DE ERE-GALERIJ
SLEMPIGE GRONDEN
IN HET ZEEUWSE OUDELAND
Agenda Z. L. M.-afdelingen
Aardappelmoeheid
J. G. van LIERE.
(Hoofdass. voor de
Werktuigen).
Goes, Dec. 1952
Maandag 29 December, 7 uur: Afd. Noordwelle.
Vergadering met geluidsfilm der Ned. Heide
Mij.
druk moet echter binnen bepaalde grenzen blijven
met het oog op een te grote druk op de achteras
van de trekker en het achteroverslaan daarvan.
wagen is onze moderne wagen wel zeer sterk ge-
perfectionneerd. Op de hier genoemde typen komen
allerlei variaties voor en nog steeds zoekt men
verbeteringen. Hoe
wel we dus reeds een
practisch werktuig
hebben, worden er
toch steeds weer
nieuwe eisen aan de
wagens gesteld. Ons
land bezit een aan
tal zeer goede wagen
fabrikanten. Deze
weten echter niet al
tijd de wensen van de
practijk, temeer door
dat die in de verschil
lende streken van
ons land weer anders
zijn. Aanwijzingen
van de gebruikers
kunnen dan ook van
grote waarde zijn en
zullen door deze fa
brikanten zeer zeker
op prijs worden ge
steld.
De kaarten waarop de aardappelpercelen in 1952
zijn ingeschetst, liggen ter inzage bij de secretaris
sen van de Plaatselijke Commissies van de Stich
ting voor de Landbouw in Zeeland van 1729 De
cember a.s.
DE CONTACTCOMMISSIE VOOR DE
AARDAPPELMOEHEID.
Op 11 December j.l. was het 40 jaar geleden, dat
de heer J. Penne te Zaamslag in dienst trad op het
bedrijf van de Gebr. Dees, thans de heer A. van
Hoeve te Zaamslag.
We mogen de jubilaris, zowel als zijn werkgever
van harte met dit bijzondere feit gelukwensen.
Op enkele bedrijven kan de vierwielige wagen op
een vrij gemakkelijke manier tot tweewielige wor
den omgebouwd. Het voorstel wordt er onder
weggehaald en de achteras iets meer naar voren
geplaatst. Is de bietenperiode achter de rug, dan
•maakt men er weer een 4-wielige van.
Bij de originele Ferguson twee-wielige wagen
is de as bijna helemaal achteraan onder de bak
bevestigd. Het aan- en afkoppelen geschiedt hier
bij hydraulisch, waarbij het trekpunt onder de ach
teras van de trekker ligt. Het gevaar van achter
overslaan is hierbij practisch uitgesloten. Het is
hier niet noodzakelijk dat er een steun of wiel aan
de trekboom zit, wat bij andere wagens wel het
geval is.
Een andere voorkomende constructie is die van
de z.g.n. combinatiewagen. De vierwielige wagen
bestaat hierbij uit twee helften. Op gemakkelijke
wijze kunnen hiervan tweewielige karren gemaakt
worden. Plet laadoppervlak wordt dan echter tot
op de helft teruggebracht. De tot heden hier op
de markt verschenen combinatiewagens zijn uitge
rust met autostuur. Het moet echter mogelijk zijn
om dergelijke wagens uit te rusten met gewoon
schamelstuur dat vastgezet kan worden.
Enkele fabrikanten o.a. Algaïer, komen de laat
ste tijd uit met een tweewielige wagen, waarvan
de as door de aftakas wordt aangedreven. Soms
is tussen de aandrijving nog een schakelkast ge
plaatst. De verhouding tussen de omwentelingen
van de achterwielen van de trekker en die van de
wielen van de wagen moet daarbij juist zijn. Daar
bij mag een speling van ongeveer 10 voorkomen.
Deze speling moet er zijn, omdat b.v. in de bochten
de wielen van de wagen een kortere weg afleggen
dan die van de trekker. Deze constructie is echter
vrij duur.
De aandrijving door de aftakas biedt inderdaad
flinke voordelen. De trekker trekt en de wielen
duwen. Een bezwaar is dat de toerentallen van
motor en aftakas bij practisch geen enkele trekker
gelijk liggen, waardoor voor iedere trekker een
speciale wagen gebouwd zou moeten worden.
