Noord-Brabantsche Maatschappij van Landbouw
ZITDAG BOEKHOUDBUREAU.
ALG. VERGADERING DER N. B. M. L.,
NIEUWENDIJK: Donderdag 17 Juli, 10—11%
uur, in Café v. d. Heuvel.
gehouden op 2 Juli 1952 te Steenbergen.
Na de openingsrede van de voorzitter, de heer
W. G. de Waard (reeds opgenomen in het vorig
nummer) en verwelkoming van alle genodigden en
leden, hield Ir. G. P. F. Royackers, secretaris van
de Stichting voor de Landbouw, zijn rede.
Spreker behandelde daarin verschillende actuele
vraagstukken, die op het gebied- van de land
bouw aan de orde zijn. Allereerst het vraagstuk
van de integratie. Het is niet zo, dat hiervoor
alleen op hoger niveau een standpunt zou dienen
te worden bepaald, omdat wij allen wezenlijk bij de
pogingen om te komen tot meer integratie op het
gebied van de landbouw betrokken zijn.
Velen menen, dat met betrekking tot vraagstuk
ken van landbouwpolitieke aard en nationale of
internationale handel men kan besluiten tot een
bepaalde hoogte te gaan en niet verder. Zo is het
echter niet. Nederland is te zeer gebonden op mo
netair, financieel en economisch terrein in het
geheel van West-Europa (om niet te zeggen, dat
wij zijn opgenomen in het geheel van de wereld
economie), dan dat ons de vrijheid zou zijn gelaten
al of niet een rol t e spelen al naar dit ons goed
dunkt.
Bovendien en dit geldt speciaal voor onze agra
rische sector zijn wij van export totaal afhanke
lijk. Wij weten wel, dat wij op de eerste plaats de
voedingsbasis hebben te leveren voor het Neder
landse volk als geheel, doch daaruit kan voor ons
geen voldoende welvaart voortspruiten, omdat
voor tal van artikelen onze productie de binnen
landse behoefte ver en ver overtreft.
Toen wij na de bevrijding in Nederland voor de
taak stonden om onze welvaart opnieuw op te
bouwen, hebben wij moeten constateren, dat wij
totaal verarmd waren, dat onze buitenlandse devie-
zenbronnen waren opgedroogd, terwijl wij in een
later stadium zelfs nog een andere grote bron van
volksinkomen, te weten onze koloniale gebieden,
hebben verloren.
Wij moeten dus geheel drijven op de eigen pro
ductie van de Nederlandse industrie en van de
Nederlandse bodem en van ons dienstverkeer ten
opzichte van anderen. Onze toenemende bevolking
voegt aan deze situatie nog een nieuwe noodzake
lijkheid toe en het is dus in wezen geen vraag, of
wij onze verrichtingen kunnen beperken naar eigen
inzicht en deze bijvoorbeeld nationaal kunnen af
grenzen.
Zowel door de samenwerking, die wij na de oor
log hebben opgebouwd als door de outillage, die wij
ons hebben verschaft, zijn wij als landbouwers in
staat om onze rol naar buiten ook behoorlijk te
spelen.
Er is op allerlei terrein een grote internationale
activiteit ontwikkeld; bij voortduring worden neu-
we wegen voor de export van producten gezocht;
wij leggen ons bij voortduring toe op verbetering
van de kwaliteit van onze producten, om van de op
voering van de productie nog maar niet te spreken
en dit alles heeft ons geleidelijk aan toch weer een
grote mate van zelfvertrouwen teruggegeven.
Wij hebben als agrarische sector het grootste
belang bij integratie.
Deze gaat er immers van uit, dat de landbouw
producten daar geteeld moeten worden, waar zij
klimatologisch en wat de overige productiemoge
lijkheden betreft, het best thuis horen en waar zij
het goedkoopst kunnen worden geproduceerd.
Natuurlijk beogen deze plannen een goede ar
beidsverdeling en welvaart voor de boerenstand in
heel West-Europa te brengen, zodat wij ook niet in
elk opzicht onze zin kunnen krijgen of garanties
ontvangen, dat elk van onze teelten onder alle om
standigheden rendabel zal zijn; wij hebben echter
het voordeel, dat ons land zich bijzonder leent voor
de teelt van allerlei producten en dat wij de kunst
verstaan deze producten goedkoop te produceren.
