Bestrijding Maatregelen om de vergelingsziekte tegen te gaan Een buitenstaander zou zeggen: Ruim de virus bronnen op, en vernietig de luizen. |n de praktijk stuit dit echter vaak op verschil lende moeilijkheden, doch met een beetje goede wil van alle belanghebbenden zou hierin zeer zeker veel te bereiken zijn. OPRUIMEN VAN DE VIRUSBRONNEN DE GROOTSTE VIRUSBRONNEN VORMEN DE VOEDERBIETENKÜILEN EN DE BIETEN DIE IN HET VOORJAAR IN DE SCHUUR LIGGEN, DE RESTEN OP HET ERF OF IN DE WEI EN SOMS OOK NIET GOED ONDERGEPLOEGDE BIETEN KOPPEN. Dit is door het vergelingsziekteonderzoek zeer duidelijk aangetoond. Het is dan ook zeer te be treuren dat de praktijk dit nog niet voldoende inziet. De proeven die vanaf 1950 op Tiengemeten, in 1951 en 1952 uitgebreid tot Flakkee, genomen zijn, heb ben dit duidelijk bevestigd. In 1951 zaten in het Land van Oude Tonge veel kuilen, waarvan weinig vóór 1 April opgeruimd waren. Het gevolg was een hoog vergelingsziekte- percentage (3040 In het Noordelijke deel van Flakkee in de wijde omgeving van Stad aan het Haringvliet en den Bommel daarentegen waren weinig kuilen waarvan een groot gedeelte bijtijds opgeruimd was. Het vergelingsziektepercentage be droeg hier: 1520 In 1952 zien wij weer hetzelfde. In de wijde omgeving tussen Achthuizen en Oude Tonge, met als middelpunt Kranendijk, veel kuilen en weinig opgeruimd vóór 1 April, een vergelings ziektepercentage van 75 In de Oudelandsepolder, die zo goed als geheel geruimd was vóór 1 April een vergelingsziekteper centage van 35 IIIER IS DUS ONOMSTOTELIJK GEBLEKEN DAT DE VOEDERBIETENKÜILEN DIE NA 1 APRIL BLIJVEN LIGGEN EEN GROOT GEVAAR VORMEN VOOR DE SUIKER- EN VOEDER BIETENVELDEN. Vroegtijdig opruimen loont dan ook alleszins de moeite. Er dienen nu reeds maatregelen te worden ge nomen om met de voedering van de voederbieten vóór 1 April 1953 klaar te zijn. Vernietiging van de luizen. Hierbij kunnen twee wegen gevolgd worden: a. vernietiging van de luizen in de kuilen en b. vernietiging van de kuilen op het veld. Tot dusver heeft de eerste methode niet tot het gewenste resultaat geleid, en tot practische toepas sing hiervan zal men voorlopig wel niet komen. De proefnemingen worden echter aan het Instituut voortgezet, waarbij o.a. ook gezocht wordt in de richting van spruitvorming remmende middelen. De tweede methode, de directe bestrijding van de luizen op het veld, lijkt meer succes op te leveren. Er zijn voldoende chemische middelen die luizen doden, doch de moeilijkheid bij toepassing hiervan in het bietenveld is, dat de bladeren ook aan de onderkant bespoten moeten worden. Verder zijn de meeste van deze middelen betrekkelijk kort werk zaam, spoelen gemakkelijk af en daar de vluchten van de luizen over een lange periode doorgaan, zou dit vele bespuitingen nodig maken. Men heeft nu in het buitenland naar een nieuwe mogelijkheid gezocht in de z.g.n. Systemmische middelen. Deze worden op het blad gespoten en daarin opgenomen, en blijven dan in de plant circu leren en behouden hun giftige werking, zodat in dat geval 2 a 3 bespuitingen voldoende zijn. Deze mid delen geven echter geen 100 bestrijding en zijn dan ook zeker geen wondermiddelen. Ze geven alleen nog hoger gelegen zou hebben. Het suikergehalte zou zich dan in vele gevallen ook gunstiger ont wikkeld hebben, dan het nu gedaan heeft. Aan zeer vlotte begingroei, waardoor ten tijde van het optreden van de eerste infectie zich op menig veld al een krachtig ontwikkeld gewas ge vormd had enerzijds, en aan de later in het seizoen voor de biet gunstige, maar voor het virus minder gunstige groeiomstnndigheden anderzijds, hebben wjj het te danken dat dit jaar niet van een verge- lingsziekteramp behoeft te worden gesproken. Op een dergelijk gunstig samengaan van fac toren mag echter zeker niet ieder jaar gerekend werden, en het is dan ook noodzakelijk dat ieder doet wat in zijn vermogen ligt om de schade te beperken. Er staan