HILLESHÖG
HILLESHÖG HILLESHÖG
SU I K ER BIETENZAAD
Beze economische opbrengsten kunnen dus door
ieder direct vergeleken worden, zonder dat rrten
daarbij nog rekening hoeft te houden met verschil
len in suikergehalte e.d."
Deze vergelijking toont ons hét volgende:
Zuidelijke proefvelden.
1948 t/m
1949 t/m
Economische opbrengst
1951
1952
Kuhn P
38.490
38.650
Hilleshög
38.220
38.380
Nemos
40.290
Nemu
38.880
39.270
Hilleshög R
38.300
38.260
Maribo N
39.740
39.740
Nemee
39.470
Klein Wanzleben E
40.330
40.010
Pedigree
38.140
37.710
Terwijl de rassen voor de vroege levering vooruit
zijn gegaan van 160390 kg in economische op
brengst, zijn bij practisch gelijkblijvende resultaten
van de rassen voor de middenvroege rassen, de
rassen voor late levering van 320430 kg in econo
mische opbrengst achteruitgegaan.
Men kan deze vooruitgang toeschrijven aan het
buitengewoon lange en gunstige groeiseizoen. Doch
ondanks dat ontkomt men niet aan de indruk dat
er een verschuiving tussen de vroege en de late
rassen plaats heeft gehad ten gunste van de eer
sten. We zouden daarom graag hebben gezien dat
ook het consulentschap de cijfers over het afgelo
pen jaar reeds kon publiceren, teneinde na te kun
nen gaan of ook daar een dergelijke verschuiving
te constateren valt. Wat dan mogelijk ook een ver
andering te zien zou geven in het gegeven advies,
dat zeer sterk de nadruk legt op het ras Klein
Wanzleben E.
In ieder geval zijn vooral de resultaten van het
gewas Nemos zeer opmerkelijk, al moet nog wor
den afgewacht of dit ras ook over meerdere jaren
zijn positie zal handhaven. Doch de practische
boer heeft in de loop der ja*ren wel geleerd niet
alles op één kaart te zetten.
Ten slotte komt het Instituut dan tot een advies
over de rassenkeuze. Voor dit advies wordt Neder
land in 4 gebieden verdeeld, waarbij Zeeland en
West-Brabant worden ingedeeld bij het z.g. Zuid-
Westelijk bietengebied. Hoewel dit reeds een zekere
beperking inhoudt in vergelijking met de indeling
van de proefvelden, dient men wel te beseffen dat
ook Zuid-Holland en een gedeelte van Noord-Hol
land nog hierbij hoort.
Het advies van het Insittuut ziet er als volgt uit:
a. Vroege levering: Nemos, Hilleshög, Kuhn P,
Nemu.
b. Middenvroege levering: Hilleshög R, Maribo
N, Nemos, Klein Wanzleben E, Nemee.
c. Late levering: Klein Wanzleben E, Hilleshög
R, Maribo N en eventueel Pedigree (zeer laat).
Verder vestigt het nummer van „de Suikerbiet"
nog de aandacht op een nieuwe soort rassen, de
z.g. polyploide rassen.
Dit zijn rassen die in erfelijk opzicht sterk afwij
ken van de normale rassen, n.l. door de verdubbe
ling van het aantal chromosomen.
Onder gunstige omstandigheden produceren deze
rassen meer, doch niet zoveel als men wel vertelt.
Het zijn echte rassen voor late levering. Deze
rassen staan nog maar aan het begin van hun ont
wikkeling en verwacht mag worden dat hier nog
veel perspectief in zit. Van verschillende rassen is
reeds voor de uitzaai in 1953 een beperkte hoeveel
heid zaad voor beproeving in de praktijk beschik
baar. Samenvattend kunnen we vaststellen dat de
adviezen omtrent de rassenkeuze van suikerbieten
gegeven door het Rijkslandbouwconsulentschap
in Kruiningen en het Instituut voor Rationele
Suikerproductie te Bergen op Zoom niet geheel
overeenkomen, speciaal niet wat betreft de rassen
voor de vroege levering.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het ad-
viés van het Instituut gericht is op een groter ge
bied, waarvan Zeeland het Zuidelijkste deel is.
Anderzijds ontbreken de cijfers over 1952 als
basis aan het advies van het Consulentschap, zodat
niet nagegaan kan worden of ook hier van een
verschuiving ten gunste van de vroegrijpe rassen
sprake is.
SHELL bestrijdingsmiddelen
zijn verkrijgbaar bij
Gebrs. DE JONGH - Goes
Telefoon K 1100 No. 2180 en 2189
•R» STANDAARD
de vroegrijpende E biet vroegrijpend - hoog gehalte
N.V. HOLLANDSCH ZWEEDSCHE ZAAD MAATSCHAPPIJ XONINGSLAAN 26 AMSTERDAM-Z
Van de voornaamste rassen geven we hieronder
zonder meer de beschrijving, zoals deze door het
Instituut voor Rationele Suikerproductie werd
samengesteld.