Daarnaast streeft het plan tot integratie naar
redelijke prijzen voor de producenten en stabiliteit
in de markten, hetgeen nu juist is, wat wij in de
landbouw nodig hebben. Reeds jarenlang spreekt
men in het internationaal verband van de F.A.O.
over de belemmering, die er ontstaat voor een toe
nemende agrarische productie door het feit, dat
de boer niet verzekerd is van behoorlijke en sta
biele prijzen voor zijn producten, geen evenredige
voorziening van consumptiegoederen kent in ver
houding tot de niet-agrarische bevolking.
Als men nu weet, dat dit alles staat in het teken
van een groot doel, namelijk te bereiken, dat de
landbouwproductie nog sterk wordt opgevoerd, om
dat naar hoeveelheid en naar kwaliteit de voeding
zelfs in Europa nog beneden een alleszins behoor
lijk peil ligt, dan blijkt hieruit ook wel, dat in deze
integratieplannen feitelijk juist voldaan wordt aan
de elementaire eisen en wensen, die wij in Neder
land kennen en waaraan op de duur binnen het
raam van de eigen landsgrenzen niet was te vol
doen.
Spreker wekte op om positief en constructief
achter deze plannen te staan. Vaak zou men het
tempo van de vorderingen wat sneller wenens, an
derzijds moet men echter bedenken, dat zelfs het
proces om te komen tot zulke slechte internatio
nale verhoudingen, zoals wij die economisch en
sociaal in West-Europa kennen, zich ook heeft ont
wikkeld over vele en vele jaren. Het moet ons
daarom niet verbazen, dat het terugdraaien van
deze verhoudingen veel tijd, moeite en geloof in de
zaak vergt.
Persoonlijk beoordeelde spreker de vooruitzich
ten van de Ned. landbouw voor de komende jaren
niet ongunstig. Deels mag dit geweten worden aan
de nog gespannen internationale toestand. Daar
naast echter is de positie van de landbouw in de
Ned. gemeenschap en in zijn betrekkingen naar
buiten gunstiger dan dit in het verleden het geval
is geweest.
Hoewel op tal van punten in onze productie
methoden, ons productieniveau en de kostprijs van
de producten, nog aanzienlijke verbeteringen kun
nen worden aangebracht, is het toch een feit, dat
wij hieraan voortdurend werken. Zelfs nu is het
zo, dat wij in Nederland voor de meeste producten
een lagere kostprijs hebben dan elders en het is
niet te veel gezegd, indien wij stellen, dat onze land
bouw door de kennis der boeren, door de voorlich
ting, door de grote productie per hectare, door de
kwaliteit van onze producten, intrinsiek vrij sterk
mag heten.
Het tweede punt is, dat onze producten van veler
lei aard internationaal, en om hun lage kostprijs,
en om hun kwaliteit gewaardeerd worden. Het
moge zo zijn, dat onze collega's in andere landen
juist bezwaren tegen ons hebben vanwege onze
lage kostprijzen. Men kan toch niet ontkennen,
dat de lage prijs der levensmiddelen bij voortduring
spreekt tot de arbeidende bevolking, als ook tot
de industriëlen in tal van delen van Europa.
Daarnaast zijn de producten, die wij te leveren
hebben, kwantitatief van niet zo grote betekenis,
zelfs niet in het raam van West-Europa, om niet te
mogen verwachten, dat bij enigszins normale han
delspolitieke verhoudingen ze gemakkelijk kunnen
worden opgenomen.
Verder wordt er een grote activiteit op allerlei
gebied in Nederland ontwikkeld om buitenlandse
relaties aan te knopen afzetgebieden te zoeken enz.
De Ned. houding begint weer te gelijken op die
gedurende de beste tijden van ons volksbestaan.
De voedselvoorziening is in alle landen een object
van voortdurende overheidszorg geworden; elke
regering dient er op bedacht te zijn de voeding van
de bevolking op een redelijk niveau te handhaven.
