(Bogsfoveró en Ringen OOGST 1953 li ORGAAN VAN DE LANDBOUW JONGEREN GEMEENSCHA? ZEELAND OB5! Fragmenten uit „De Oogst" m W BIJEENKOMSTEN L. J. G. AFDELING OOSTKAPELLE EN OMSTREKEN. van STIJN STREUVELS ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD n 3 n Redactie: J. D. Haak Dzn, A. C. Hanse, P. Hendrikse, M. Kosten, L. de Jager, Z. Poppe en M. Poissonnier. Redactie-adres: Secretariaat L. J. G., Landbouwhuis, Goes. if Is VVfe: JX „Vt V» AU /M\ '1^\ VJ' ^kl - I\f 1Q1 B\j alles wat gelijk blijft, vertoont deze oogstperiode opmerkelijke ver schillen met voorgaande. In een artikel in dit nummer vraagt één der redacteuren zich af wat de zin is van het oogsten in een wereld, waar in zich plaatselijk enorme hoeveelheden landbouwproducten ophopen, die als een dreigend onweder hangen boven de Europese markten. Een schrille tegenstelling met de felle honger van velen elders in de wereld, die geen geld hebben om zelfs tegen lage prijzen te kopen uit die overvloed. Schreeuwt onze wereld niet om samen bindende krachten om deze problemen te lijf te gaan? Laten we niet te ver van huis gaan om tegenstellingen te zoeken. Waar aan de ene zijde van de dijk de zelfbin- der ratelt of de maaidorser gromt, zien we aan de andere zijde een golvende binnenzee of troosteloze en doodse vlakten. Laten we hierdoor het voor recht te mogen en te kunnen oogsten, nog eens diep tot ons door laten drin gen. Waarom spreekt deze oogstperiode ons toch weer steeds aan? Is het omdat het land daarna weer geploegd wordt en we weer met een schone lei kunnen beginnen? Neen, het is vooral de be kroning van het werk door het binnen halen van de vruchten van het werk. Want ondanks bestrijdingsmiddelen en resistente rassen voelt de boer zich in wezen afhankelijk. En vooral de graan oogst is vanouds, tot het binnenhalen, het meest kwetsbaar geweest. Graandrogers en silo's hebben daar wel verbetering in gebracht, doch ze hebben het risico niet weggenomen. Wat is er de laatste tientallen jaren veranderd, als we de fragmenten uit „De oogst" van Stijn Streuvels nog eens nalezen.' Daar hebben we een Vlaming voor nodig om ons dat gezwoeg van het handwerk in ongekend lange dagen nog eens fel te schilderen. Neen, allemaal romantiek was het zeker niet dat landleven van vroeger. Laten we dankbaar zijn voor de voor uitgang, doch vooral ook beseffen dat we deze reusachtige vooruitgang op technisch gebied ook op andere terrei nen bü moeten houden. Wanneer straks de oogst grotendeels geborgen is, zullen we ons daar nader op moeten bezinnen in ons verenigings verband. B. Weer is de oogsttijd de periode waarin de boer de vruchten kan plukken en de resultaten kan zien van z'ti arbeid aangebroken. Het kan niet anders of het moet een boer een zekere voldoening schenken wan neer hij na de periode van zaaien en verpleging, z'n oogst kan binnen halen. Want de oogst is de kroon op z'n arbeid; het sluitstuk van z'n werk. Voordat het echter zo ver was heeft hem dat veel moeite en zorg gekost. Veel is er van hem gevergd: werk kracht, doorzettingsvermogen en vak manschap. En voor een groot ge deelte hangt de grootte van z'n oogst dan ook van deze dingen af. Een flinke boer zal doorgaans meer oog sten dan z'n buurman die minder flink is. Toch hangt het daar niet alleen vanaf. Bij het productieproces in het landbouwbedrijf heeft men nog altijd te maken met de natuur. Een pro ductiefactor die zich niet laat rege len, zodat de boer zeer afhankelijk is van de grondsoort en weersgesteld heid. Dat men zeer afhankelijk is van de weersgesteldheid hebben we vooral ook in dit jaar weer gezien. Het was een vroeg voorjaar, zodat men al vroeg met het inzaaien kon beginnen. Maar de temperatuur bleef