STALBOUW van vroeger en heden irpm De moderne stalinrichting hit kt 6/l. k oka x. k-Lar>doxH< TfU U 'X fix a. r\ o-ft /On^ «(g-AyfeiLZ Lut A ac hv J o o 'S oo c />-»f )M A 0 /)i jrli hkmx oL ij laag ooai Jl<jra.rl u<t tf'icn-. /}u*txiXcLoo\ff)«(t.a /?-> o Q ts-f a ft a «JV 4 ft 0 y/o g 5H'7 11 1 1 1 1 1 1 in-rr-rrratrft ayr^a 4 1, ,-rrn i 1 i m^d frit/tja y /O-» o cl c t'fie is e e x l L J\. h aa L 100 Wanneer men de stalbouw van b.v. 50 jaar ge leden en die van de laatste tijd met elkaar verge lijkt, komt men tot zeer grote verschillen. :*üüJ lijk. I. De stallen van 50 jaar geleden: 1. Vrijwel geen toetreding van zonlicht moge- 2. Geen of weinig ventilatie. 3. Veelal een te smalle voergang. 4. Een ondoelmatige voerbak (smal en diep, niet schoon te maken). 5. Lange tot zeer lange standplaats (lengten van 2 meter behoren niet tot de uitzonderin gen). 6. Geen of veel te kleine mestgroep. 7. Smalle mestgang (vuile achtermuren, lastig bij het afkalven). II. Do tegenwoordige stalbouw: 1. Voldoende lichttoetreding. 2. Goede ventilatie. 3. Brede voergang. 4. Ruime voerbak (breed en ondiep, gemakke lijk schoon te maken). 5. Korte standplaats (schoon vee). 6. Brede en diepe mestgroep met afzonderlijke gierafvoer. 7. Brede mestgang (geen vuile achtermuren). Zie hier enkele punten, waarbij de bedoelde grote verschillen duidelijk spreken. Hoe staat het met de veestallen in onze provin cie? Het antwoord moet jammer genoeg luiden: „In de meeste gevallen beantwoorden de stallen aan de bouw van 50 jaar of nog langer geleden." Men kan zich afvragen, waarom onze voorvade ren stallen bouwden zoals onder I geschetst. Wan neer dit met oudere landbouwers besproken wordt, krijgt men meestal te horen: 1. In een donkere stal mest het vee beter. 2. Veel ventilatie maakt de stal koud. Een rundveestal moet warm zijn, speciaal voor mestvee. 3. Een brede voergang achtte men niet nodig, omdat die in de loop van het stalseizoen steeds ruimer wordt, doordat de hooitas kleiner wordt. 4. Een lange stand geeft aan het vee een ge makkelijke ligplaats. 5. Een brede en diepe mestgroep betekent een gevaar voor het vee. Dit zijn wel de voornaamste verklaringen voor de bedoelde stalbouw. Zijn deze argumenten juist? We zullen dit niet onderdeel voor onderdeel gaan uitpluizen, doch naar onze mening is een dergelijke stalbouw voor het vee zeker niet prettig. Mogen wij dit met een enkel voorbeeld nader toelichten. Cta/xtjcL^ Jfie L L At n> t vth t i(a (i* jr> fi >j>is S' A o o C I ,00 Lichttoetreding. In de tweede wereldoorlog was één van de meest onmenselijke straffen het opsluiten in een donkere cel. De veroordeelde werd tengevolge van het steeds staren in het donker dikwijls krankzinnig. Werd hij op de een of andere dag in het volle zon licht geplaatst, dan was dit funest voor zijn ogen; hij werd met blindheid geslagen. Veel stallen doen min of meer denken aan dergelijke cellen. Gelooft men dat het vee anders reageert dan wij mensen? Dit is slechts een punt, maar wat te denken van geen enkele mogelijkheid uitgezonderd de stal deuren tot luchtverversing? Het wil ons voorkomen, dat een en ander onze volle aandacht verdient. Millioenen guldens worden uitgegeven aan het t.b.c.-vrij maken van de rundveestapel. O.i. kan een dergelijk groots opgezette actie nooit volkomen slagen, wanneer niet tegelijk aan de huisvesting van het vee de nodige aandacht wordt geschonken. De volksgezondheid schrijft in verband met de hygiëne lichte, ruime en frisse huisvesting voor. Om de rundveestapel gezond te maken, en nog veel meer om gezond te houden, is het beslist noodzake lijk aan dezelfde eisen te voldoen. Het spreekt voor zichzelf dat het niet mogelijk is om in een keer alle stallen om te bouwen tot lichte, ruime en frisse stallen. Voor het t-b.c.