INHOUDSOPGAVE
ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD
tergraan, 700 ha tuinbouwgewassen en 35 ha onder
glas. Kosten ƒ24 millioen.
Verloren gegaan 12.000 ton granen, 20.000 ton
stro, 80.000 ton aardappelen, 6000 ton peulvruchten,
10.000 ton vlas en 600 ton tuinbouwproducten. Kos
ten voor het Rijk ƒ21 millioen.
Verloren gegaan 20.500 stuks rundvee, 2300 paar
den, 10.000 varkens, 1400 schapen en geiten en
144.000 kippen. Kosten 20 millioen.
Verloren gegaan 35.000 ton kunstmest, 18.000 ton
pootgoed, 7000 ton zaaizaad en 150.000 ton voeder
middelen. Kosten ƒ15 millioen.
Kosten voor werktuigen geschat op 20 millioen.
En tenslotte aan schadebeperkende voorzienin
gen 15 millioen, waaronder kosten van evacuatie
en inkwartiering van vee en van berging en conser
vering van de werktuigen.
Totale kosten voor het Rijk in de landbouw
sector ƒ261 millioen.
Wij komen na deze opsomming tot
Grondslag en strekking van de wet.
In de Memorie van Toelichting lezen wij over de
Grondslag o.a.:
„Afgezien van alle financiële overwegingen is
de Regering van mening, dat het niet is te verdedi
gen, thans principiëel een gunstiger vergoedings
regeling in het leven te roepen dan die, welke voor
de oorlogsslachtoffers heeft gegolden en waarvan
de afwikkeling nog gaande is. De normen van het
ingediende wetsontwerp leiden dan ook in grote
lijnen tot een gelijke uitkomst als de Wet op de
Materiële Oorlogsschaden. Evenals bij deze laat
ste wet is er van uitgegaan, dat de bevordering
van soberheid bij het herstel er toe kan bijdragen,
dat dit herstel binnen een zo kort mogelijke ter
mijn zijn beslag krijgt. Het wetsontwerp heeft
uitsluitend betrekking op vergoeding van de mate
riële schade. Voorzieningen met betrekking tot de
immateriële schade passen niet binnen het raam
van het wetsontwerp. Voor deze schade zijn bij
andere regelingen voorzieningen getroffen.
De Regering meent, dat een gelijkstelling met
de oorlogsslachtoffers ook een bevredigende op
lossing geeft, omdat de regeling voor de oorlogs
slachtoffers in vele gevallen tot integrale of nage
noeg integrale vergoeding komt, in het bijzonder
in de sectoren, waarvoor wat dat betreft belang
rijke economische of sociale overwegingen gelden.
De Regering heeft verder om praktische rede
nen er van afgezien in het wetsontwerp normen
neer te leggen, volgens welke op de bijdrage een
korting zou worden toegepast in verband met de
dsaagkracht van de getroffenen."
zoaïswij dus zien, gaat de regering uit van de
wet op de Materiële Oorlogsschade. Dit principe
brengt mede, dat er geen bedrijfsschade wordt ver
goed. En dit is een uiterst belangrijk punt, eigen
lijk het kardinale punt van dit wetsontwerp. Want
wij zijn van mening, dat wanneer deze grondslag
van de wet, n.l. ongeveer dezelfde vergoedings-
Overzicht.
Zitdagen
Boekhoudbureau der Z. L. M.
Secretariaat der Z. L. M.
Zeeuws Voorlichtingsinstituut voor de Brandver
zekering. (Z. V. B.)
Zeeuws Voorlichtingsinstituut op Verzekerings-
gebied. (Z. V. V.)
Adviesbureau voor Oorlogs- en Watersnood-
schade.
Geschenkzendingen vee.
Wij lazen voor U.
Maatregelen tot wering van besmettelijke knaag
dierenziekte.
Vervoerverbod van bijen van en naar het Westelijk
deel van Zeeuws-Vlaanderen.
Uit het Rampgebied.
De Boer en jeugd.
