Openingsrede
uitgesproken door de Algemeen Voorzitter Ir M. A. Geuze op de Algemene
Vergadering der Z. L. M., gehouden op Maandag 15 December te Middelburg
't Is nog te vroeg om een definitieve balans over
het oogstjaar 1952 op te maken; we zullen ons
moeten beperken tot een voorlopige balans. Toen
ik mij neerzette om tot deze opstelling te kom&n,
drong zich het bijzondere karakter van dit najaar
onweerstaanbaar naar voren. Een najaar van
alleen maar regen, van vroeg invallende vorst, van
nevel, sneeuw en gladde wegen, van onwerkbaar
weer. Daarbij vielen mij de woorden in die H. D.
Louwes aanhaalde bij de herdenking in 1937 van
het eeuwfeest der Groninger Mij. van Landbouw
uit het boek Job.
„Want vraag toch naar het vorige geslacht en
bereid U tot de onderzoeking hunner vaderen.
Want wij zijn van gisteren en weten niet, dewijl
onze dagen op de aarde een schaduw zijn. Zullen
die U niet leeren, tot U spreken en uit hun hart
redenen voortbrengen."
Wij boeren leven tegenwoordig gemakkelijk bij
de dagen, een najaar als dit brengt bezinning op
de aard en vorm van ons werken. Vroeger golden
strenge regels; 1 October moesten de aardappelen
van 't land zijn, 1 November de bieten, 20 Novem
ber of 1 December moest het land op wintervoor
liggen. En van het vorige geslacht hebben wij het
deze herfst wel vernomen dat in 1890 het 20 No
vember begon te vriezen 13 weken lang, alsmede
andere calamiteiten in latere jaren. Daarmee wil
ik het allerlaatst beweren, dat wij alles bq het
oude zouden moeten houden, maar het bewijs is
weer eens te meer geleverd dat men evenmin de
boog te strak mag houden.
Gaarne sluiten wij ons aan bij de woorden van
de Amerikaanse dichter Longfellow, die in voren
aangehaalde rede volgden:
„Dood verleen begraav' zijn doon,
Zwoeg en ploeg in 't levend heden
En verwacht van God de Kroon!
Zo dienen de lessen van het verleden geënt te
worden op het heden.
Wanneer men 's mensen historie bestudeert,
blijkt overigens dat daar vaak niet veel van terecht
gekomen is. Dit betekent niet dat wij niet ernstig
zouden moeten streven dit toch te bereiken.
Het is ook voor een boer, die dichter dan een
jmder bij de wisselvallige natuur leeft, een hele
opgave de lessen van- zijn veelal toch jarenlange
ervaring toe te passen. Nog steeds zaaien velen
rustig achter de markt aan of wordt door een ge
forceerd bouwplan veel risico genomen. Ons in
ziens wordt teveel vergeten dat de eerste taak van
de boer is zijn productiemiddel, zonder hetwelk hij
niets is, de grond, in stand te houden.
De huidige pachtwetgeving heeft voor de boer
veel meer zekerheid geschapen, dan hij vroeger ooit
gekend heeft. Het is dan ook een eigenbelang de
grond niet alleen te dwingen tpt het geven van
een direct hoog rendement, maar dit voor de toe
komst in lengte van jaren te verzekeren.
Laat de boer, nu hij het financieren kan, niet
menen dat hij verstandig zuinig is door wat op
klaverzaad te besparen, maar laat hij liever maxi
maal groenbemesting toepassen. Wanneer hij een
advies ontvangt na grondonderzoek, dat phosphor-
bemesting wel enige jaren achterwege kan blijven,
dan zal dit advies technisch volkomen verantwoord
zijn. Doch economisch gezien, geve hij thans beter
jaarlijks een matige phosphorbemesting, zodat hij,
mochten er jaren komen dat uitzuiniging nodig is,
de productiviteit van de bodem in zijn eigen en in
het nationaal belang in stand gehouden heeft.
Gezien de hoge kosten, welke de moeilijke weers
omstandigheden veroorzaakt hebben, is het ver
heugend dat in grote lijnen de opbrengsten van
oogst 1952 zeker bevredigend waren. Bij de voer-
granen en zaden daalde het prijsniveau aanzienlijk,
vergeleken bij voorafgaande jaren.
