ASPECTEN VAN DE AGRARISCHE
IN- EN UITVOER
MOEILIJKHEDEN
IN DE VARKENSHOUDERIJ
Rede uitgesproken door Ir J. A. P. Franke
op de Algemene Vergadering der Z. L. M. te
Middelburg.
Er zijn directe en indirecte factoren op te
noemen, die invloed op de in- en uitvoer hebben.
In de eerste plaats treedt de enorme stijging van
de wereldbevolking, vooral gedurende de laatste
tientallen jaren, op de voorgrond. Deze toename
heeft de wedloop gewonnen van de landbouw
productie, daar tegenover 15 stijging van de
bevolking slechts 11 stijging van de landbouw
producten gesteld kan worden. Indien men de
wereld indeelt in 6 streken, komt men tot de
conclusie, dat alleen in de Verenigde Staten van
Noord-Amerika de productie van voedingsstoffen
per hoofd de bevolkingsaanwas bij heeft kunnen
houden.
De laatste jaren is deze stijging meer dan 1
v geweest, dat wil zeggen'25 millioen zielen per jaar.
Voor ons land (en ook voor Denemarken) zijn
van grote invloed consumenten centra's als Enge
land en het Ruhrgebied.
In de tweede plaats is er sprake van een struc
turele wijziging door het politieke bewustzijn, dat
de gekleurde bevolking van het nabije en verre
Oosten zich eigen maakt. Hierdoor wordt de be
volking gedreven naar een grotere zelfstandigheid
en een betere ontwikkeling. Daardoor vragen deze
volken naar meer en betere voorzieningen en
tengevolge van dit verschijnsel kunnen ze hun
vroegere positie als exporteur van granen en ver
houdende producten niet handhaven en zijn terug
gevallen tot importeurs van agrarische producten.
Een voorbeeld hiervan is India, dat één van de
grootste aankopers van tarwe is geworden, terwijl
ook veel kunstmest en melkproducten door deze
landen gevraagd worden.
De behoefte aan industrieproducten is in de
derde plaats één der redenen te noemen. De
grotere productie vraagt meer arbeiders, waarvan
vele van het platteland naar de steden zijn ge
trokken.
In de vierde plaats is er sprake van een vrij
grote welvaart, die zich uit in de vraag naar
voedsel en een wijziging van de consumptie
gewoonten in de richting van meer veredelde pro
ducten als vlees, fruit, groenten en kaas. Hierdoor
is vooral het gebruik van dierlijke eiwithoudende
producten, brood, rundvet en aardappelen afge
nomen. Dit geeft aanwijzingen over de richting
waarin de vraag zich in de toekomst zal gaan
ontwikkelen.
Verder is van belang de splitsing van de wereld
in twee gebieden, tengevolge van het ijzeren gor
dijn. Communistische landen als Hongarije en
Roemenië hadden vroeger veel export van tarwe,
doch deze is verdwenen, doordat het kleinbedrijf
steeds meer op de voorgrond is getreden. Landen
als Manschoerije, China, Korea en Indo-China zijn
er achter verdwenen en indien nog meer landen
zoals Indonesië en de Philippijnen dezelfde Weg
zouden gaan, zou dit wel eens fnuikend kunnen
worden voor onze voorzieningen met vetten.
In de laatste twintig jaren is er verder een ver
schuiving gekomen in de productiekosten van
landbouwproducten in verschillende delen van de
wereld. In de dertiger jaren verliep de afzet van
onze landbouwproducten moeilijk, ondanks het
hoge peil waarop de Nederlandse landbouw stond.
Dit gold speciaal voor de graanteelt, doch deze
situatie is nu veranderd. Wel konden bijv. de
Amerikanen in 1945 nog steeds goedkoper pro
duceren, doch deze ontwikkeling heeft zich voort
gezet en is versterkt door de devaluatie van 1949
en het uitbreken van het conflict in Korea.
brak werden deze invoerrechten verhoogd en wer
den zij vastgesteld volgens een glijdende schaal. In
September 1931 kwam een wet tot stand, die een
menggebod voorschreef van binnenlands graan
met het importgraan. Op deze wijze werden de
graanprijzen tamelijk stabiel en nam de graanver-
bouw toe, zodat Finland na verloop van tien jaar,
dus vóór de oorlogen van de veertiger jaren, voor
90 in zijn eigen graanbehoefte kon voorzien.
