LANDBOUWWAGENS vroeger en nu Emigrant Schokker D. J. VAN DER HAVE Het is een goede gewoonte om nu en dan eens een blik terug te werpen in het verleden en dan een vergelijking te maken tussen het verleden en het heden. Op elk gebied treffen we dan grote verschillen aan en niet in het minst bij de land- bouwwagens. Wanneer we even een 25 a 30 jaar teruggaan, dan zien we dat de Zeeuwse boeren, wagen natuurlijk op ijzeren beslag algemeen in gebruik was. Twee typen kwamen er daarvan in hoofdzaak voor. Zo op het oog was er practisch geen verschil te zien, doch bij nader onderzoek bleek dat te zitten in de schamel (zweek)-construe- tie. Het ene type kon n.l. wel onderdoor draaien en het andere niet. Dit laatste kwam wel het meest voor. Vooral de ouderen onder de lezers zullen deze wagens nog wel kennen. De constructie bestond uit twee grote achterwielen en twee kleine voor wielen. Op de assen tussen de wielen waren de asblokken bevestigd en los daarop weer de rong- blokken. Bij niet-onderdoordraaiers kwam in de voorschamel tussen as. en rongblok nog de draai- plaat voor. De voor. en achterwielen waren aan elkaar verbonden door het z.g.n. langhout, ook wel langwagen genoemd, dat van voren bij de niet- onderdoordraaier op de scheiding tussen de vast op elkaar gemonteerde asblok en de draaiplaat was gemonteerd en bij onderdoordraaiers door de rongblok. Van achter stak dit langhout zover door de rongblok als de boómplank reikte. De achterste as en rongblok waren t.o.v. het langhout niet scharnierbaar. De langwagens was bij niet-onder doordraaiers scharnierend tussen de asblok en de draaiplaat gemonteerd. Aan weerszijden daarvan waren de voorarmen bevestigd, die onder de wa gen door het zweekhout aan elkaar waren verbon den. Het zweekhout rustte aan de bovenzijde tegen de langwagen en hielp in de bochten de vracht in evenwicht houden. Op de draaiplaat was een ring bevestigd waar mee eveneens bij het draaien het evenwicht werd behouden. Door de rongblok, draaiplaat en asblok werd de diepsteker gestoken, die van boven en onder door een moer werd vastgehouden. Soms werd de diepsteker ook door de boómplank gesto ken, dikwijls echter niet. Bij onderdoordraaiers kwamen tusssen as en rongblok soms twee ringen voor en was de diep steker vast in de asblok gemonteerd. De langwagen was in de rongblok bevestigd en maakte achter de schamel een bocht naar boven tot tegen de boom- plank, waardoor bij kort draaien de voorwielen onder door de langwagen konden draaien. Bij de Walcherse wagen echter kwam weer geen enkele ring voor. Hieruit blijkt, dat er speciaal voor wat betreft de bouw van de voorschamel, grote verschillen voorkwamen. In mindere mate is dit ook het geval voor andere onderdelen, waar door het niet mogelijk is om uit te maken welke wagen nu wel de echte Zeeuwse wagen vertegen woordigde. Het hier beschreven type vertegenwoordigt het Zuid-Bevelandse. De benamingen van de onder delen zijn eveneens Zuid-Bevelands. Aan weerskanten van de rongblokken kwamen schuin naar buitengeplaatste ijzeren rongen voor waartegen de zijboorden of zijladders waren ge plaatst. Deze ladders liepen van voren iets en van achteren vrij sterk naar boven. Voor en ach ter aan de wagen werden schotten geplaatst, die de bak volledig maakten. Soms was het achterste schot, vooral voor het bietenrijden, vervangen door een val of klep. Voor en achter aan de zijwanden kwamen verder nog de tuiten voor. De zijladders werden voor en achter vastgehouden door de over gangen die over de tuiten werden geschoven. Langszij werden de galghouters los door twee beugels gestoken. Voor het bieten ver voer wer den op de ladders peeplanken geplaatst die de inhoud van de bak flink vergrootten. Het draagvermogen van deze wagens was, ge rekend naar onze tegenwoordige begrippen, klein. Een last (2000 2100 kg) was een volle vracht. Het laden en lossen, vooral van bieten en zakken aardappelen, graan, kunstmest enz. ging ook veel moeilijker als gevolg van de