laag, zodat de ontkieming met al te vlot verliep, hetgeen nog ver ergerd werd door de slagregen op Goede Vrijdag, zodat men op som mige percelen aardappelen zelfs rotte poters in de grond aantrof. Daarna volgde een periode van droog weer* totdat het omstreeks Pinksteren regende. Nog steeds was het weer niet groeizaam en feitelijk konden we pas in de maand Juni van een goede stand der gewassen gaan spreken. Ja, over 't algemeen staan de ge wassen op de drooggebleven gronden er, ondanks het slechte weer dat we dit voórjaar hebben gekend, goed voor. j Anders is het met de gerst op de drooggekomen gronden, waar bijna niets van te verwachten valt. Het droge weer na de inundatie was de schuld, dat de grond daar erg zout bleef, doordat er bijna niets geen zout kon uitspoelen. Het is werkelijk een tegenstelling wanneer men de mooie gewassen op de drooggebleven gronden vergelijkt met de „verbrande" gerst op de mun- datiegronden. En wanneer je deze tegenstelling ziet zegt het je ook dat het niet altijd zo vanzelfsprekend is, dat men kan oogsten. Ook wanneer je de nu nog over stroomde polders bekijkt, en je ziet de afgebrokkelde boerderijen, de zee die vrij spel heeft en soms tot aan de daken der huizen staat en over. de akkers waar verleden jaar nog de golvende korenvelden waren golft, dan kan het niet anders of je beseft dat het een groot voorrecht is wan neer je een tamelijk goede oogst kan binnenhalen. De oogst is weer begonnen en elk jaar opnieuw zal het voor een boer een blijdschap zijn, dat hij de vruch ten van z'n arbeid kan binnenhalen. Zonder deze arbeid was het niet mogelijk om te oogsten. Met ver wachting heeft hij dan ook gezaaid en met zorg heeft hij het gewas ver pleegd. Deze taak zal hem voldoe ning schenken wanneer hij weet, dat het nodig en goed is, dat er wordt geoogst. Dat er vraag is naar zijn producten. Wanneer dit niet zo is zal het uit eindelijke resultaat van z'n arbeid de prijs pover zijn. Het is nog niet zo bar lang geleden dat de boer z'n producten van de hand moest doen voor een spotprijs, zodat z'n bedrijf niet lonend meer was en het voor velen zelfs moeilijk was om het hoofd boven water te houden. En al was dan de boer bij elke oogst ook weer verblijd, het besef dat hij voor een De mannen stonden wijd bedeeld in lange rij zoodat ze schaars elkander zien konden, elkeen gebogen over zijn werk en lijvelijk slaan, gezapig voort. De dag klom al over hunnen rug zon der dat ze opkeken of verademden. Stilaan kwam de zon die de uchtend- neschheid kwam opzuigen en wel haast begon de hitte op hun lijf te wegen. Met 't uitbarsten van 't zweet voelden de pikkers eerst hun volle macht aankomen; zij schoorden de beenen, hielden het hoofd recht boven het geknakte lijf en nu kon het zweet- water vrij van hen afstroomen, geen hittekrachten konden hen deren. Zij zwaaiden de armen door sterke drijf kracht bewogen: de linker haakte het koorn vliedend terwijl de rechter lijve lijk de pik omhoog bliksemde en met een korten ronk neêr, zoodat heel de haakgreep afgesikkeld op den grond ruischte. Lijk ze daar stonden, gele ken ze aan beesten op vier pooten aan 't wroetelen in hun vrije, driftige doe ning aangezet en overgoten door het teisterende hittelicht van de zon, al tijd vooruitkruipen en slaan, eenbaar lijk slaan zonder uit of einde tot de pikke bot stond. Dan gingen zij aan 't kloppen met den hamer en klabet- terden met den wetsteen over 't staal om met nieuwe snede te herbeginnen. Het bengelend noenklokje was hei eenige verlossingsteeken. Dan spron gen zij op en liepen om ter zeerst naar het hof dat daar ingelommerd rustte onder zijn groote bomen lijk de gelangde oase te midden een vuur- wóestenij. Die achtermiddagen