In 1930 werd 11 van het broodgraan coöpera
tief verhandeld, in 1935 was dit gestegen tot 30
en thans tot 58 De maalderijen zijn gedeeltelijk
coöperatief; 17,3 van de maalcapaciteit was in
1946 in handen van de boerencoöperaties. Daar
naast kent men in Finland nog maalderijen, welke
geëxploiteerd worden door consumenten-coöpera
ties. Deze hebben 10,6 van de maalcapaciteit. In
het oogstjaar 1948—1949 werd 14 van het ge-
importeerde graan vermalen door de boerencoöpe
raties en 14,5 door de consumentencoöperaties.
Aardappelen worden voor ongeveer 50 coöpe
ratief verhandeld.
Van de totale oogst wordt ongeveer de helft
coöperatief verhandeld, door 375 boerencoöperaties.
Evenals in Nederland is ook in Finland één van
de belangrijkste taken van de akkerbouw het voer
te produceren voor de veestapel. Uit het feit dat
ongeveer 70 van alle veldgewassen gebruikt
wordt als veevoeder, blijkt wel dat in de Finse
landbouw de veehouderij een zeer belangrijke
plaats inneemt.
Op het moment kunnen zowel Canada, de
U.S.A., Zuid-Amerika als Australië geen goed
kopere granen telen dan in West-Europa, waarbij
Nederland een zeer goed figuur slaat.
Derhalve is er geen groot gevaar meer voor het
overstromen van de West-Europese markt door
goedkope granen. Anderzijds zitten hier ook con
sequenties aan vast voor de grondstof, die deze
granen leveren voor eieren- en varkensproductie.
Wat de importmogelijkheden betreft kan men
ten aanzien van de tarwe vaststellen, dat de prijzen
na 1945 regelmatig zeer hoog zijn geweest en ge
leid hebben tot een regelmatige uitbreiding van
het areaal (sedert 1938 met 20 tot 150 mill. ton).
De vraag naar tarwe is echter lang niet in die
mate gestegen.
Ondanks het wegvallen van verschillende lan
den, is er momenteel voldoende tarwe en de oogst
van dit jaar zelfs zó groot, dat er millioenen tonnen
opgeslagen moeten worden.
Ondanks de hoge prijs is de productie van
voedergranen niet zo sterk toegenomen als die
van de tarwe en vertoont een stijging van 270 mil
lioen ton tot bijna 300 millioen ton, dus 10 De
hoeveelheid, die voor export beschikbaar is, is
gedaald, vooral omdat het eigen gebruik is toe
genomen. Daar slechts 4 voor export beschik
baar is, geeft een slechte oogst of een vergrote
vraag verstoring van de markt.
Men mag dan ook niet verwachten, dat dit
product voor dezelfde prijs aangekocht zal kunnen
worden, zodat de richtlijn van de Nederlandse
Regering gewettigd is, om zelf zoveel mogelijk te
telen.
De vraag naar melkpoeder, kaas en vlees stijgt
nog steeds, doch het is niet te verwachten, dat
hiervoor extra voederimport ter beschikking ge
steld kan worden.
Ongetwijfeld zijn er ook een aantal zwakke
factoren voor onze veredelingslandbouw op te
noemen. Zo springt in de eerste plaats de pro
tectie van onze afnemers in het oog, waarbij soms
zelfs invoerrechten gegeven worden van producten,
die men zelf niet voor een bepaalde prijs kan
verbouwen. Dit wordt vaak overdreven en zo
doende wordt iedere stimulans voor de boeren uit
het betreffende land weggenomen. Een zekere
minimum-bescherming is logisch en aanvaardbaar.
Ondertussen breekt langzaam het streven naar
internationale samenwerking baan, en dit moet
gesteund worden waar men kan. Deze integratie
is niet alleen ideaal voor ons, want ook wij zullen
offers moeten brengen.