Waar deze hoge prijzen een uitvloeisel mede
waren van Korea, behoeft ons dit niet alleen te
verwonderen, doch betekent het een gelukkige
terugkeer tot normaler verhoudingen. Het ziet er
echter naar uit, dat deze normaler verhoudingen
een grote krachtsinspanning tot aanpassing van
de vrije wereld zullen vergen; een opgave tot sta
bilisering van verdelingen en prijsverhoudingen,
waarop wij i.v.m. het onderwerp van de spreker
van hedenmiddag niet nader zullen ingaan. In de
fruitteelt zal 1952 in onze contreien ongetwij
feld berucht blijven als het hageljaar, terwijl de
afzetmoeilijkheden ook hier het prijsniveau onrust
barend deden dalen. Het lijkt daarbij voor de indi
viduele ondernemers niet gemakkelijk rooipolitiek
en verantwoorde inplantpolitiek evenwichtig uit
te meten.
Een situatie, waar het evenwicht van de land.
bouwbalans van oogst 1952 nog lang niet over
zichtelijk door is, is gelegen in de huidige aard
appelpositie. De markt is vooralsnog gunstig, doch
de deskundigen zijn onzeker omtrent de totale
voorraden en exportmogelijkheden. Eén ding is
wel zeker, namelijk dat wanneer tengevolge van
droogte in enige West-Europcse landen de huidige
exportmogelijkheden niet geschapen waren, een
herhaling van 1948 te vrezen zou zijn geweest.
Waar wij mondeling vernamen heeft nu de Minis
ter onlangs in een rede op Flakkee gezegd niets
voor het Consumptie-aardappelfonds te gevoelen.
Dat zal wel niet voor dovemans oren gezegd zijn
in het bijzijn van enige honderden landbouwers, die
een heffing nu eenmaal liever niet dan wèl beta
len. Evenmin voelt de Minister echter iets voor
een overheidsgarantie voor aardappelen. Dan
wordt voor de boer na enige overweging, dunkt
ons, de keuze toch moeilijk. Zonder fonds staat
die boer straks met dit gewas volledig onbe
schermd en is hij afhankelijk van de al of niet aan
wezige bereidheid van Regeringszijde de helpende
hand toe te steken. Met het fonds zal hij op den
duur een spaarsom hebben verworven, dat de
scherpe kanten van een overschotjaar voor hem
zal kunnen afnemen.
Let wel, ik zeg, op den duur, want momenteel
zou, ingeval het fonds op grote schaal moest wor
den aangesproken, de spaarsom nog wel eens te
laag kunnen blijken. Wij zijn ervan overtuigd, dat
in de tussenliggende jaren, het loutere bestaan van
het fonds, een enorme steun aan de markt als zo
danig heeft gegeven en dat de aardappeltelers hun
heffingssom alleen daardoor al dubbel en dwars
hebben terugverdiend. Mede is daarop van grote
invloed geweest de verstandige zelfbeperking in
het areaal, welke de telers zichzelve hebben opge
legd en welke zij dienen te bestendigen, evenzo als
de uientelers dit schijnbaar beginnen te leren. Dat
enige garantie overigens volstrekt geen onvrucht
baar of eigengereid verlangen van boerenzijde
alleen betreft, moge blijken uit een rapport van
de Voedsel- en Landbouwcommissie van de Orga
nisatie voor Europese Economische Samenwer
king, waaruit wij citeren:
„Voor het realiseren van de technische moge
lijkheden bij de opvoering van de landbouwproduc
tie, is het van doorslaggevende betekenis dat de
boer verzekerd is van de afzet van zijn producten
tegen lonende prijzen. De ervaring van de dertiger
jaren maakt nog vele boeren huiverig om de pro
ductie verder op te voeren."
De Commissie ontwikkelt dan verder een betoog
met de strekking dat er alles vóór en niets tegen
is om de productie in het Europees gebied op te
voeren en eindigt als volgt: „t>e Commissie meent,
dat door middel van voldoende publiciteit de vrees
van de boeren voor een herhaling van de dertiger
jaren moet worden weggenomen."
Straks zullen wij U, óver de nieuwe melkprijs
sprekende, nog nader op de dringende wenselijk
heid wijzen, dat onze Regering zich hierover dui
delijk uitspreekt.
