BELANGRIJK'VOOR MAÏSTELERS
BELASTIN
GRECHT 2
GEBRs. DE JONGH
LUCERNE
„ïriomphe du Nord"
k hoger eitwitgehalte
k uitstekende wintervastheid
k voordeliger prijs
-K gunstiger bedrijfsresultaten
GOES
import Selectiebedrijf export
van Groenten- en Landbouwzaden
Volgens de teeltverordening zaaimaïs 1951 mag
geen maïs geteeld worden op een afstand minder
dan 200 meter van een perceel zaaimaïs.
Het afgelopen jaar zijn hier enige overtredingen
tegen geconstateerd waarbij in enkele gevallen het
gewas vernietigd moest worden.
Dit jaar is het ons niet mogelijk geweest de lijst
van hen, die zaaimaïs gaan telen, zó tijdig te pu
bliceren dat belanghebbende telers hun bezwaren
hiertegen konden indienen.
Toch publiceren we de lijst in gewijzigde vorm,
opdat iedere teler van consumptiemaïs met de eis,
neergelegd in de teeltverordening, rekening kan
houden. Het hierboven gezegde geldt niet voor de
nieuwe contracten die na de ramp werden gesloten.
De telers van deze zaaimaïs genieten geen voor-
rangsrecht en dienen er dus zelf voor te zorgen
dat op een afstand van minder dan 200 meter
geen andere maïs wordt geteeld. Wij hopen dat
alle maïstelers met het bovenstaande rekening zul
len houden. Hoewel de zaadteelt van maïs op zich
zelf belangrijk genoeg is om een ingrypen te recht
vaardigen, kunnen door het nodige overleg derge
lijke onaangenaamheden worden voorkomen.
RED.
NIEUWE CONTRACTEN GESLOTEN
NA WATERRAMP
Jac. Jansen, Calfven 108: 3.ha, Damespolder
H 518—519, Rilland-Bath.
G. J. J. Michielsen, Dameshoeve: 2.50 ha, Dames
polder H 21—69—71—72, Rilland-Bath.
J. de Jonge: 3.ha, Kreekrakpolder H 537, Ril
land-Bath.
N.V. Landb. Mij „De Bathpolders": 7.80 ha,
Kreekrakpolder H 482, Rilland-Bath.
J. A. W. van Liere, E 29: 3.— ha, Kreekrakpolder
E 545, Rilland-Bath.
Eg. de Meir, Oude Dijk: 1.20 ha, Damespolder H
427, Rilland-Bath.
Wilhelminapolder: 2.ha.
J. Kole, Wemeldinge: 0.50 ha, Lerke.
J. Mol, Kapelle: 0.70 ha, Dijkwel.
L. C. van Dijke, Kapelle: 1.20 ha, Noordhoek,'
Kloetinge.
M. de Jager- Mol, Kapelle: 1.ha.
P. de Jager, Kapelle: 0.50 ha.
J. Marcusse, Nieuw en St. Joosland: 1.50 ha,
Rijksweg 56, Sectie B 385.
P. G. de Lange, Nieuw- en St. Joosland: 1.40 ha,
Nw. en St. Jóoslandpolder, Sectie D 305.
J. A. Wisse, Nieuw en St. Josland: 1.ha, Nw.
en St. Jooslandpolder, Sectie D 245.
G. Heijboer, Middelburg: 0.8215 ha, Grenadier
polder.
J. Davidse, Middelburg: 1.ha, Grenadierpol
der, Sectie H 812—982.
N. Mesu, Vrouwepolder: 1.ha, Sectie A 272
273.
M. J. de Vlieger, Vrouwepolder: 1.ha, Meel-
hoeksepolder, Sectie A 297.
B. Arendse, St. Laurens: 1.ha, Sectie A 18S.
J. van Maldegem, Biggekerke: 0.80 ha, Sectie
A 556—557.
Wed. Ton, Serooskerke: 1.20 ha, Huisom Sectie
D 751.
P. Dingemanse, Zoutelande: 1.10 ha, Werendijke,
Sectie B 1003.
L. J. M. Born, St. Jahsteen: 1.50 ha, Absdale,
Sectie B 168.
A. D. H. Verschueren, Hontenisse: 1.50 ha, Scha
perspolder, Sectie C 745s
Fa. D. J. v. d. Havé,' Kapelle, perceel Brazilië
wordt 2.50 ha in plaats van 4.ha.
C. de Kubber, Terneuzen, perceel Triniteitspol-
der wordt 1.ha inplaats van 0.20 ha.
Het is bij deze percelen zó dat voor de teelt geen
voorrangsrecht kan worden verleend, aangezien
door het verstrijken van de in de verordening ge
noemde data hiervoor geen rechtsgrond aan
wezig is.
De betreffende telers dienen zich ervan te over
tuigen dat op een afstand van minder dan 200
meter geen andere maïs geteeld zal worden.
REEDS TOEGESTANE PERCELEN.