De export van aardappelen en de verzorging van
het product door teler en handelaar.
De Vereniging voor Bedrijfsvoorlichting „Noord-Be
veland" in 1952.
De aanvoer, opslag en aanwending van Gips.
Stekels op den Bleik.
Korte wenken voor de praktijk.
Voor de Plattelandsvrouw:
„Woningtentoonstelling" te Goes.
Behandeling van muren.
Tuinbouw
Het gebruik van dithiocarbamaten in de fruit
teelt.
Onderwijs:
Eindles kookcursus te Zoutelande.
Korte Berichten.
Marktberichten.
Noord-Brabantsche Maatschappij van Landbouw.
Bram uit de Slikhoek.
regeling als bij de materiële oorlogsschade, wordt
aanvaard, er aan de bepalingen afzonderlijk niet
zo erg veel meer te wijzigen valt. Men heeft im
mers de redactie zodanig gemaakt, dat de uitke
ringen practisch overeenkomen met die van de
oorlogsslachtoffers.
Is deze grondslag juist?
De vraag, die hier nu onmiddellijk rijst is dus of
deze grondslag juist is, of de motivering van de
regering aanvechtbaar is of niet.
Wij willen beginnen met toe te geven, dat het
waarschijnlijk moeilijkheden oplevert voor de be
treffende instanties, die nog steeds bezig zijn met
de afwikkeling van de oorlogsschade, thans aan de
nieuwe slachtoffers voor ongeveer gelijke schade
grotere uitkeringen toe te staan en voor schade,
die volgens de Wet op de Materiële Oorlogsschade
niet vergoed werd, thans wei regelingen uit te
voeren. Dat zou wel eens kunnen leiden tot boze
brieven van de oorlogsgedupeerden aan Ministers,
Kamerleden enz. Maar dit is een practisch punt
en zeker geen principieel. Omdat men bij een
vorige gelegenheid de schade op niet bevredigende
wijze moest regelen, gedwongen als men was dooi
de omstandigheden, daarom behoeft men dit nu
niet weer te doen. Wij zouden eerder het tegen
deel willen beweren. De omstandigheden en
dan speciaal de economische zijn gelukkig voor
Nederland in 1953 enorm veel beter dan dat in 1945
het geval was. Daar komt dan nog bij, dat de
totale schade veel geringer is, dan de onmetelijke
oorlogsschade. Dat men dus nu op een onbevre
digende weg voort wil gaan, omdat men deze weg
in 1945 wel in moest slaan, achten wij geen argu
ment.
En dat de Wet op de Materiële Oorlogsschade
op vele punten onbevredigend was en dan juist
op het punt van de bedrijfsschade zal een ieder
beamen. Toen konden wij niet anders, nu wel.
Een tweede punt, dat hierbij een rol speelt, is de
strekking van het wetsontwerp. Hierover vermeldt
de Memarie van Toelichting namelijk, dat de strek
king van de schaderegeling watersnood 1953 is, te
bevorderen, dat de materiële uitrusting van de ge
troffenen wederom op zodanige wijze wordt her
steld, dat het economische, sociale en culturele
leven als voorheen voortgang zal kunnen vinden.
Wanneer nu geen bedrijfsschade wordt uitge
keerd, geen ondernemersloon, dan betekent dit, dat
in een sector als de agrarische, de ondernemer, de
boer, de eerste jaren zonder of met een gering in
komen zal hebben te maken.
Hoe het economische, het sociale en culturele
leven in een streek, die geheel door de ramp is
getroffen zoals bijvoorbeeld Schouwen en Duive-
land, dan als voorheen voortgang moet vinden, is
ons een raadsel. Want. kan hij zich de bovenge
noemde materiële uitrusting dan aanschaffen?
Wij vrezen voor dergelijke gebieden, die er juist
in Zeeland zoveel zijn, een ernstige teruggang van
bovenbedoeld leven. En dan kan na enige jaren
dit alles zich bij gunstige conjunctuur wel weer
langzaam aan herstellen, doch inmiddels is een
grote achterstand opgelopen op de rest van Neder
land. En hoe moet die >veggewerkt worden?