Wanneer we de blik in plaats van terug, vooruit
slaan, dan wijst de voorlopige balans van 1953 wel
een ontstellend negatief aan. Velen hebben hele
maal geen wintertarwe kunnen zaaien en misschien
nog slechter zijn velen er aan toe, die wel geheel
of gedeeltelijk hebben gezaaid, doch waarvan,
want daar komt het o.i. op neer, gemiddeld meer
dan de helft mislukt is. Wij zouden de Overheid
willen vragen of de wereldtarwepositie momen
teel nog zo is, dat, gezien deze uitzonderlijke grote
moeilijkheden voor de tarwetelers dit najaar, de
koppelingsregeling gehandhaafd dient te worden.
Daarnaast lijkt het voergraan prijspeil toch ook in
het binnenland thans geheel anders dan ten tijde
dat deze koppelingsregeling moest worden inge
voerd. Schaft men ze niet af, dan kan men er
zeker van zijn dat er een heleboel slechte tarwe
blijft liggen, waar anders een goed gewas zomer
graan zou groeien. En tevens komt er een opper
vlakte zomertarwe, die, ook al zijn de nieuwste ras
sen goed vooruitgegaan, in het Zuid-Westen spe
ciaal op vele gronden slecht past en weinig pleegt
op te brengen.
Wanneer er meer voergraan komt, hoeft men
bovendien over de binnenlandse prijs zich uit dien
hoofde niet de oude zorgen te maken.
We hopen, dat de Minister zich ernstig zal willen
beraden of het thans niet het geschikste moment
is deze koppelingsregeling tarwe-voergranen af te
schaffen. Wij boeren kunnen, gezien het abnor
male weer, ook geen ijzer met de handen breken
en het zal een lot uit de loterij worden, wie thans
nog iets aan de koppelingsregeling heeft, terwijl
anderzijds goedwillenden reeds schade genoeg ge
leden hebben door verlies aan zaaizaad enz.
De melkprijs-politiek brengt elders meestal meer
deining teweeg dan in onze provincie, hoewel ze
toch ook voor onze melkveehouders van overwe
gende betekenis is. Dit keer zullen wij deze prijs
echter ook onder de principiële loupe moeten
nemen. De Minister heeft de garantieprijs op 20
cent vastgesteld, terwijl de Stichting voor de Land
bouw 20,35 cent gevraagd had, zijnde dit kale kost
prijs plus 10 ondernemersloon.
Door deze beslissing van de Regering blijkt dus
dat het laatst voorgestelde gewijzigde landbouw
politieke prijzenstelsel van de Stichting voor de
Landbouw in de lucht is komen te hangen. Het
oude stelsel van kostprijs 20 is verlaten en
er staat niets definitiefs tegenover. Het lijkt er
veel op dat de Stichting zich op sleeptouw laat
houden. Trouwens niet alleen de Stichting, maar
ook de Kamer. Terwijl de kwestie van de uiteinde
lijke beslissing over de nieuwe melkprijs hing,
werd de Landbouwbegroting tussen de klippen
door in veilige haven geloodst.
Bezwaarlijke vragen werden tot het laatst ver
schoven, omdat de kwestie nog niet geheel duidelijk
voor ogen stond en nadien zal de Kamer inderdaad
wel tot de conclusie gekomen zijn, dat een en ander
haar niet duidelijk is geweest, gezien de inmiddels
nog gevraagde informatie. Een ongetwijfeld zeer
handig gespeeld spelletje van de Regering, maar
weinig fraai.
In het tweede gedeelte van mijn openingswoord
vraag ik Uw aandacht voor een onderwerp dat ik
niet eerder aanroerde in onze Algemene Verga
dering. namelijk de verbruikscoöperatie. Uit som
mige discussies waarin wij boeren in eigen kring
en op onze dorpen wel eens geraken, blijkt dat een
duidelijk geluid op dit punt geen kwaad kan. Wij
brengen dus momenteel niet de coöperatie als zo
danig in bespreking, hoewel dit ook nog nuttig
genoeg zou kunnen zijn, gezien het vele misver
stand dat omtrent dit voldongen feit bestaat. Doch
waar thans zelfs kwekers-handelaren, kustvaar
ders en detailbedrijven zelve coöpereren, is dat
nauwelijks nodig. Het gaat alleen over de ver
bruikscoöperatie of voor U misschien duidelijker
de coöperatieve winkel.