Kuhn P is de laatste jaren in vorm aan het ver
anderen. De biet is over het algemeen niet zo
slank meer en er komen nogal wat kortere typen
voor. De neiging tot vertakking neemt wat toe en
moet dan nu ook als vrij sterk aangeduid worden.
De kop van de biet is meestal vrij smal, rondhoe-
kig tot vierkant, steekt meestal enkele centimeters
boven de grond uit en is dan groen gekleurd.
De loofontwikkeling is matig en wij adviseren
dan ook, dit ras niet bij 50 cm rijenafstand te ver
bouwen. Uit onze proeven volgt tevens het advies,
om voor dit ras minstens 70.000 planten per hec
tare aan te houden.
De schietervorming, hoewel nog licht, neemt de
laatste jaren iets toe. Dit ras is voor het Noorden
van ons land geschikt voor vroege en middenvroege
leveringen; voor het Zuiden verdienen na de eer
ste leveringen andere rassen de voorkeur.
Hilleshög begint de laatste jaren weer vooruit
te gaan en begint ook weer voor het Noorden ge
schikt te worden.
De biet is thans vrij regelmatig van vorm en
grootte, matig lang en met een vrij hoog percenta
ge goed tot zeer goed gevulde typen. De kop is vrij
breed en rond, waarbij een vrij hoog percentage
enkele centimeters boven de grond uitsteekt en
groen gekleurd is.
De rooibaarheid is behoorlijk met een geringe
neiging tot vertakking.
De loofontwikkeling is regelmatiger geworden
en er wordt vrij veel loof gevormd.
De schieterneiging is slechts licht en de neiging
tot vertakking gering/zodat dit ras behoorlijk rooi-
baar is.
Nemos. Dit is een nieuw ras, dat thans voor het
eerst in de Rassenlijst is opgenomen. Het vol
deed de laatste jaren op de proefvelden zeer goed
in suikergewicht, zowel in het Noorden als het
Zuiden. Door een vrij hoge tot hoge wortelop
brengst gecombineerd met een hoog gehalte lever
de dit ras in vele gevallen een hoge tot zeer hoge
suikeropbrengst (in 1952: 104.6 tegen K.W.E.
103.0).
De biet is over het algemeen vrij lang en diep
gevuld, vrij regelmatig van vorm en grootte, met
een onregelmatige, hoekige kop, die nogal sterk
varieert in vorm en grootte. Zowel planten met
een zeer fijne, als planten met een zeer grove kop
komen voor. Meestal steekt de kop enkele centi
meters boven de grond uit en is dan groen ge
kleurd.
De loofontwikkeling is zeer matig, met typisch
donkergroen en kortgesteeld blad, dat de neiging
heeft min of meer plat op de grond liggende rozet
ten te vormen.
De rooibaarheid is behoorlijk en de neiging tot
vertakking matig.
De neiging tot schieten is licht en karakteristiek
hierbij is de vorming van vrij korte schietertjes,
die niet uit het hart van de plant komen, maar zij
delings uit de rozet en die later in de zomer ver
schijnen.
Door het hoge gehalte is dit ras zeer geschikt
voor vroege rooiing, maar ook bij middenvroege
en late levering kan het uitstekend meekomen.
Wij zouden dus de bepoeving van dit ras willen
adviseren, waarbij er rekening mee gehouden moet
worden, de rijenafstand niet wijder dan 40 cm te
nemen. Voor zeer zware kleigronden en op vuil,
onkruidrijk land raden wij de verbouw af.
Nemu gelijkt in vele opzichten op het voorgaan
de ras. Echter is de wortelopbrengst, vooral in het
Noorden, niet zo goed als bij Nemos.
De biet is vrij lang en tamelijk goed gevuld, vrij
regelmatig van vorm en grootte met een vrij brede,
onregelmatig gevormde kop die meestal iets boven
de grond uitsteekt en dan groen gekleurd is. Ook
bier is de loofvorming zeer matig, zodat Wij dezelf
de beperkingen adviseren als bij Nemos.
Lichte neiging tot schieten, eveneens met "late"
schieters. De rooibaarheid is slechts matig.
Voor het Noorden van ons land verdient Nemos
de voorkeur boven Nemu. Ook is Nemu minder
geschikt voor latere rooiingen.
Hilleshög R. Dit ras vertoont de laatste jaren
op onze proefvelden een duidelijke vooruitgang. In
1949 was de gemiddelde suikeropbrengst 99.3 en in
1952: 103.0 d.w.z. gelijk aan die van Klein Wanzle
ben E, waardoor het dus een zeer interressant ras
voor middenvroege, maar ook nog voor latere
rooiingen is geworden!