Zijn de kosten voor bedrijfsschade
vergoeding te hoog?
Er wordt wel beweerd, hoewei dit argument
niet door de regering wordt gebruikt, dat de kos
ten voor een volledige bedrijfsschadevergoeding te
hoog zijn, dat er met andere woorden geen begin
nen aan is. Wij zouden hier onmiddellijk op willen
antwoorden met de woorden van de Algemene
Voorzitter der Z. L. M., Ir. Geuze, dat als de
schade niet gedragen kan worden door ons gehele
volk, of deze dan wèl door 5 gedragen kan
worden.
En willen wijzen op de woorden, gesproken door
de Minister van Economische Zaken, Prof. Zijlstra,
voor de radio in de week na de ramp, toen hij zeide,
dat de gevolgen van de ramp op de economische
positie van ons land minder invloed zouden heb
ben, dan men wel dacht, daar ons productie-appa
raat niet ernstig was aangetast. Natuurlijk wel
de productie van het Zuid-Westelijke landbouw
gebied, doch het industriële apparaat van ons land
is vrijwel ongeschonden gebleven.
Er wordt ook wel gezegd, dat een practische
uitvoering van een volledige bedrijfsschadevergoe
ding niet mogelijk is. Maar waarom geen normen
vastgesteld, waardoor in ieder geval aan de ge
troffen ondernemers een zeker ondernemersloon
kan worden uitgekeerd? Voor de landbouwsector
heeft men immers de kostprijsberekeningen van
het L. E. I. Hier kan men, evénals men dat deed
bij de vaststelling van de prijzen van bepaalde pro
ducten, toch een zeker percentage ondernemers
loon aan toevoegen.
Men heeft dus, volgens ons, weinig principiële
argumenten om wat dit zo belangrijke punt be
treft, vast te houden aan de Wet op de Materiële
Oorlogsschade. Hopenlijk brengt onze Volksver
tegenwoordiging hier de zo gewenste verbetering.
Andere algemene punten.
Onzes inziens kan wat het vorige betreft best
afgeweken worden van de bepalingen van de Oor-
logsschadewet, omdat om practische en andere
redenen dit ook bij andere punten is gebeurd en
wij geen principiële punten hebben kunnen ont
dekken om niet af te wijken. Zo zijn de vrij inge
wikkelde bepalingen inzake het prijsniveau, dat bij
de berekening van de uitkeringen voor de Wet op
de Materiële Oorlogsschade werd toegepast door
een veel eenvoudiger systeem, n.l. prijsbasis
Januari 1953, vervangen.
Dit is een logische verbetering, daar men bij de
oorlogsschade de moeilijkheid had, dat schade zo
wel in 1940 als in 1944 en 1945 was ontstaan.
Een tweede verbetering is, dat men het draag
krachtbeginsel uit dit ontwerp heeft gelaten. In
de Memorie van Toelichting staat dat dit vooral
gedaan is om de administratie eenvoudiger te
maken. Maar hoe het ook zij, dit beginsel, dat
door velen niet billijk werd geacht, is weggelaten.
Een derde verbetering is, dat thans ook buiten
landers, die aan hun bezittingen schade hebben ge
leden, dezelfde rechten hebben als Nederlanders.
Gezien de grote offervaardigheid, die alom ook in
het buitenland is getoond, een zeer juist geziene
verbetering.
En thans enkele der voor de getroffen landbouw
gebieden belangrijkste bepalingen van het wets
ontwerp.
Grond en gewassen.
De schade aan land-, tuin- en bosbouwgronden
en woeste gronden wordt zoveel mogelijk van
Overheidswege in natura hersteld.
Wanneer herstel in natura technisch niet moge
lijk is of financieel niet verantwoord is te achten,
kan voor beschadigde grond een bijdrage worden
verleend ten bedrage van het verschil in verkoop
waarde vóór en nlè. de beschadiging.
