefkoosde plek is. Het zijn echter ook vleeseters; dit heeft al menige zieke haas of konijn ondervonden. De zwarte kraai komt in vorm en afmeting met de bonte overeen. In de winter treft men ze wel aan in gezelschap van de bonte. In de zomer bou wen ze hun nest hier te lande op zeer afgezonderde plekken. De zwarte kraai heeft a.h.w. een eigen gebied en voelt zich daar heer en meester. Het is een echte róver; de gehele zomer voedt hij zich en zijn jongen zoveel mogelijk met eieren en jonge vogels. Men treft deze vogel zeer weinig aan in de omgeving waar mensen wonen en werken. De zwarte kraai zoekt 'n woonplaats op plaatsen waar veel vogelleven is, o.a. moerassen en bossen. Mocht en* echter één in de buurt van het bedrijf nestelen, let dan op de kuikens. Dan de roeken. Ze zijn iets kleiner dan de kraaien. Ze levtn in grote groepen bij elkaar en nestelen ook als zodanig. De roek is te herkennen aan zijn op zicht, los zit tend verenpak. Hij bezit een betrekkelijk lange snavel. Aan de mondhoeken heeft de roek kale plekken, waar de veren zijn uitgevallen. Men be weert, dat deze plekken ontstaan doordat ze hun snavel de geond in boren bij het zoeken naar larven en insecten. Tijdens deze bezigheid vinden ze dan ook het ontkiemende graan, als tarwe in het na jaar en andere soorten graan, erwten en maïs in het voorjaar. De kauwen zijn kleiner dan de roek; mooie vogels met een mooi aaneensluitend verendek. Een goed kenmerk zijn hun witte ogen. De nek- en wangveren hebben a.h.w. een satijnachtige witte glans. Hun verenpak past beter dan bij de roek. Bij deze laatste hangen de borst- en buikveren énigszins omlaag. Een roek schommelt bij het lopen heen en weer en is zeer druk en bedrijvig. De kauwen zijn rustig en gedragen zich meer als kalme eer biedwaardige vogels. De schade van roeken en kauwen is ongeveer gelijk. Voor de landbouw betreft dit het oppikken

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1953 | | pagina 10