De biet is niet overmatig lang. maar vrij regel
matig van vorm en goed gevuld, met een ronde
tot vierhoekige, vrij grove kop, die meestal enkele
centimeters boven de grond uitsteekt en groen ge
kleurd is.
Dit ras vormt vrij veel loof en laat zich vrij be
hoorlijk rooien, terwijl de neiging tot vertakking
matig is.
Vroeger had dit ras nogal neiging tot schieten
bij vroege zaai, maar dit is gelukkig aan het ver-,
beteren, hoewel wij toch nog willen adviseren met
vroege zaai voorzichtig te zijn.
Maribo N heeft helaas nog steeds een sterkere
neiging tot schieten dan andere rassen, zodat vroeg
zaaien afgeraden moet worden.
Overigens is het een geschikt middenvroeg ras
met een hoog suikergehalte dat ook bij latere
rooiing nog goed kan voldoen.
De biet is vaak matig lang, maar vrij goed ge
vuld en met een onregelmatige, vrij fijne, rond tot
hoekige kop. Enkele groene koppen, die enige cen
timeters boven de grond uitsteken, komen nog
voor.
De grondbedekking is in het begin matig, door
dat het loof slechts langzaam zijdelings uitgroeit,
maar later in de zomer wordt zeer veel loof ge
vormd en is de sluiting, zelfs bij wijde rijenafstan-
den, zeer goed.
Tengevolge van de vorm van de biet is de rooi
baarheid matig, terwijl de neiging tot vertakking
gering is.
Nemee voldeed op onze proefvelden als midden-
vroeg ras de laatste jaren goed en gaf een hoge
suikéropbrengst.
De biet is overwegend vrij lang en slank, gevuld
en regelmatig van vorm en grootte, met een brede,
vierkante tot hoekige kop, die meestal weinig
boven de grond uitsteekt.
De loofvorming is matig, zij het wat sterker dan
bij de beide andere N. E. M.-rassen.
Lichte neiging tot schieten, met vrij veel „late"
schieters. Vrij matig rooiibaar en matige neiging
tot vertakking.
Kan voor beproeving worden aanbevolen.
Klein Wanzleben E. Om tot zijn maximum op
brengst te komen moet dit ras vroeg gezaaid en
laat gerooid worden. Gelukkig is dit vroege zaaien
geen bezwaar, daar de neiging tot schieten gering
is. Men dient er echter rekening mee te houden,
dat volgens onze proefvelden de schieterneiging bij
dit ras de laatste jaren iets toeneemt.
De biet is overwegend matig van lengte, min of
meer kegelvormig of ietwat samengeknepen van
vorm, met daarnaast enkele lange, gevulde typen.
De kop is breed en onregelmatig tot rondhoekig
van vorm. De kop zit meestal min of meer in -Ie
grond, maar enkele koppen steken enige centi
meters boven de grond uit en zijn groen gekleurd.
Het gehalte ligt ruim 1 lager dan bij de vroege
rassen. Dit geeft een groot afrijpingsrisico, waar
mee vooral in het Noorden van ons land rekening
gehouden moet worden, terwijl in het Zuid-westen,
bij normale afrijping en niet te zware stikstofbe
mesting, dit ras nog wel voor middenvroege rooiing
geschikt is.
De cijfers van onze proefvelden tonen echter
duidelijk aan, dat de gedachte, die in de praktijk
leeft, als zou dit ras een soort monopolie li ebben
voor de hoogste suikerproductie, niet juist is.
De laatste jaren bewijzen duidelijk, dat ook an
dere rassen dit niveau bereiken en het wordt onzes
inziens tijd, dat men daarmee rekening gaat hou
den.
De rooibaarheid bij dit ras is matig met een ster
ke, de laatste jaren toenemende neiging tot ver
takking. De loofontwikkeling neemt weer iets toe.
Pedigree is een zeer laatrijpend ras, dat in op
brengst en gehalte bij Klein Wanzleben E achter
blijft. Voor het Noorden van ons land is dit ras
ongeschikt, in het Zuidwesten kan het alleen voor
zeer late levering worden aanbevolen.
Da schieterneiging neemt wat af, maar grote
vocrzichtigheid bij vroege zaai blijft noodzakelijik.
De biet zelf is meestal niet overmatig lang en
wat samengeknepen van vorm, terwijl daarnaast
ook wat langere, goed gevulde typen voorkomen.
De kop varieert in grootte, is wat minder breed
dan vroeger, vierhoekig tot rond en steekt meestal
weinig boven de grond uit.
Dit ras vormt veel loof en laat zich moeilijk
rooien met een vrij sterke neiging tot vertakking.
B.