-vrij maken van de veestapel heeft men enkele jaren nodig; dit geldt ook voor het moderniseren van de stallen. Wat wij met dit artikeltje trachten te bereiken is, dat er in de naaste toekomst over nagedacht wordt op welke wijze de stal, om aan de gestelde eisen te voldoen, te verbouwen is. Dikwijls is met enkele honderden guldens al zeer veel te bereiken. Voor bedrijven beneden de 10 ha is de toekenning van een subsidie mogelijk. De assistenten van de Rijkslandbouwvoorlichtingsdicnst zullen desge wenst advies verstrekken. Verscheidene stallen zijn reeds op hun aanwijzingen gemoderniseerd. Dit betreft niet uitsluitend de gesubsidieerde ver bouwingen maar ook stallen op de grotere be drijven. Bij nieuwbouw moet getracht worden de ligging van de stal zó te kiezen, dat zelfs in de donkerste wintermaanden VQldoende licht en warmte tot de stal kunnen doordringen. De inrichting moet zoda nig zijn, dat het vee een gemakkelijke en droge ligging heeft. Vervolgens moet er aandacht aan geschonken worden dat men gemakkelijk kan voe ren en uitmesten. Zowel bij nieuwbouw als bij verbouwing verdient de z.g.n. Hollandse groepstal de voorkeur. De afmetingen van de hierna besproken onder delen zullen niet altijd passen bij de verbouwing van een bestaande ouderwetse stal, maar gelden zeker voor de nieuwbouw. 1. De Voedergang. Een éénrijïge groepstal is 1.10 m1.25 m lang; een dubbele groepstal 1.80 m2.30 m. 2. De Voedergoot. Bij gebruik van een z.g.n. hangketting is de goot binnenwerks 55 cm; bij een andere beves- tigingsmethode 60 cm. De „sul" of „knieboom" is 16 cm hoog. Deze mag beslist niet hoger zijn met het oog op het gevaar voor stalknieën, terwijl het vee ook gemakkelijk moet kunnen liggen. De voorraad ligt in hetzelfde horizon tale vlak als de „sul'. Het verdient aanbeve ling om een stootrand van 3 4 cm in de voor- rand te maken om te voorkomen, dat het vee te veel voer over de rand in de voergang duwt. 3. De standplaats. Volwassen melkvee vraagt een standlengte van 1.551.60 m, gemeten van de „sul" tot de mestgroep. Voor jongvee is die lengte in ver houding geringer. In de meeste gevallen is een variabele standlengte dan ook gewenst. De standruimte variëert van 1.25 tot b.v. 0,80 meter. 4. De mestgroep. Een goede breedte van de mestgroep is 60 cm. De diepte aan de standzijde 44 cm en aan de zijde van de mestgang 25 cm. Een aparte gier afvoer, in de bodem van de groep gemaakt, vergemakkelijkt het uitmesten. Als er een gierkelder aanwezig is, dan is die afvoer zelfs noodzakelijk. 5. De mestgang. Een goede breedte is 1101.25 m. Er is dan ruimte genoeg voor het uitmesten en het af kalven. Voor het laatste is echter een afzon derlijk goed ingerichte plaats aan te bevelen. 6. De stalventilatie. De aanvoer van de verse lucht kan geregeld worden door ventilerende onderdorpels. Per koe is een doorlaatopening nodig van 300 500 cm2. Tegelijk met de aanvoer moet de no dige aandacht geschonken worden aan de af voer van de bedorven lucht. Bij een goede ven tilatie moet er een evenwicht zijn tussen aan- en afvoer. De luchtafvoerkoker in het plafond moet minstens 300 cm2 per koe zijn. 7. De verlichting. (Zonlicht). Zoals reeds eerder opgemerkt werd moet de stal licht zijn. Het raamoppervlak behoort 1/15 1/20 deel van het bodemoppervlak te be dragen. Voorbeeld: In een stal van 15 m lang en 5.10 m diep, dient 4 a 5 m2 raamoppervlakte aan wezig te zijn. Ramen van schokbeton zijn aan te bevelen, om dat zij goedkoper zijn en geen onderhoud vragen. e L iy cLe^ Xoa.Cs ix hoy to <ta' TSo v» n x A o m e n J x o«en Cti/iL an cjt<n 2±fil±S_LslA±±. fiAo teo 8. Bevestiging. Er zijn vele systemen in gebruik. Slechts één minder bekende methode willen we in het kort noemen. De verticale hangketting met halsketting, hals beugel of verende leren beugel. Het is een goedkope manier van bevestiging. De dieren zijn vrij in hun beweging. Bij een juiste uit voering is het mogelijk om ze meer naar voren of naar achteren te plaatsen. Een kort dier plaatst men iets meer naar achteren, opdat zij de stand niet bevuilt, een lang daarentegen iets naar voren. 9. Drinkwatervoorziening. Regelmatig drinken bevordert de gezondheid en het productievermogen der dieren. Dit kan bereikt worden door het aanleggen van een automatische drinkwatervoorziening. Dit geeft naast gezond vee en productieverhoging, ook arbeidsbesparing. De tamelijk hoge aanleg-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1952 | | pagina 14