HOE TE HANDELEN
MET ONVERKOOPBAAR STRO?
wtof
DOOR
Ir, J. A, GROOTENHUIS
Onderzoeker bij het Landbouwproefstation Bodemkundig Instituut T. N. O. te Groningen.
Indien zich onverhoopt de situatie zou herhalen dat dit jaar in verschillende bouw-
streken verkoop van stro niet meer lonend is, dan geldt als eerste vraag: „Wat te doen
met dit stro?" Gemaaidorst stro zal in dit geval in de eerste plaats om een oplossing
vragen. Met dit artikel zullen enkele mogelijkheden worden aangegeven voor het
nuttig gebriuk van onverkoopbaar stro op eigen bedrijf.
Is verbranden van onverkoopbaar gemaaidorst
stro noodzakelijk?
Gemaaidorst stro, dat op het veld is achter
gelaten, kan aanzienlijke moeilijkheden opleveren
voor de grondbewerking, vooral wanneer op het
desbetreffende perceel geen groenbemester is in
gezaaid onder het graan, of wanneer de aanslag
van de groenbemester is mislukt. Wanneer het
perceel dan ook nog aan de vuile kant is en dus
een flinke stoppelbewerking gewenst is, kan het
stro een ware handicap vormen. Op het eerste
gezicht is hier nauwelijks sprake van een probleem.
Wat is er eenvoudiger dan even een lucifer te hou
den bij de op het veld liggende strorillen; het stro
wordt dan in korte tijd radicaal opgeruimd.
Inderdaad kan vervuild land dit radicale middel
misschien wel eens noodzakelijk maken. Maar of
dit middel altijd even goed uitvoerbaar is en het
onder alle omstandigheden de aangewezen manier
is om zich van onverkoopbaar gemaaidorst stro te
ontdoen? Dit is stellig niet het geval. In de eerste
plaats moet bedacht worden, dat de tactiek van de
verschroeide aarde betekent het vernietigen van
een grote hoeveelheid organische stof.
Bij verbranding offert men niet alleen de organi
sche stof van het stro op, maar ook de totale hoe
veelheid stikstof èn een deel van de kali uit het
stro gaan daarbij de lucht in.
Ook kunnen de stoppels daarbij grotendeels een
prooi van de vlammen worden. Dit zal het geval
zijn bij „ideaal" droge omstandigheden bij het ver
branden. Gelukkig doen zich deze „ideale" om
standigheden voor het verbranden niet vaak voor.
In een regenrijke nazomer kan het zelfs heel wat
moeite kosten om gemaaidorst stro op het veld
goed te verbranden. Dit betekent, dat het ver
branden van stro op het veld op zich zelf reeds tijd
en geld kan kosten, waarbij dan nog komt het ver
lies aan organische stof, stikstof en kali. Veel
beter is het, het stro een nuttiger bestemming te
geven en wel in dit geval het stro als organische
mest te gebruiken, door het onder te ploegen. Zelfs
op vervuild land is het niet noodzakelijk gemaai
dorst stro te verbranden. Hiertoe is het nodig, dat
de maaidorsmachine wordt uitgerust met een stro-
snijapparaat. Deze strohakselmachine snijdt het
stro in stukken, die niet groter zijn dan 10 cm. Dit
gesneden stro geeft geen moeilijkheden bij de
stoppelbewerking. Verschillende fabrikanten van
maaidorsmachines kunnen strohakselmachines
leveren, die op hun maaidorsmachine kunnen wor
den geconstrueerd. Mogelijk dat een handige dorps
smid zelf wel zo'n hakselmachine kan maken.
Het onderploegen van niet-gehakseld stro van
maaidorsmachines.