Er zijn jaren geweest, dat we in Nederland ten
opzichte van Denemarken een grote voorsprong
hadden, door de grote invoer van goedkope
voedergranen, omdat in Denemarken alles zelf
verbouwd werd en in Nederland slechts 50 De
Denen zijn er nu echter beter aan toe, omdat ze
het practisch zonder import kunnen stellen en
goedkoper kunnen produceren. Dit scheelt onge
veer 10 van de productiekosten, en dit is voor
onze pluimveehouders en varkenshouders niet erg
prettig.
De akkerbouwproducten zijn, met uitzondering
van poot- en andere aardappelen, hoofdzakelijk
voor het binnenland bestemd. Wat de aardappelen
betreft kan men niet overmatig optimistisch zijn,
daar de afzet veel afhankelijk is van droogte in
andere landen en beschermende maatregelen. Met
de pootaardappelen is het nog het beste gesteld,
omdat de afzet hiervan sterk verspreid is.
Wat het fruit betreft dient rekening gehouden
te worden met overproductie, aangezien ieder jaar
in Europa zowel het aantal bomen als de productie
per boom toeneemt. Men hoeft dit niet ernstig op
te nemen als men maar voor eerste kwaliteit zorgt.
Per jaar gaan 1200. a 1300 millioen eieren de
grens over, voor 90 a 95 naar Duitsland. Een
dergelijke slechte spreiding van de export, die we
ook bij vlees en aardappelmeel vinden, brengt
grote risico's met zich mee. Duitsland, België en
Engeland zijn onze beste klanten, doch ze hebben
vaak de onaangename gewoonte om de import stop
te zetten, zodat we daarvan een scherpe terugslag
ondervinden. Het is daarom taak ook voor de
landbouworganisaties, om samen met de exporteurs
na te gaan hoe deze risico's verminderd kunnen
worden. Ook met de Verenigde Staten zijn moei
lijkheden, bijv. met de import van kaas.
Aan de ene kant worden we door dit land ge
holpen waarvoor we uiteraard zeer dankbaar
zijn doch anderzijds verdienen we dit liever zelf.
Deze politiek houdt een groot gevaar in en een
groot gedeelte van onze exporteurs wordt zodoende
bang om risico's te nemen.
Als binnenlandse factor kan in de eerste plaats
het systeem van de Nederlandse prijspolitiek onder
de loupe worden genomen. Dit systeem is voor
verschillende exportproducten een handicap, zoals
de laatste maanden de mislukking met de varkens.
De vraag doet zich hierbij voor, of we op
moeten houden met produceren als de 20 on
dernemerswinst niet meer gehaald kan worden, of
dat een exportsubsidie gegeven moet worden. Deze
laatste wordt echter internationaal niet meer aan
vaard, daar men grote bezwaren heeft tegen dum
ping. Wanneer men in dergelijke gevallen ge
noegen neemt met 10 zullen de afzetgebieden
gehandhaafd blijven en kan er later wellicht weer
geprofiteerd worden van beter wordende prijzen.
In het binnenland kan de prijs in de hand gehouden
worden, doch in het buitenland niet. We zullen
ons er daarom ernstig over moeten beraden, of
dit systeem al dan niet herziening behoeft.
Onze landbouw staat nog steeds aan de spits
van de wereld en men zou kunnen denken, dat
deze voorsprong geleidelijk verloren zou gaan.
Onlangs is echter nagegaan in 14 West-Europese
landen hoe het hiermee gesteld was en het bleek,
dat Denemarken en Nederland in de laatste tijd
relatief het meest zijn vooruitgegaan. We behoeven
daarom niet bang te zijn voor eerlijke concurrentie,
doch wel voor protectie.
In het verleden had de garantie voor de bacon
varkens reële betekenis, niet alleen voor de mester
van baconvarkens, maar ook zij het in mindere
mate voor de mester van zwaardere varkens.
Door de thans getroffen maatregel een groter
prijsuitslag voor baconvarkens met storting in een
fonds van het verschil tussen de garantieprijs en
de werkelijke overnameprijs van baconvarkens
heeft de garantie veel van haar betekenis verloren.