Fa. D. J. v. d. Have, Breede Watering/Kitskin-
deren (perceel Brazilië), Sectie B no. 23-24-25, Ka
pelle: 4.ha.
Fa. D J. v. d. Have, Stengewei, Sectie B, no.
509, Kapelle: 0.40 ha.
Fa. D. J. v. d. Have, Argentinië, Sectie A No.
195, Kapelle: 0.10 ha.
Fa D J. v. d. Have, Paukenshoek, Sectie E no.
321/322, Kapelle: 0.15 ha.
Fa. D. J. v. d. Have, Den Bok, Sectie E no. 218-
219-220, Kapelle: 0,15 ha.
Fa. D. J. v. d. Have, Flora, Sectie A no. 210,
Kapelle: 0.15 ha.
W. J. Bierens, Brede Watering Bewesten Ierseke,
Sectie I no. 220 (Schore), Kapelle: 2.30 ha.
P. Scheele, Willem Annapolder G 31 ged., Ka
pelle: 2.ha.
C. de Vrieze Zn, Brede Watering Bewesten
Ierseke, Sectie L no. 1023-1024 (Schore), Kapelle:
2.31 ha.
Mij. „De Wilhelminapolder", Wilhelminapolder,
Kattendijke: 5.— ha.
Mij. „De Wilhelminapolder", Wilhelminapolder,
Kattendijke: 5.ha.
M. van Waarde, Wilhelminapolder, Kattendijke:
0.20 ha.
Fa. D. J. v. d. Have, Langerek, Sectie H no. 310,
Kattendijke: 0.10 ha.
L. C. Nieuwenhuijze, Zuid Hoek 439 C. A., Kat
tendijke: 2.ha.
P. de Koeijer, Olzendepolder H 80, Ierseke:
1.60 ha.
Joh. Glerum, Willigenweg tegen de Zanddijk
B. W. B. I. F 14, Kruiningen: 1.40 ha.
Joh. Polderman, Brede Watering Bewesten Ier
seke, Sectie A 310, Kruiningen: 0.85 ha.
D. P. Woutersen, Oostpolder, Sectie D 123122,
Krabbendijke: 3.50 ha.
Fruitteeltbedrijf Albertinehoeve, Sectie D no. 14-
106-107, Kloetinge: 3.— ha.
Fruitteeltbedrijf Albertinehoeve, Moolweg
Noordzijde, Sectie D no. 94, Kloetinge: 0.45 ha.
Jac. P. Lindenbergh, Ankerverepolder, Sectie G
195 en 287, 's H. Arendskerke: 1.ha.
L. Nieuwenhuijze, Arendskerkepolder, Sectie H
no. 79, 'sH. Arendskerke: 0.80 ha.
Fa. D. J. v. d. Have, Langerek, Sectie H no. 310,
Kattendijke: 0.10 ha.
J. de Visser, bij de Hofstede, Middelburg: 1.ha.
W. de Visser, Zuid-Watering S 362 bij Douwen-
daalseweg, Middelburg: 1.ha.
Jac. de Feijter, Westvogelpolder, Stoppeldijk G
283, Vogelwaarde: 1— ha.
P. v. d. Voorde, Noordijkpolder, Mariapolder,
Hontenisse: 1.60 ha.
K. J. Burger, Vlooswijkpolder nabij Wulpenbek,
Terneuzen: 1.70 ha.
C. de Kubber, Triniteitspolder, Sectie E 715, Ter
neuzen: 0.20 ha.
4. inkomstenbelasting.
In onze eerste schets nqemden wij het inkomen
als een zeer voornaam element van draagver
mogen.
Gezien de plaats die de Inkomstenbelasting in
ons Nederlands belastingstelsel inneemt, willen we
deze eerst behandelen.
Voorgeschiedenis.
Het wekt enige bevreemding dat in ons belasting
stelsel, wat toch o.a. op draagvermogen is geba
seerd, het bijna een eeuw heeft geduurd, eer het
inkomen rechtstreeks door een belasting werd ge
troffen, terwijl toch juist dat inkomen als een zeer
belangrijke draagkrachtsfactor werd beschouwd.
Reeds in 1821 werden, zoals reeds is opgemerkt de
grondslagen voor ons belastingstelsel gelegd en
pas per 1 Mei 1915 kregen we de eerste direct het
inkomen treffende belasting.
Het in 1821 opgebouwde stelsel kende de volgen
de belastingen:
I. Directe belastingen.
a. Grondbelasting.
b. Personele belasting.
c. Patentbelasting.
II. Indirecte belastingen.
a. Registratie en zegelrecht.
b. Recht van successie.
III. Accijnzen.
IV. Op gouden cn zilveren werken.
V. De in- en uitgaande rechten.
Uit dit korte schema blijkt dat in dit stelsel van
belastingen geen Inkomstenbelasting voorkomt.