Het onderploegen van lang stro behoeft geen
technische moeilijkheden op te leveren, mits onder
het graan een groenbemester is gezaaid, die goed
is aangeslagen. Belangrijk hierbij is het op rillen
liggend stro, liefst spoedig na het maaidorsen, over
het gehele perceel uit te spreiden. Dé groenbemes
ter groeit dan door het stro heen, waardoor het
stro vochtig blijft en gaat verweren. In het najaar
is het stro al zover verweerd, dat het bij het ploe
gen op wintervoor gemakkelijker stukbreekt en
daarbij dus niet opstropt voor de ploeg.
Bij het afdorsen te velde van de hokken of schel
ven uit met behulp van een maaidorsmachine, kan
ook het stro uitgespreid worden over het gehele
perceel, mits er een goed aangeslagen groenbemes
ter op liet perceel aanwezig is.
Het maken van strocompost.
Wanneer rechtstreeks onderploegen van stro niet
mogelijk is, kan het maken van strocompost wor
den overwogen. Hiervoor komt in de eerste plaats
geperst stro in aanmerking.
Voor het maken van strocompost is het belang
rijkst, dat het stro voldoende nat in de composthoop
komt en tevens voldoende vochtig blijft. Op één
gewichtsdeel stro moeten tenminste drie gewichts-
delen water aanwezig zijn. Bij het opstellen van
de hoop moet het stro nat worden gesproeid. Hier
toe wordt de hoop laagsgewijze opgebouwd. Elke
los gestapelde strolaag van circa 30 cm dikte wordt
flink nat gesproeid. Ter bevordering van de ont
leding van het stro, kan men na het natsproeien
kunstmeststikstof uitstrooien over de strolaag,
hiervoor is te gebruiken ureum, kalkstikstof of
zwavelzure ammoniak; op 1000 kg droog stro on
geveer 7 kg zuivere stikstof. Een strocomposthoop -
kan opgebouwd worden tot een hoogte van pl.m.
2 m, dus bestaande uit 6 a 7 lagen. In plaats van
kunstmest tussen de strolagen kan men ook laag
jes stalmest tussen de lagen aanbrengen of gier
gebruiken. De hopen moeten niet te smal worden
gemaakt, daar anders veel te veel randverlies door
uitdroging van het stro optreedt. Om het rand
verlies zo klein mogelijk te houden, kan een hoop
het beste vierkant opgesteld worden b.v. 5 X 5 m.
Bij toediening van kunstmeststikstof in een stro
composthoop gelukt 't in 3 a 6 maanden een korte,
goed strooibare strocompost te verkrijgen. Het
maken van strocompost vraag echter veel arbeid;
onderploegen van stro is veel goedkoper.
Op gemengde bedrijven kan men beter meer stro
in de stalmest verwerken dan apart strocompost
maken.
De invloed van ondergeploegd stro op grond en
gewassen.
Bij het onderploegen van 5 ton stro per ha brengt
men in de grond circa 4 ton organische stof, 20 kg
stikstof, 10 kg fosforzuur en 50 kg kali. Het over
grote deel van de organische stof wordt door micro
organismen in de grond vrij snel afgebroken. Hier
bij kan een klein deel omgezet worden tot humus
van vrij stabiele aard. Voor het afbreken van het
stro in de grond hebben de micro-organismen stik
stof nodig; deze stikstof wordt aan de grond ont
trokken. Hierdoor kan er een tijdelijk tekort aan
opneembare stikstof optreden. Het gevolg hiervan
kan zijn, dat een gewas, dat na het onderploegen
van het stro wordt verbouwd, over te weinig op
neembare stikstof kan beschikken. In zo'n geval
zal men dus een zwaardere kunstmest-N-bemesting
dan normaal aan dit gewas moeten geven, althans
wanneer het geen vlinderbloemig gewas is. De stik
stof vastleggende werking van het stro is tijdelijk;
in de loop van 1 a 2 jaar komt deze stikstof, ook
,de extra gegeven stikstof, weer beschikbaar.
Het in het najaar onderploegen van stro op
zwaardere gronden kan tot gevolg hebben, dat deze
gronden in het voorjaar wat eerder opdrogen en
dus eerder zaaiklaar gemaakt kunnen worden. In
natte voorjaren kan dit van veel belang zijn.