was het er pover resultaat werkte wierp een schaduw over deze oogstvreugde. Natuurlijk was het vooral het besef, dat het financiële resultaat nihil was, wat hem drukte. Maar daarnaast was het ook het geweten dat z'n wer ken en -zorg de zin hadden verloren, omdat de mensheid zijn producten niet eens nodig had. Of men nu ook al moet vrezen, dat het op den duur voor de landbouwer economisch vastloopt omdat, nu de graanprijzen een neiging tot daling vertonen? Hier is nog geen antwoord op te geven en dit zal pas in de loop van de jaren duidelijker worden. Maar één ding is zeker: Dat het niet zinloos is als er wordt geoogst en dat het ook nooit zinloos wordt en ook nooit is geweest. Het is nodig, dat er wordt geoogst wat er te oog sten is, opdat een ieder genoeg kan eten. Het wereldvoedselprobleem is geen probleem van een overschot aan voedsel, maar eerder van een tekort imet een toenemende wereldbevol king. En als door verkeerde eco nomische toestanden in het ene deel van de wereld er een over schot bestaat en in het andere deel een tekort, dan is dit niet de schuld van de boer omdat hij z'n best niet doet, maar dan zit de kneep ergens anders. Dan zal de boer door moeten gaan, ook in de streken van overvloed, omdat hij er klaar voor moet staan wanneer de toestand ver andert. Dit heeft hij altijd gedaan. Het beeld van de boer is er één van die vóórt blijft ploegen, of anderen dit nu belangrijk vinden of niet. Op dat er elk jaar ook weer een oogst zal wezen voor het levensonderhoud van zichzelf en van anderen. Z. P. vreeselijk. Heel het land stond door- laaid van schreeuwende zon die nu lijk schroeiend vuur loodrecht uit de lucht neerviel. De jongste pikkers voelden telkens eene bange beklemd heid als zij dien hoogen barm op moesten en aan 't kampen vallen tegen al de hitte en de macht van koorn. De anderen dachten aan niets en gingen er bedaard henen; ze trok ken den rand van hunnen hoed vóór de oogen en met gebogen kop beuk ten zij vooruil en hakten om de bres te meerderen in den dikken muur van stroostalen die daar manshoogte, en altijd ondoorzienbaar vóór hen recht bleef. Na eenige dagen lag het laatste hoekje koorn plat en opgebonden. De pikkers rechtten hun vermoeiden rug, veegden met den blooten arm het zweet van het wezen en overkeken hun werk. Dat eindeloze land lag nu vlak en de stuiken stonden in dub bele dreven door heel de lengte; 't ge leek een machtig legerveld. Dien avond vierden zij hunne groote over winning en brachten hem buitenmate lustig door. Zij dansten en bralden luide hunne liederen en als het laat werd, kwamen zij af van het hooge veld; overgoten met den bloedschijn der uitgaande zon, heel bezweet en versleten, zoo geleken zij moegevoch ten reuzen in aftocht na een grooten slag. Zij zwaaiden hun glimmende pikken omhoog en tierden met volle kelen den overwinningskreet: Het koorn is af, het koorn is af! Al het koorn is af! J/1? Op Donderdag vergaderde de L. J. G. Afdeling Oostkapelle en Omstre ken, onder leiding van J. Poppe. De heer A. van Liere hield een in leiding over: „De invloed van de weersgesteldheid op onze gronden". In de bespreking hierop werd na gegaan hoe of men de invloed van slechte weersomstandigheden kan beperken en die van gunstige het best kan benutten. Tien leden gaven zich op voor de ~.s. kampringrijderij tussen de afde lingen Oostkapelle en Serooskerke. Er was bestuursverkiezing omdat de vice-voorzitter naar elders is ver plaatst. De heer A. van Liere werd als vice-voorzitter gekozen en de heer K. Poppe, Grijpskerke, als alg.- adjunct. Het was een geslaagde avond met een goede opkomst van de leden. a.s

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1953 | | pagina 3