Voor beschadigde of verloren gegane gewassen
wordt de kostprijs vergoed, waaronder het arbeids
loon.
Dit herstel in natura betekent dus, dat de grond
cultuurtechnisch weer in orde wordt gebracht, ter
wijl voor het structuur-bederf gips zal worden ver
strekt.
Daar hier volledig herstel in het ontwerp wordt
bedoeld, zal veel afhangen van b.v. de duur van de
gipsverstrekkingen. Op de uitvoering zal het hier
aankomen. Gezien de ervaringen kan men hier ver
trouwen in hebben.
Gebouwen.
Voor een herstelbaar beschadigd pand, waarvan
de herstelkosten naar schatting niet meer dan
1000,bedragen, wordt de bijdrage gesteld op
het bedrag van de geschatte herstelkosten. Indien
deze kosten méér dan 1000,doch niet meer
dan 3000,bedragen, wordt de bijdrage gesteld
op 1000,vermeerderd met 75 van het res
terende deel der kosten. Bedragen de herstelkosten
méér dan 3000,dan wordt de bijdrage gesteld
op 2500,vermeerderd met 60 van de kosten
boven 3000,|j
Voor een onherstelbaar beschadigd pand wordt'
de bijdrage gesteld op de goedgekeurde kosten van
de bouw van een nieuw pand van dezelfde aard en
grootte als het oorspronkelijke, onder aftrek van
1% voor ieder jaar, dat het oorspronkelijke pand
oud was en onder aftrek van de waarde van de
restanten. Een belangrijke bepaling is hierbij, dat
op verzoek van de rechthebbende voor één woning
èn één bedrijfspand de aftrek in verband met de
ouderdom van het oorspronkelijke pand wordt ge
halveerd. Voor een woning met een inhoud van
meer dan 750 m3 wordt eenzelfde bijdrage verleend
als voor een woning van ten hogste 750 m3.
Voor een bedrijfspand, waarvan de bouwkosten
op 31 Januari 1953 meer dan 30.000,doch niet
meer dan 60.000,zouden hebben bedragen,
wordt de bijdrage verminderd met 10 van de
goedgekeurde bouwkosten. Bij bouwkosten boven
de 60.000,bedraagt deze vermindering 15
Een soortgelijke regeling kent de Wet op de Mate
riële Oorlogsschaden.
Voor de schade aan een boerderij kan de bijdrage
worden gesteld op de goedgekeurde kosten van
herstel of vervanging, verminderd met een aftrek
naar gelang van de ouderdom en de staat van
onderhoud van de beschadigde boerderij en van
de aard en de grootte van het bedrijf, waartoe de
boerderij behoorde. Op verzoek van de rechtheb
bende worét*de bijdrage berekend als voor een
niet-agrarisch bedrijfspand.
Over deze regeling zouden wij willen opmerken,
dat voor zware beschadiging, die wèl hersteld kan
worden, het percentage, dat voor eigen rekening
van de getroffene komt, veel te hoog is.
Laten wij als voorbeeld maar nemen een zwaar
beschadigde, doch nog herstelbare, schuur, waar
van de schade 15.000,bedraagt. Dit zal zeker
veel voorkomen, omdat in de Memorie van Toe
lichting de gemiddelde schade aan deze categorie
wordt geschat op 10.000,De boer, die dit jaar
geen inkomen heeft, volgende jaren een zeer klein
inkomen misschien, wiens kapitaal voor het groot
ste deel zat geïnvesteerd in zijn bedrijf, deze man
moet nu ƒ15.000 (2500 60/100 x 12000)
5300,op tafel leggen om zijn schuur hersteld
te krijgen.
Wanneer men naast deze ongunstige herstel
regeling de herbouwregeling plaatst, komt men tot
de onaangename conclusie, dat het pand beter ge
heel verwoest kan zijn dan herstelbaar beschadigd.
Een verbetering van de percentages is hier hoogst
wenselijk. En ook hier zal veel van de uitvoering
afhangen.