Sommige wagens zijn uitgerust met een bak die
naar twee of drie zijden gekipt kan worden. Dit
kippen geschiedt soms mechanisch, doch meestal
hydraulisch. Onder bepaalde omstandigheden zal
dit voordelen opleveren, doch op onze normale
landbouwbedrijven is dit toch niet van doorslag
gevende aard. De prijs van de bijzondere construc
tie is ook meestal aan de hoge kant.
In vergelijking met onze oude Zeeuwse boeren-
Ongetwijfeld zijn de oudste bedijkingen in
Zeeland rijker aan natuurschoon dan de jongere
polders. Het landschap biedt meer afwisseling en
het is minder vlak. Wijde poelen en moeren, waar
's zomers honderden stuks vee lopen te grazen: het
lage klei-op-veen gebied. Daarnaast hoge veenloze
kreekruggronden, in gebruik bij landbouwer of
fruitteler. Min of meer parallel met de kreekruggen
lopen de landweggetjes, door hun vele bochten niet
erg geschikt voor het moderne verkeer.
Landbouwkundig valt er echter op de grond
nogal wat aan te merken. Naast andere kleine of
grotere gebreken, kunnen hier de slempige per
celen van de kreekruggen worden genoemd. In de
practijk staan deze bodemtypen bekend als „lo
pende gronden". Uit het volgende moge blijken,
waar deze slempigheid een gevolg van is.
Kalkarm en te weinig humus
Zoals bekend mag worden verondersteld, kan
een goede structuur van de bouwvoor niet worden
verkregen als er onvoldoende humus en kalk aan
wezig is. Nu hebben de slempige zavelgronden op
de kreekruggen nauwelijks 2 humus, en kalk
ontbreekt helemaal. Hieruit volgt dat de minerale
bodemdeeltjes moeilijk tot kruimels kunnen wor
den opgebouwd; er is nl. veel te weinig samenhang
tussen de korrels onderling. Inplaats van de ver
eiste kruimelstructuur, treffen we dan een korrel
structuur aan, met alle nadelige gevolgen van dien.
Na een flinke regenbui gaat het bovenste aard-
laagje schiften; de grijswitte zandkorrels komen
los te liggen van de allerfijnste kleideeltjes. In de
bodemkunde worden deze laatste aangeduid als
de lutumfractie. Dit zijn deeltjes kleiner dan
0,002 mm. De uitgespoelde lutum kan worden
herkend als een grauwe massa, die in vochtige
toestand zeepachtig aanvoelt. Na. opdroging scheurt
deze in kleine kuiltjes bijeengespoelde aarde en
valt in dunne schilfers uiteen.
Zavelprofiel met kleibank
In een natte periode valt het op, dat het hemel
water niet snel genoeg wegzakt. Ondanks dat het
land voldoende hoog uit het grondwater ligt,
blijven er nog dagenlang plassen op de grond staan.
De bouwvoor bestaat dan uit een brijachtige sub
stantie, vooral als de bodem niet begroeid is. Een
en ander hangt ten nauwste samen met de aan
wezigheid van een kleilaag in een overigens zavelig
profiel. Bevat de bovengrond van de kreekruggen
ten hoogste 25 afslibbare delen, op ongeveer
50 cm. onder het maaiveld is het slibgehalte aan
zienlijk hoger. Niet zelden worden op deze diepte
slibpercentages aangetroffen van 50 a 60 Aan
gezien deze kleibank bijna altijd kalkloos is, is van
een goede structuur geen sprake. In een natte
periode plempt de bank ineen tot een verdichte
compacte laag. Het water kan dus niet of uiterst
langzaam doorzakken; vandaar de plassen op het
land in een regenrijke herfst als deze. Periodiek
krijgen we dus een tekort aan bodemlucht bij een
teveel aan water. Dit resulteert in een overwegend
grijs gekleurde grond met donkerbruine roestvlek
ken in de kleibank. In het ongunstigste geval is
de bank egaal loodgrijs zonder roest. Bij normale,
goed ontwaterde profielen mag geen roest op ge
ringe diepte voorkomen. Inplaats van grijze tinten
dienen dan egaal bruine kleuren in vele nuances
te domineren. Ook in een tijd met weinig neerslag
is de structuur vari de kleibank verre van ideaal.