Het streven is er voortdurend op gericht, om het
welvaartsniveau te doen stijgen en dit is mede
oorzaak, waarom de vraag naar kwalitatief betere
landbouwproducten langzaam maar zeker stijgt.
De gedachte om te komen tot integratie van de
West-Europese landbouw gaat er van uit, dat de
scheidsmuren worden geslecht en een ruim goede
ren- en handelsverkeer mogelijk maakt.
De landen zullen nooit meer terug mogen vallen
in het gevaarlijk streven van autarkie.
Natuurlijk zal het streven naar integratie tegen
vallers opleveren; men dient daarbij echter het ge
heel te bezien en zich niet hierdoor te laten ont
moedigen.
Landbouwpolitiek.
Spreker stond hierna stil bij de landbouwpolitiek
in Nederland. Het inzicht hierover heeft zich van
lieverlee gewijzigd.
Na een periode van voedselvoorzieningspolitiek
en van een schaarste-economie na de bevrijding,
waarbij wij leefden onder een systeem van geleide
economie, waarin vastgestelde prijzen of richt
prijzen een normaal verschijnsel waren, zijn wij
geleidelijk aan weer terecht gekomen in een periode
van een redelijke behoeftenbevrediging, dank zij
een sterk vergrote productie en van internationale
concurrentie.
Het stelsel van vastgestelde prijzen voor een
groot aantal producten in de landbouw brengt stel
lig mede, een zekere mate van bestaanszekerheid
en een gevoel van veiligheid.
Het heeft echter het nadeel, dat de verantwoor
delijkheid voor de bedrijfsvoering grotendeels uit
handen van de boeren wordt genomen en in handen
komt van de centrale Overheid, hetgeen dat
heeft het verleden voldoende bewezen de vrij
heid van bedrijfsvoering inperkt, zo niet geheel
teloor doet gaan. Zowel het regelen door de Staat
van de productie (hetgeen men als een uitvloeisel
moet zien van het geven van vaste prijzen), als het
wegvallen van bedrijfsvrijheid en verantwoordelijk
heid, is op zich zelf reeds een ongezond verschijnsel.
Geen wonder dan ook, dat wij tot zekere hoogte
beducht zijn voor een systeem van protectie, omdat
het de verhoudingen bevriest en de stimulans weg
neemt om de bedrijfsmogelijkheden tot ontplooiing
te brengen.
Hiervan zijn voorbeelden, bijvoorbeeld in Duits
land, uit het verleden zeer goed aanwijsbaar.
Daarnaast moet men zich echter de vraag stellen,
of het verlenen van een absolute of verregaande
protectie en een daarmee gepaard gaand systeem
van vaste prijzen, een gezond stelsel is, gezien de
nationale en internationale positie van de Neder
landse landbouw. Wij zijn in de Stichtng voor de
Landbouw geleidelijk aan met onze gedachtengang
daarheen gegroeid te moeten vaststellen, dat dit
in wezen geen gezond stelsel is.
Nederland is commercieel en agrarisch groot
geworden, dank Izij vrijheid van onderneming en
concurrentie, nationaal en internationaal. Concur
rentie prikkelt tot grote krachtsinspanning en zij
leidt daardoor tot kostprijsverlaging. En dat is nu
juist, wat wij voor een gezonde Nederlandse agra
rische economie nodig hebben. Tot op zekere
hoogte althans, want natuurlijk zijn wij niet bereid
om geheel overgeleverd te worden aan de vrijheid.
De algemene doelstelling van het landbouwbeleid
dient te zijn het scheppen van voorwaarden voor
een productieve en efficiënt producerende land- en
tuinbouw, waarin de agrarische bevolking een
welvarend bestaan kan vinden, zulks binnen het
kader van het algemeen belang.
Hieruit vloeien als meer concrete doelstellingen
voort:
le. De beschikbare cultuurgrond moet intensief
worden gebruikt.
(De cultuurgrond is onze belangrijkste natuur
lijke hulpbron.)
2e. Een intensieve land- en tuinbouw is noodzake
lijk.