ons hierbij een aantal maatregelen ter beschikking, waarmede dit zeer zeker te bereiken valt. Ha. resultaat bij een goed verzorgde bietenteelt. Proeven hebben al aangetoond, dat ook bij laat zaaien en bij weinig planten als er in Juni veel luizen op treden, weinig succes met deze middelen is te ver wachten. In ons land zijn hiermee eveneens proeven genomen. De beslissing over het al of niet vrij geven van sommige van deze middelen moeten wij echter i.v.m. hun grote giftigheid, volkomen overlaten aan de daarvoor aangewezen instanties. Cultuurmaatregelen ter beperking van de schade. De luizen zijn slimme dieren. Ze prefereren ge wassen die in een bepaalde toestand verkeren en vestigen zich bij voorkeur in laat gezaaide gewassen of gewassen met een open stand. Daarnaast is ook de vermenigvuldiging van de luizen in een open gewas groter. Zeer belangrijk is dan ook zorg te dragen dat de bieten, voordat de luizenvluchten be ginnen, zover mogelijk ontwikkeld zijn en er geen open plekken in het gewas voorkomen. Weliswaar hebben wij niet alle factoren, die in vloed op de beginontwikkeling van het gewas uit oefenen, volledig in de hand; dit neemt echter niet weg, dat door het nemen van de juiste cultuur maat regelen wel degelijk het jonge bieterigewas een goede start gegeven kan worden. Tot deze maatregelen behoren o.a.: Vroeg zaaien: Het heeft geen zin de zaaitijd te forceren. Zolang de grond niet „bekwaam" is, doet men veel verstandiger om nog even te wachten. Een „versmeerd" zaaibed doet meer schade dan een paar dagen geduld. Zodra het land echter geschikt is om te zaaien, dient ook geen dag langer gewacht te worden. In 1952 is ons bietenareaal gedeeltelijk vóór en gedeeltelijk na Pasen gezaaid. Uit de enquête over de vergelingsziekte is gebleken, dat in menig bieten district de vóór Pasen gezaaide bieten minder ver gelingsziekte hadden dan die welke na Pasen gezaaid waren. Een ieder zal zich duidelijk herinneren hoe de opkomst van de bieten, op de na Pasen gezaaide percelen, v.n.l. op de zwaardere gronden veel te wensen heeft overgelaten. Deze percelen waren later een dankbaar object voor de luizen. Percentage vergelingsziekte van een aantal districten, vóór en na Pasen 1952 (13 April) gezaaid. vóór Pasen Zeeuws-Vlaanderen 47.5% Zeeuwse eilanden 42.7 Z.-Hollandse eilanden 23.9 Limburg 54.7 na Pasen 61.7 51.6 36.9 70.5 Een doelmatige bemesting bevordert het ver krijgen van forse, krachtig ontwikkelde planten. Dit houdt in dat de jonge bieten vroegtijdig moeten kunnen beschikken over voldoende gemakkelijk op neembare voedingsstoffen. Speciaal van belang zijn hierbij de stikstof en het phosphorzuur, die de groei van de jonge kiem- plantjes ten zeerste bevorderen. Dit houdt evenwel niet in dat kali en kalk verwaarloosd kunnen worden. EEN JUISTE ONDERLINGE VERHOUDING VAN DE TE GEVEN HOEVEELHEDEN IS MIN STENS ZO BELANGRIJK ALS DE GROOTTE VAN DE MESTSTOFGIFT. Op nog te veel gronden in Nederland wordt aan de kalkbemesting niet die aandacht besteed, die deze wel verdient. De cultuurtoestand van menige grond en daardoor de opbrengst aan suikerbieten zou niet onaanzienlijk stijgen. Voldoende kalk en phosphorzuur in het zaaibed bij bieten doet boven dien de kans op wortelbrand verminderen. Aan de stikstof worden soms bijzondere eigen schappen toegeschreven in de strijd tegen de ver gelingsziekte. STIKSTOF HEEFT ECHTER GEEN GROTERE BETEKENIS DAN IEDERE ANDERE FACTOR, DIE DE BEGINGROEI KAN STIMULEREN. Noch uit het vergelingsziekteonderzoek, noch uit de stikstofhoeveelhedenproefvelden zijn aanwijzin gen verkregen, die rechtvaardigen het advies „Wees zuinig met stikstof" te laten vallen met het oog op een heilzame invloed op de vergelingsziekteaan- tasting. Het heeft dan ook geen enkele zin te veel stikstof te geven of deze gift over meerdere keren te verdelen, zoals bijv. in „De Boerderij" van 15 October j.l. is geadviseerd. Men krijgt dan een grote bladontwikkeling