De grond valt dan in keiharde scherphoekige klui
ten uiteen en is dan voor wortels moeilijk door
dringbaar.
Wat de dikte van de kleilaag betreft, deze kan
op korte afstand nogal uiteenlopen. Meestal is de
bank echter niet dikker dan 40 cm. De ondergrond
bestaat uit lichte zavel, die meestal vrij snel over
gaat in kalkrijk zand.
Korstvorming komt op de „lopende gronden" in
het voorjaar veelvuldig voor. Soms is de boven
grond tengevolge van slagregens zo gesloten, dat
kiemende aardappels plaatselijk gaan rotten. Ver
der groeit lucerne er zeer matig tot slecht; kruis-
bessenstruiken sterven niet zelden geheel af. Als
veel voorkomende onkruiden kunnen kamille,
spurrie en viltkruid worden genoemd.
Te nemen maatregelen
Verbetering van de slempige gronden is zeer
wel mogelijk. Het is in de practijk voldoende be
kend dat gescheurde graslanden niet of in veel
mindere mate dichtslempen, ondanks kalkarme
bovengrond en kleibank. Het hoge humusgehalte
heeft een gunstige invloed op de structuur. De
bouwvoor is kruimelig en kan nu ook meer water
vasthouden. Helaas is het echter onmogelijk om
het humuspercentage van alle slempige percelen
in enkele jaren tijds op te voeren. Hiervoor zijn
zeker enige decennia nodig. Verder is het zeer de
vraag of elke grondverbruiker voldoende door
drongen is van het nut van stalmest, compost of
groenbemesting. Vooral dit laatste is van belang,
omdat in herfst en winter door een begroeide
bodem structuurverval wordt tegengegaan.
Zoals reeds is opgemerkt, is de bovengrond be
halve humusarm, ook arm aan koolzure kalk. Aan
genomen mag worden dat er oorspronkelijk wel
wat kalk aanwezig was, maar deze is in de loop
der eeuwen opgenomen door de planten, of uit
gespoeld. Het is dus gewenst om door middel van
een bekalking de zuurgraad weer op het gewenste
peil te brengen, daar ook dit van belang is voor
een goede structuur. Overigens moet er aan de
kalkbemesting geen overdreven waarde worden
toegekend. Verhoging van het humusgehalte is op
deze zavelige gronden belangrijker. Maar het is
ook hier weer een kwestie van het ene doen en
het andere niet nalaten.
Verder dient op de slempige percelen de ont
watering in orde te zijn. Het komt veelvuldig voor,
dat de onderlinge afstand tussen de drainreeksen
16 a 18 m. bedraagt, om van de vele dichtgeslibde
reeksen nog maar niet te spreken. Eqn dergelijke
afstand is op deze gronden zeker te ruim, 12 a
14 m. zal aanmerkelijk meer voldoening geven.
Wie op de post draineerbuizen wil bezuinigen, kan
om de andere rij gebruik maken van snoeihout,
indien dit laatste althans in de directe omgeving
te verkrijgen is.
Tenslotte verdient het aanbeveling om de klei
bank periodiek zo diep mogelijk met de onder-
grondsploeg los te breken. Dit moet bij voorkeur
gebeuren als de bodem voldoende droog is. Jammer
dat dit breken slechts een tijdelijke verbetering
is; na korte of lange tijd dient het opnieuw te
geschieden.
Betere resultaten verkrijgt men als door middel
van diepploegen de kleilaag wordt gemengd met
de kalkhoudende lichte zavellaag in de ondergrond.
Hoewel dit technisch goed mogelijk is, brengt dit
voor de individuele teler vandaag aan de dag nog
te hoge kosten met zich mee. Een handicap is
hierbij nog de onregelmatige percelering in de
Oudelandpolders. Met grote, zware machines kan
hier niet economisch worden gewerkt. De resul
taten in andere streken van het land op soort
gelijke gronden verkregen, moeten overigens, voor
zover bekend, gunstig zijn.
Rijkstuinbouwconsulentschap Goes,
A. OP 'T HOF.