Aan pogingen om het stelsel van 1821, in die zin
uit te breiden, dat het inkomen, zoal niet recht
streeks dan toch zijdelings in meerdere mate werd
getroffen heeft het niet ontbroken. Men heeft ge
tracht naast de Grondbelasting en de Patentbelas
ting de heffingen uit te breiden maar dit mislukte
telkens (1948, 1849, 1851, 1871, 1879, 1880 en 1884).
Blijkbaar beschouwden onze vaderen het in
komen als zozeer tot de intieme sfeer, dat geen
fiscus daarin een kijkje mocht nemen.
Ruim 70 jaar werden dus alleen de inkomsten
uit de grond en enigermate die uit beroep door
een belasting getroffen. Op de Grondbelasting
hopen we later terug te komen. De Patentbelas
ting had veel overeenkomst met bedrijfsvergun-
ningen en werd naar meerdere uiterlijke gegevens
geregeld, b.v. het aantal werklieden in een bedrijf,
de hoeveelheid geproduceerde goederen, de huur
waarde der in gebruik zijnde gebouwen, het ge
zamenlijk bedrag der uitdelingen, e.d.
Dat op deze wijze maar een zeer onvolkomen be
lasting naar (werkelijk) draagvermogen werd ver
kregen laat zich verstaan:
In 1892/93 gelukte het aan de toenmalige Minis
ter van Financiën Pierson om een stap in de rich
ting te doen, door de invoering van een tweetal
wetten:
1. de wet op de Vermogensbelasting (27 Sept.
1892)
voor
beter hergroei
k meer drogestof-opbrengst
H. M. de Regt, Zuidlandpolder, in de dreef, Sec
tie E no. 883, Terneuzen: 1.10 ha.
J. J. de RegtDekker, Zuidlandpolder, Sectie
E no. 103, Terneuzen: 2.45 ha.
DE PROV. VOEDSELCOMMISSARIS
VOOR ZEELAND.
2. de wet op de belasting van bedrijfs- en andere
.inkomsten (2 Oct. 1893).
Deze laatste wet wordt veelal aangeduid als de
bedrijfsbelasting.
Door middel van deze beide belastingen wilde
Minister Pierson het inkomen treffen.
Door deze twee wetten trachtte hij te bereiken,
dat het inkomen uit vermogen zwaarder werd be
last dan inkomen uit anderen hoofde. Bovendien
wilde hij met deze belasting niet het werkelijk in
komen uit vermogen treffen, maar 4 van de Ver
mogenswaarde, ongeacht of de Vermogensop
brengst meer of minder dan 4 bedroeg.
De bedrijfsbelasting betrok drieërlei soorten in
komen in de heffing:
1. de opbrengst van onderneming en arbeid
2. de opbrengst van rechten op periodieke Uit
keringen;
3. 4 van de opbrengst der vermogens kleiner
dan ƒ14.000,—.
Daar nu de Vermogensbelasting in feite ook een
inkomstenbelasting was, werd bepaald dat voor de
berekening der bedrijfsbelasting de bedrijfs
opbrengst met 4 van het daarin belegde ver
mogen moest worden verminderd, daar van deze
4 reeds Vermogensbelasting moest betaald wor
den.
Deze gesplitste Inkomstenbelasting had stellig
voordelen, maar evenzeer nadelen.
Voor de landbouw hield de wet op de Bedrijfs
belasting een merkwaardig voorschrift in.
In art. 3, par. 7 dezer wet was n.l. bepaald dat
de opbrengst van een landbouwbedrijf werd ge
fixeerd op 4 van het bedrijfskapitaal. Daar nu
in art. 3 dezer wet de eerste 4 vrijgesteld was,
kwam deze bepaling hierop neer, dat de landbou
wer die zijn Vermogensbelasting (4 van zijn
kapitaal) betaald had, verder geen belasting be
hoefde te betalen, onverschillig hoeveel winst zijn
bedrijf hem ook opleverde.
Merkwaardig zijn sommige argumenten die voor
deze regeling werden aangevoerd.
a. de lanbouwers koesterden tegen de Inkom
stenbelasting een grote antipathie.
b. de landbouwers betaalden ook reeds Grond
belasting.
c. de landbouwer had geen boekhouding en dus
was de bedrijfsopbrengst moeilijk te bepalen.
Als we deze argumenten lezen kunnen we stellig
de conclusie trekken, dat a. nog onverzwakte gel
ding heeft, en b. een reeds toen gevoeld bezwaar
tegen de Grondbelasting naast de Inkomstenbe
lasting inhoudt. Het onder c. genoemde kan thans
in het algemeen niet meer worden aangevoerd.
Met deze twee belastingwetten hadden we dus
hier te lande een gesplitste inkomstenbelasting
met allerlei bezwaren.
Het is dus niet te verwonderen dat pogingen
naar een werkelijke Inkomstenbelasting werden
ondernomen (1906, 1911) welke bij de invoering op
de wet op de Inkomstenbelasting 1914 (19 Dec.
1914) met succes werden bekroond.
M.