met camouflage van de vergelings- ziektesymptomen, een lager gehalte en dalende wor telopbrengsten bij te hoge giften. Een uitzondejing zou te maken zijn voor een overbemesting bij het opeenzetten. Dit is een in greep, die een overbemesting zou rechtvaardigen, om de groeiremming tengevolge van het opéénzetten zo spoedig mogelijk op te heffen. Vooral op gronden, waar de begingroei te wensen heeft overgelaten, zou dit aan te bevelen zijn. Belangrijker is het tijdig opeen te zetten. Een stikstofoverbemesting op een reeds aangetast perceel heeft een negatief effect en zal de suiker- verliezen slechts vergroten. Een vroege sluiting van het gewas. Dit is één der factoren die de bietenteler volledig in de hand heeft. Gemiddeld komt het planten aantal in Nederland niet ver boven de 60.000 uit, een groot gedeelte ligt daar beneden. IEDER JAAR BLIJKT WEER DAT DE PER CELEN MET OPEN STAND, HETGEEN MEESTAL SAMENGAAT MET ONVOLDOENDE PLANTEN PER HECTARE, EEN HOGER VERGELINGS ZIEKTEPERCENTAGE HEBBEN. DOOR HET OP VOEREN VAN HET PLANTENAANTAL HEEFT DAN OOK IEDERE BOER HET IN DE HAND OM DE SCHADE TE BEPERKEN. Er bestaat bovendien nog een andere mogelijk heid van bestrijding, die echter nog geheel in het verschiet ligt, nl. het kweken van rassen die minder gevoelig zijn voor de vergelingsziekte. Het is bewezen dat er suikerbietenplanten kun nen voorkomen die minder gevoelig zijn voor de ziekte, maar eer die tot handelsrassen ontwikkeld zijn en voor de boer beschikbaar zijn, zal nog ge ruime tijd verlopen. In die tussentijd moeten de andere bestrijdingsmaatregelen met kracht ter hand genomen worden. Samenvattend komen wij tot de volgende ad viezen bij de bestrijding. Denk om: le. Ruim zoveel mogelijk de voederbietenkuilen vóór 1 April op. 2e. Houdt zoveel mogelijk ook bij het samenstellen van Uw voederplan rekening met het gevaar van de voederbietenkuilen. 3e. Vroeg zaaien en tijdig opéénzetten. 4e. Een behoorlijk dichte stand. 5e. Een harmonische bemesting. 6e. Bij sterk optreden der luizen, spuiten tegen de luis. DE VOEDERBIETEN GAAN WEER VOL VIRUS DE KUIL IN DEZE HERFST. INDIEN VOLGEND JAAR WEER VEEL LUIZEN OPTREDEN IS IIET GEVAAR VOOR VERGELINGSZIEKTE ZEE 11 GROOT, WEES GEWAARSCHUWD, RUIM ZE TIJDIG OP. Ha. Als voornaamste infectiebron noemt het Instituut voor Rationele Suikerproductie de voederbieten kuilen. Door proeven o.a. op het eiland Tiengemeten is ook wel aangetoond dat dit inderdaad zo is. Om infectie van de bietenvelden uit de voeder bietenkuilen te voorkomen is het noodzakelijk de voederbieten met alle resten er van voor 1 April op te ruimen. Het rundvee blijft meestal tot plm. 20 April op stal, de paarden meestal nog wat langer. Vanaf 1 April tot de weidegang zal er dus de be schikking moeten zijn over voedermiddelen die de voederbieten kunnen vervangen. In de eerste plaats kan genoemd worden zeer goed bereid kuilvoer van bietenkoppen en -blad. Bij het winnen en kuilen moeten dan echter de nodige voorzorgen genomen worden om ook inder daad prima kuilvoer te krijgen. Op de volgende punten moet worden gelet 1. Schoon winnen van het bietenloof, dit kan door gebruik te maken van een kopschoffel en weg halen van het loof voor het lichten van de bieten. "Wanneer deze methode door de weers omstandigheden te grote bezwaren oplevert, dan in ieder geval het loof zo schoon mogelijk houden. 2. Het vers inkuilen is van groot belang voor eon smakelijk, eiwitrijk en houdbaar voer. 3. Snel werken is noodzakelijk om verliezen te voorkomen. De kuil liefst in één dag vullen. 4. Bij schoon winnen verdient verkleinen van liet product de voorkeur. Dit kan door middel van een hakselmachine, maar ook met de gewone vleeshouwer-bietènmolen kan goed werk gele verd worden, wanneer een motor voor aandrij ving beschikbaar is. De capaciteit is voldoende om in één dag een silo van 30 m3 te vullen. A

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1952 | | pagina 3