We zouden daarover zeer kort kunnen zijn en
zeggen dat men zelf maar moet weten of men
daaraan meedoet. Natuurlijk is iedereen daarin
vrij en wij spreken zeker geen oordeel uit over de
burger in de stad, die zich door activiteit op dit
gebied meer welvaart tracht te verzekeren. Doch
op ons platteland moet de coöperatieve, winkel ons
inziens niet thuishoren. Het dorp zien wij als een
gemeenschap. Helaas ontbreekt er aan dit ge
meenschapsidee nogal eens wat, maar er bestaat
dan ook des te meer reden te zorgen, dat de ver
schillende bevolkingsgroepen niet verder uit elkaar
groeien. Men leeft niet ondanks elkaar op een
plattelandsgemeente maar met elkaar.
De welvaart op de dorpen komt in hoofdzaak
van de grond en de arbeid en het kapitaal die
daarop aangewend worden. De boer. de landarbei
der, de ambachtsman, de winkelier, de onderwijzer,
allen zijn ze er nodig. Elk zal zijn taak goed moe
ten verrichten en zijn plicht moeten doen.
Tot de boeren en boerinnen zou ik willen zeggen:
Koopt niet onnodig in de stad, wat ge op Uw eigen
dorp even goed kunt krijgen. Tot de winkeliers
zeg ik, zorgt dat ge Uw klanten goed kunt bedienen
en zorgt ook dat ge dat niet duurder doet dan Uw
collega uit de stad, neemt geen hogere marges
dan verantwoord is, ook al lijkt dat soms door
prijsafspraken met Uw collega's op het dorp wel
gemakkelijk en aanlokkelijk. Anders zal zich dat
op den duur voor U wreken. Verzet U met ons
tegen de grote trusts en concerns die ons dreigen
dood te drukken. Coöpereert dan liever zelf, zoals
sommige Uwer reeds doen in combinaties als „De
Spar" e.d.
Een middenstand, mits niet overbezet, die dus
voldoende omzet heeft en dientengevolge een con
currerende positie inneemt, zal van de boeren niets
te vrezen mogen hebben. Integendeel zal beter be
grip voor elkaar en meerdere samenwerking een
goede dorpsgemeenschap ten nutte kunnen komen.
In dit opzicht achten wij het ook zeer belangrijk
dat het er naar uitziet, dat de achterstand, welke
het platteland boekte tegenover de stad i.v.m. de
gemeenteclassificatie, geleidelijk aan zal verdwij
nen. De S. E. R. heeft immers de Regering gead
viseerd de loonverschillen tussen stad en platteland
langzamerhand vrijwel geheel op te heffen. Voor
de toekomst van de jonge landarbeider is dit een
gunstig geluid, omdat de volwaardigheid van zijn
arbeid daarin erkenning en waardering zal vinden.
Eveneens zal het dan gemakkelijker vallen de beste
krachten in openbare diensten, onderwijs enz. aan
de dorpen te binden.
Achterstand boekt Zeeland nog immer op het
gebied van zijn verkeersverbindingen. Wel zijn wij
sedert 1945 in 't algemeen sterk vooruitgegaan,
wel ploetert het provinciaal bestuur wat het kan
om voor de steeds stijgende verkeersfrequenties
betere voorzieningen te treffen, bevredigend is de
toestand, gezien de lange wachttijden bij verschil
lende veerverbindingen, allesbehalve.
Intussen zagen we weer enige aanvullende pos
ten op de begroting van Waterstaat ingediend op
Zeeland betrekking hebbende, waarvan wij de be
tekenis overigens nog niet kunnen overzien. Hoe
vaker men het vraagstuk beschouwt, hoe meer
men tot de overtuiging komt, dat alle huidige op
lossingen nimmer volledige bevrediging zullen kun
nen schenken en ook nimmer de kracht, die onze
provincie zou kunnen ontwikkelen, de vrije ruimte
zal vermogen te geven. Daartoe lijkt uiteindelijk
een grotere opvatting van het geheel noodzakelijk.
In dit verband valt de volle aandacht op het on
derzoek, dat momenteel blijkbaar, ook al is het
Provinciaal Bestuur daarvan niet officieel op de
hoogte gebracht, toch naar de mogelijkheden van
het drie-eilandenplan, gezien de metingen en borin
gen die geschieden, wordt ingesteld. Afgezien van
de bijzondere voordelen, zijn de algemene voordelen
in 't oog lopend.
Het uitvoeren van 't drie-eilandenplan immers
betekent een vaste verbinding van Noord-Beveland,
zowel met Walcheren als met Zuid-Beveland, aan
nemende dat beide sluizen overbrugd zouden wor
den. Midden Zeeland wordt een massief en zou
een veel kortöre verbinding kunnen krijgen met
9