vorm van de bak die naar onderen taps toeliep en over de lengte gezien van achteren veel hoger was dan in het midden en van voren. Deze moeilijke vorm is er waar schijnlijk de oorzaak van geweest dat na 1925 over gegaan werd tot het maken van de z.g.n. platte- bakwagen. De bak bleef hierbij overal even diep en liep niet zo sterk taps toe. De bakinhoud werd hierdoor iets groter, hoewel niet veel gemakkelij- KONINKLIJK KWEEKBEDRIJF EN ZAADHANDEL KAPELLE-BIEZELINGE Gaf in 1952 weer de hoogste opbrengsten. ker. Door een wat zwaardere bouw en een breder beslag werd het draagvermogen eveneens iets groter, ofschoon dit niet van grote betekenis was. De rest van de constructie bleef vrijwel gelijk aan de oude boerenwagen. De plattebakwagens worden op de bedrijven nog wel aangetroffen, meer dan die van van het oude type. De plattebakcon- structie betekende hoewel niet direct in draag vermogen, toch een belangrijke verbetering. Iedere boerenzoon of -knecht hunkerde dan ook naar het moment dat de oude wagen versleten zou zijn en een nieuwerwetse zou worden aangeschaft. Zo vlot veranderen van materiaal als tegenwoor dig deed men toen nog niet. Het moest eerst wer kelijk versleten zijn. Tot 1933 kwam er in de con structie niet veel verandering. Toen deed echter de luchtbandenwagen zijn intrede. Deze werd door zeer velen met de nodige reserves ontvangen. Ouderen schudden meewarig het hoofd en meen den dat er ernstige ongelukken zouden gebeuren doordat deze wagen veel te licht liep. Ondanks hun waarschuwingen werden er enkele in gebruik genomen en de ervaringen ermee waren dusdanig, dat er een grote omwenteling op het gebied van de landbouwwagens ging plaats vinden. Zelden heeft 'n landbouwwerktuig in een zo korte tijd zo algemeen ingang gevonden als de lucht bandenwagen. In enkele jaren zag men ze overal, en waren de tijden beter geweest, dan was het nog vlugger gegaan. Aanvankelijk werden deze voertuigen gemaakt door de wagenmaker in samenwerking met de smid. Dikwijls werden oude onderstellen van vrachtauto's gebruikt en niet altijd kon er ge zegd worden dat de wagen af was. Later gingen bepaalde fabrieken zich toeleggen op het vervaar digen ervan en werden zij, speciaal wat de scha- melconstructie betreft, steeds meer geperfection- neerd. De verschillen in bouw met het oude type zijn buitengewoon groot. Eigenlijk is er niet meer van over dan bij enkele wagens nog de voor-schamel- constructie en de disselboom voorzover die niet van ijzer is. De bak is geheel plat en rechthoe kig van vorm. De afmetingen van de laadvloer zijn verschillend, de grootste 2 bij 4 m. De zijbor den zowel als het achterschot, kunnen opgeklapt worden. De laadhoogte is ook wel geringer ge worden. Ons bepalende tot de wagens van de laatste jaren, merken we op dat het chassis meestal uit twee balken bestaat, waarover dwarsliggers zijn bevestigd. Hierop ligt dan de bodem of laadvloer. De balken kunnen van een taaie houtsoort of van profielijzer zijn. De voorschamel is meestal bevestigd aan een paar dwarsliggers die onder de chassisbalken lig gen. De achteras is met een paar staanders direct aan de chassisbalken verbonden. Bij dit laatste moet er voor gezorgd worden dat de ruimte tussen de wielen en de staanders groot genoeg is, daar er anders verstoppingen kunnen optreden. Soms bestaat het chassis uit een buisconstructie. In het midden één grote zware buis, waarop dwars liggers zijn gelast. De achteras kan dan met twee schuine staanders aan die buis zijn bevestigd, waar door de ruimte tussen staanders en wielen groot is. De voorschamel, een belangrijk onderdeel van de luchtbandenwagen, heeft bij vele merken een grote verandering ondergaan. Hiernaar kunnen we de wagens verdelen in groepen: le. Mét gewoon schamelstuur. De meeste eigenvervaardigde wagens zijn hier mee uitgevoerd. Zij komt vrijwel geheel overeen met die van de oude wagen, met dit verschil dat de vooras om een spil (diepsteker) draait, die aan de onderzijde van dé bak is be vestigd. Op ongelijke wegen wringen het chas sis en de bak. Iicx sturen gaat vrij zwaar en bij oneffenheden slaat de disselboom heen en weer. 2e. Autostuur. Het slaan van de disselboom komt hierbij prac tisch niet voor, wel kunnen er wringingen van de bak optreden; Dwars wegtrekken en kort draaien is hierbij onmogelijk, wat voor onze omstandigheden als een groot bezwaar kan worden aangevoerd. 