In buitenlandse literatuur wordt vermeld, dat na
het onderploegen van stro bij het eerstvolgende
gewas soms een giftige werking van het stro kan
optreden, waardoor opbrengstdepressies kunnen
optreden. Waarschijnlijk treedt deze giftige wer
king alleen op, wanneer vlak na het onderploegen
van het stro direct weer een gewas wordt gezaaid
en dan speciaal op lichte grondsoorten. Op zwaar
dere gronden is deze giftige werking niet of nau
welijks merkbaar bij het eerstvolgende gewas.
Onderploegen van stro kan de stikstofbinding
door een volgend vlinderbloemig gewas bevorderen,
althans wanneer het stro nog weinig verteerd is
in de grond. Indien het stro reeds grotendels ver
teerd is, dan treedt juist het tegenovergestelde ef
fect op bij een vlinderbloemig gewas, dus minder
stikstofbinding door dit gewas.
De grootte van de kunstmest-stikstofgift voor liet
eerstvolgende gewas na hel onderploegen van stro
zonder vlinderbloemig stoppelgewas.
liet hangt van diverse factoren af; of men na het
onderploegen van stro wel of niet een extra kunst-
meststikstofgift moet geven aan het eerstvolgende
gewas. Factoren, die hierbij een rol kunnen spe
len, zijn o.a. de zwaarte van de grond, de hoeveel
heid ondergeploegd stro, de tijd van onderploegen,
de weersomstandigheden na het onderploegen, als
ook het gewas, dat na het onderploegen wordt ver
bouwd.
Op lichtere gronden kan de vertering van het
stro sneller gebeuren dan op zwaardere gronden,
althans wanneer het stro tijdig in de nazomer is
ondergeploegd, de weersomstandigheden warm en
vochtig zijn geweest en de grond voldoende stik
stof kan afstaan voor de micro-organismen, die het
stro verteren. In dit geval kan het gebeuren, dat
men op lichtere gronden in het voorjaar minder
kunstmeststikstof moet geven aan het eerstvol
gende gewas dan normaal.
Het Proefstation te Groningen heeft in de jaren
1947 tot en met 1949 drie proeven genomen met
het onderploegen van stro op zandgrond. Uit deze
proeven is gebleken, dat 4 ton ondergeploegd stro
per ha in 1 a 2 jaar tijds een positief stikstofeffect
opleverde van 40 a 50 kg N/ha. Bij vroegtijdig on
derploegen van 4 ton stro/ha in de nazomer blijkt
onder gunstige weersomstandigheden reeds het vol
gende jaar een positief stikstofeffect te kunnen op
treden van 40 kg N/ha. In voornoemde jaren zijn
ook een viertal proeven door het proefstation geno
men met het onderploegen van stro op klei en
zware zavelgrond. Deze proeven hebben zo goed
als geen stikstofwerking van het stro laten zien,
noch in positieve, noch in negatieve zin. Het on
derzoek wordt voortgezet, o.m. met het doel na te
gaan wat op de duur de invloed is van geregeld
onderploegen van stro.
In het extreme geval, dat direct na het onder
ploegen van vers stro een nietvlinderbloemig gewas
wordt gezaaid, is vooral op lichte gronden een
extra kunstmeststikstofgift nodig, die kan gaan tot
10 kg zuivere stikstof per ton ondergeploegd stro.
Het stikstofeffect van stro, dat met een vlinder
bloemig stoppelgewas wordt ondergeploegd.