De garantie, die in het verleden heeft bestaan, was
van wezenlijke betekenis voor de varkenshouderij.
Het in het verleden gevoerde beleid heeft van de
varkenshouders ook verschillende malen offers ge
vraagd. Herhaaldelijk is het immers voorgekomen,
dat er zeer goede exportmogelijkheden bestonden
voor zwaardere varkens. De prijs liep dan op; de
levering van baconvarkens nam af en om toch ver
zekerd te zijn van voldoende baconvarkens heeft
de overheid toen verschillende malen een vrij hoge
heffing gelegd op de export buiten de baconsector.
De boeren hebben deze heffing, hoewel niet van
harte, toen aanvaard. Zij stelden zich hierbij op
het standpunt, dat het baconcontract met Engeland
van essentiële waarde is voor de varkenshouderij
in Nederland. Ter wille van een meer blijvende
zekerheid, welke het baconcontract aan de varkens
houderij kon bieden, moest men zich tijdelijk offers
getroosten. Maar zij hebben er toen op gerekend,
dat men eenzelfde soort politiek zou toepassen, in
dien de omstandigheden zouden veranderen. Zij
waren van mening, dat de bacongarantie een belang
rijke steun aan de markt zou kunnen verlenen, in
dien de prijzen van de baconvarkens eens niet boven
doch beneden de marktprijs zouden liggen.
Deze toestand is nu gekomen. En wat ziet men
nu Dezelfde boer, die zich indertijd met begrip
heeft onderworpen aan de maatregelen tot afrem
ming van de export en die zich daardoor een vrij
grote winst heeft zien ontgaan, krijgt nu te maken
met een garantie, die in wezen een groot deel van
haar betekenis heeft verloren. Hij heeft indertijd
zijn winst aan de overheid afgestaan, in de hoop
dat deze zelfde overheid die de winst nam, ook het
verlies zou dragen als de tijden zouden veranderen.
Nu kan men wel zeggen, dat de overheid inder
daad zoveel mogelijk 'het verlies neemt, omdat zij
het verschil tussen de garantieprijs en de werkelijk
uitbetaalde prijs bijbetaalt en dit stort in een var
kensfonds. Maar wat heeft de boer hieraan Hij
moet zijn varkens leveren tegen een lagere prijs
dan was overeengekomen bij de afspraak omtrent
de garantie. Of er hier of daar in Den Haag ergens
in een of ander fonds geld ligt dat hem toekomt,
helpt hem niet als hij te weinig krijgt voor zijn
varkens. Daarbij komt nog, dat niemand weet wat
er met dit varkensfonds zal gebeuren. Zeker, het
zal wel ten goede komen aan de varkenshouderij in
het algemeen, maar het is nog een open vraag of
het ten goede zal komen aan de individuele boer,
die voor zijn varkens een prijs ontvangen heeft
welke 10 cent beneden de garantieprijs ligt. De
zekerheid voor de boer is weg. Het is te begrijpen,
dat hij steeds meer de mening wordt toegedaan:
„Mijn winsten worden afgerond; mijn verliezen zal
ik altijd zelf moeten dragen". Dat dit zijn ver
trouwen in de landbouwpolitiek ondermijnt is zo
vanzelfsprekend, dat het eigenlijk niet eens behoeft
te worden gezegd.
Er zit aan de beslissingen ten aanzien van de
garantieprijs nog een kant, die voor de boeren wel
erg onaangenaam is. Al geruime tijd is er gesproken
over de mogelijkheid tot verlaging van de prijzen
der geïmporteerde veevoeders. De overheid heeft
zó lang geaarzeld met het nemen van een beslissing,
dat zij de datum van 1 November heeft laten voorbij
gaan. Het is te betreuren, dat deze beslissing zo lang
is uitgebleven. De verlaging van de veevoeder-
prijzen zal nü niet eerder kunnen ingaan dan begin
Januari. Indien de overheid met betrekking tot
deze prijzen wat sneller besiist had, zouden de thans
getroffen iriöattëgelen meet aannemelijk zijn ge
weest.