3e. Bolschamel. Deze bestaat uit twee ijzeren bolschijven. De bovenste zit aan de wagenbak met de holle kant naar beneden. In het midden van de bo venste bol zit een spil die door een in dwars- richting lopende gleuf in de onderste plaat steekt. De vooras kan op ongelijk terrein vrij meegeven, doordat de bolle platen over elkaar schuiven. De bak wringt daardoor niet. De wagen is vrij goed bestuurbaar, doch de dissel slaat meer dan bij een autostuur. 4e. De scharnïerophanging. Hierbij is de spil, waarom de vooras draait, scharnierend aan de bak bevestigd. Aan de wagenbak zitten steunen die tegen een ring op op de voorschamel komen wanneer de wagen te ver dorslaat. Dit kunnen sleepsteunen of soms rolletjes zijn. 5e. Driepuntsophanging. Hierbij zit onder aan de bak een verticale buis. Hieromheen past een buis, die loodrecht op een U-vormige staaf is gelast. De gebogen vooras van de wagen rust in dit U-ijzer en wordt in het midden daarin vastgehouden door een pen. Een andere buis aan de bak past over de onderste op de U-vormige staaf. Precies dus het omgekeerd van de eerst beschreven con structie. Aan de bovenste kunnen dan schoren naar de bak worden geplaatst om het breken van de buis te voorkomen. 6e. Verende assen. Hierbij komt eenzelfde draaiconstructie voor als onder 5, doch de as bestaat uit een aantal veerstalen bladen die in het midden aan de driepuntsophanging zijn bevestigd en aan het eind de wielassen vasthouden. Er komen echter verschillende constructies van verende wagens voor. Van de banden komen eveneens enkele typen voor. De in Zee land meest gebruikte zijn nog steeds de hoge- dukjbanden, die tot op een spanning van 4 5 atmosfeer worden opgepompt. Dikwijls wor den gecoverde banden gebruikt. Niet zelden komen hierbij echter teleurstellingen voor, zo dat het aanleggen van nieuwe banden, of schoon duurder, toch aan te bevelen is. Voor de lage-druk-banden die op een druk van IV2 a 2 atm. worden gezet, wordt de bealng- steling steeds groter. Het grote voordeel is de veel geringere trekkracht die deze banden op het 'land vragen. Daar echter nog niet vol doende gegevens over de levensduur bekend zijn, moet men hierover voorlopig nog met enige reserve adviseren. Een niet te vergeten onderdeel bij de luchtban denwagens is de reminstallatie. Er moet een goede en goed afgestelde hand- en voetrem aanwezig zijn. In de practijk laat dit dikwijls te wensen over. Bij gebruik van een trekker moeten de wagens van oploopremmen voorzien zijn. Remmen op de ach terwielen zijn wenselijker dan op de voorwielen. De 'luchtbanden-wagen heeft grote voordelen t.o.v. de oude wagens op ijzeren beslag. De trek kracht is veel geringer, het laadoppervlak veel groter, het draagvermogen veel groter, het laden en lossen gemakelijker enz. Ondanks al deze voor delen doen zich bij het gebruik van deze wagens nog wel eens moeilijkheden voor. Speciaal bij het gebruik van trekkers heeft men daarom naar iets beters of doelmatigers gezocht. Daar trekkers vooral veel wielslip vertonen, gaat men er steeds meer toe over om een tweewielige wagen vast aan de< trekhaak te koppelen. De as met wielen is hierbij uit het midden meer naar achteren verplaatst. De druk van de vracht rust daardoor niet enkel op de as, doch ook via trek boom en trekhaak op de achteras van de trekker. Slippen zal daardoor minder gauw optreden. De mate waarin de as van de wagen naar achte ren geplaatst is, varieert. Hoe meer naar achter, hoe meer druk op de trekker-achterwielen. Deze

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1952 | | pagina 6