Bij het onderploegen van stro, tegelijk met een
vlinderbloemig stoppelgewas bevordert de stikstof,
die uit het stoppelgewas beschikbaar komt, het
verteren van het stro in de grond. In dit geval is
een extra kunstmeststikstofgift voor het volgende
gewas niet nodig, althans in vergelijkin met de
stikstofgift, die gegeven zou moeten worden, wan
neer geen stro en geen vlinderbloemig stoppelge
was voor het desbetreffende gewas zijn onderge
ploegd. In vergelijking met het onderploegen van
een vlinderbloemig stoppelgewas zonder stro kan
na het onderploegen van een vlinderbloemig stop
pelgewas met stro soms wel wat extra-kunstmest-
stikstof gegeven moeten worden aan het eerstvol
gende gewas, speciaal wanneer laat is onderge
ploegd. In dit geval is het extra geven van 1 a 2
baal kalkammonsalpeter per ha wel voldoende. Bij
tijdig onderploegen van stro plus stoppelgroen-
bemestingsgewas kan het gebeuren, dat het stro
in het volgende voorjaar reeds zover verteerd is,
dat weer stikstof vrijkomt, zodat dan geen extra N
behoeft te worden gegeven. Het kan dan zelfs ge
beuren, dat één a twee baal stikstof minder moet
worden gegeven dan normaal het geval zou zijn na
het onderploegen van het vlinderbloemig stoppel
gewas zonder stro.
Do stikstof werking van strocompost.
Onvoldoende rijpe strocompost kan na onderr
ploegen een extra kunmeststikstofgift noodzakelijk
maken. Evenals bij het onderploegen van stro
komt deze extra stikstoflater weer beschikbaar.
Het stikstofeffect van rijpe strocompost is
meestal zo gering, dat hiermede geen rekening
behoeft te worden gehouden. De proeven,
die het Landbouwprofestation te Groningen
heeft genomen met op verschillende wijzen be
reide strocomposten in de jaren 1949 tot en met
1952 hebben doen vaststellen, dat deze strocompos-
sten, zowel bij veld- als in potproeven practisch
geen stikstofwerking vertonen.
i
voor zaaizaadontsmettingl
LAN DBOU WBUREAU
WIERSUM - GRONINGEN
SCHADEVERGOEDING
BIJ MOND- EN KLAUWZEER.
In antwoord op vragen van het lid der Tweede
Kamer der Staten-Generaal, de heer Van der Weij-
den, betreffende het vergoeden van schade en de
afslachting in verband met mond- en klauwzeer,
deelt de Minister van Landbouw, Visserij en Voed
selvoorziening a.i., Z.Exc. Ir. Staf mede, dat krach
tens de Veewet aan de eigenaar van verdacht vee
de volle waarde van het vee in gezonde toestand
als schadeloosstelling wordt uitgekeerd, terwijl bij
Koninklijk Besluit van 23 Februari 1922 is bepaald,
dat ingeval van afmaking van vee, dat is aangetast
door mond- en klauwzeer, aan de eigenaar 10 pet.
van de waarde, welke het vee in gezonde toestand
zou hebben, wordt uitgekeerd.
De bewindsman acht zulks in het algemeen juist;
niettemin is naar zijn oordeel de mogelijkheid niet
uitgesloten, dat zich bijzondere omstandigheden
voordoen, waarbij in afwijking van het bepaalde
een hogere uitkering dan 90 pet. van de waarde
billijk en gerechtvaardigd is te achten.
In verband hiermede is de Minister bereid te be
vorderen, dat bovengenoemde algemene maatregel
van bestuur wordt gewijzigd in dier voege, dat, bij-
aldoen bedoelde omstandigheden zich naar zijn oor
deel voordoen, het bedrag der uitkering bepaald
kan worden op een hoger percentage dan 90 van
de waarde van het dier in gezonde toestand.
Hoewel het moeilijk verdedigbaar is te achten,
dat een veehouder niet geënte dieren aan zijn wel
geënte veestapel toevoegt, wijst de Minister er
voorts op, dat in dergelijke gevallen door de Vee-
artsenijkundige Dienst ernstig rekening wordt ge
houden (en bij de voorgekomen gevallen reeds ge
houden is) met het feit, of de niet aangetaste die
ren al dan niet efficiënt voorbehoedend tegen
mond' en klauwzeer zijn geënt.
Ten deze- zal door de deskundigen ieder geval op
zich zelf dienen te worden beoordeeld.