(Nederland heeft teveel arbeidskrachten en
een ruime werkgelegenheid in land- en tuin
bouw, levert eert belangrijke afname).
3e. Vrijheid van bedrijfsvoering en afzet dient
zoveel mogelijk gehandhaafd te worden.
(Het agrarisch bedrijf is te gevarieerd om
direct ingrijpen in productie en afzet te kunnen
dragen.)
4e. Een zo goed mogelijke oriëntatie van de pro
ductie op de afzetmogelijkheden in binnen- en
buitenland is gewenst.
(35 van de agrarische productie wordt ge
ëxporteerd. Vele grondstoffen worden ge
ïmporteerd. De buitenlandse prijsverhoudin
gen moeten kunnen doorwerken. Aanpassing
van de productie aan de afzetmogelijkheden is
het gevolg. Dit bevordert de productiviteit.)
5e. Een verruiming van het handelsverkeer met-
het buitenland dient zoveel mogelijk te worden
bevorderd.
6e. Bij voor de land- en tuinbouw ongunstige econo
mische omstandigheden dient het landbouw
beleid gericht te worden op het handhaven van
een redelijke bestaansmogelijkheid voor de wer
kers in land- en tuinbouw.
(Bij een systeem van bescherming dient de ver-
edelingslandbouw ontzien te worden.)
7e. Er dient voor gewaakt te worden, dat de prij
zen van de voornaamste voedingsmiddelen op
de binnenlandse markt niet te hoog oplopen.
(Wij hebben belang bij een stabiele binnenland-
se markt, die het grootste gedeelte der produc
tie opneemt.)
8e. Indien tengevolge van bepaalde onevenwich
tigheden, de productie zich in een ongewenste
richting dreigt te ontwikkelen, dan wel de
rentabiliteit van een bepaalde tak van produc
tie ernstig in gevaar wordt gebracht, zijn maat
regelen, welke meer evenwichtige verhoudin
gen kunnen bevorderen, noodzakelijk.
(Voorbeeld: stijging buitenlapdse of binnenland
se voedergraanprijzen.)
In zijn practische uitwerking komt, mede gezien
het algemeen economisch klimaat in Nederland,
thans en voor de naaste toekomst, het volgend stel
sel in aanmerking.
Hierdoor wordt met de geschetste doelstelling
het beste rekening gehouden.
le. Een minimum-garantie of andere garantie voor
de belangrijkste producten, waarvoor een rede
lijke bestaansmogelijkheid wordt gehandhaafd
onder voor land en tuinbouw ongunstige eco
nomische omstandigheden.
De producten zijn: melk, tarwe, suikerbie
ten, fabrieks- en consumptieaardappelen,
voedergranen, varkensvlees, eieren en en
kele belangrijke tuinbouwproducten.
Het nieveau moet zijn:
de integrale kostprijs.
2e. Bij een te hoog oplopen van de prijzen van de
voornaamste voedingsmiddelen op de binnen
landse markt, dienen maatregelen te worden
genomen om de prijzen op een voor de consu
ment redelijk te achten niveau te handhaven
(maximumprijzen, afremmen export).
Dit mag alleen gelden voor producten van
primair belang voor de volksvoeding.
De maximumprijs moet behalve integrale kost
prijs, een redelijke ondernemerswinst bevatten.
3e. Binnen de door deze beide vormen van ingrij
pen gestelde grenzen, moet de prijsvorming in
het algemeen niet beïnvloed worden.
Wel kunnen speciale maatregelen nog gewenst
zijn, indien tengevolge van bepaalde oneven
wichtigheden in de prijsverhoudingen, een
ongewenste ontwikkeling in de productie zich
dreigt te voltrekken, dan wel de rentabiliteit
van bepaalde takken van productie in gevaar
wordt gebracht.
Op grond van deze richtlijnen dient voor de
basisproducten dus een minimumprijsgarantie ter
hoogte van de integrale kostprijs te gelden (kale
kostprijs 4- 10 ondernemersloon), terwijl een
vrije prijsvorming naar boven dient te worden
opengelaten tot een maximum, dat een redelijke
winst voor de ondernemer inhoudt.
(Wordt vervolgd.)