GOED HOOI IS NIET TE
VERVANGEN.
VERZEKERING EN BELASTING.
voor Uw bedrijfsomstandigheden geschikt, zijn
aanwezig: van greppelsnijder tot melkbuskoeler,
van kuilmachine tot ruitersleep, van een één-
paardsmaaimachine tot een hooitakel, van kunst
meststrooier tot automatische drinkwatervoorzie
ning voor de weidedieren, enz. enz. Waarom zou
den we alles gaan opsommen? Kunnen we niet
beter zeggen: Komt, ziet en overtuigt U!
Deze demonstratie zal worden gehouden op het
bedrijf van de heer Visser, in de nabijheid van Oss.
Voor een ieder is deze plaats zeer gemakkelijk be
reikbaar; duidelijke aanwijzingen zal men langs de
toegangswegen vinden. De boeren moeten dit eigen
initiatief niet alleen op prijs stellen, maar elke boer
moet het als vanzelfsprekend achten, later te kun
nen zeggen: „Ik was in Oss; voor mijn bedrijf
was het een goedbestede dag!"
Het programma zal nog nader in dit blad wor
den bekend gemaakt, maar houdt U alvast 5 Juni
1952 vrij voor deze met kennis van zaken samen
gestelde weidebouwmechanisatiedag.
Alle Limburgse en Brabantse boeren mogen de
initiatiefnemers dankbaar zijn voor de opzet, de
Stichting voor de Landbouw voor de beschikbaar
gestelde gelden en de medewerkers voor de toe
gezegde steun; zij kunnen deze dankbaarheid het
beste tonen door 5 Juni naar Oss te komen.
Wellicht valt er bovendien iets te zien, wat van
groot belang is voor Uw eigen bedrijf.
Sinds lang weet elke veehouder dat in een goed
grondrantsoen een behoorlijke hoeveelheid hooi
tijdens de winter onmisbaar is. Dat evenwel in de
partijen hooi onderling zeer grote verschillen be
staan, is niet aan alle veehouders bekend. Om
hierin een beter inzicht te krijgen, werden in de
afgelopen winter een aantal monsters van verschil
lende hooisoorten voor onderzoek ingestuurd bij
het Bedrijfslaboratorium te Oosterbeek. De mon
sters waren afkomstig van verschillende grond
soorten, verspreid over het gehele ambtsgebied van
West-Brabant.
De volgende cijfers zijn het gemiddeld gehalte
aan Verteerbare Eiwitachtige Stof (V.R.E.) en
Zetmeel waarde (Z.W.) van het totaal aantal mon
sters, van elke hooisoort.
Van lucernehooi is de Z.W. niet onderzocht. De
cijfers hebben betrekking op de voederwaarde in
het gedroogde product, dus niet in de droge stof.
Aant. monsters
V.R.E.
Z.W.
onderz.
Lucernehooi
4
11.8
Klaverhooi
4
8
25
Erwtenstro
1
7.3
37
Grashooi
56
4.7
27
Stro van graszaad
1
0.3
15
Omdat op de meeste bedrijven de hooigift vrij-,
wél uitsluitend bestaat uit grashooi, is van de on
derzochte partijen een kwaliteitsindeling gemaakt,
aan de hand van het voedernormenboekje.
Zeer goed R.V.E. gehalte 6.3 en hoger 8 par
tijen of 14 van het totaal.
Goed V.R.E. gehalte 5.5 tot 6.3 8 partijen of
14 van het totaal.
Gemiddeld V.R.E. gehalte 4.5 tot 5.5 10 partijen
of 18 van het totaal.
Matig V.R.E. gehalte 3.7 tot 4.5 14 partijen
of 25 van het totaal.
Slecht V.R.E. gehalte minder dan 3.7 16 par
tijen of 29 van het aantal.
Het V.R.E. in de beste partij was 10.3 in de
minste partij 1.5 De Z.W. respectievelijk
37 en 18.
Bij dit onderzoek blijkt het eiwitgehalte van
lucerne bijna drie maal zo hoog te zijn, als van
grashooi. Daar het voeren van lucernehooi tot een
gift van 4 a 5 kg per dag, nog nergens in de prac-
tijd aanleiding gegeven heeft tot voedingsstoor
nis, kan de teelt van lucerne voor de kleigronden
zeer zeker worden aanbevolen.
Het eiwitgehalte van klaverhooi is bijna twee
maal zo hoog als van grashooi. Klaverhooi kan,
wanneer het goed gewonnen is, zonder bezwaar in
dezelfde hoeveelheid als lucernehooi aan rundvee
verstrekt worden. Vooral op de zandbedrijven
wordt tijdens de wintermaanden aan paarden dik
wijls klaverhooi verstrekt. Deze kunnen in de
periode van weinig werk gemakkelijk volstaan met
grashooi.
Het onderzochte monster erwtenstro was afkom
stig van een partij erwten welke groen geplukt
waren voor de conservenfabrieken. Daar in ons ge
west veel erwten op deze wijze geoogst worden,
mag aan dit hoogwaardig stro wel bijzondere aan
dacht geschonken worden.
De uitslagen van het grashooi-onderzoek zijn
minder mooi. Ruim 50 valt in de klasse matig
en slecht. In de practijk zal echter de voeder-
waarde berekend over alle bedrijven, waarschijnlijk
nog lager zijn. De onderzoekkosten van de onder
zochte partijen zijn n.l. door de inzenders zelf be
taald. De meest vooruitstrevende boeren laten het
gemakkelijkst hun ruwvoederproducten onder
zoeken. Het is dus voor de hand liggend, dat van
de mindere partijen het minste monsters zijn on
derzocht.
Daar op vele bedrijven de hooigift grotendeels
bestaat uit grashooi, zal vooral bij deze hooisoort
de verbetering van de kwaliteit noodzakelijk zijn.
Factoren welke de kwaliteit sterk bevorderen
zijn de volgende:
a. Een grasbestand, bestaande uit goede grassen.
b. Een goede bemestingstoestand.
c. Een flinke stikstofgift.
d. Tijdig maaien van het hooigras.
e. Gunstig hooiweer.
f. Het hooi niet te vlug binnen rijden.
Een grasbestand, bestaande uit goede grassen.
Wanneer in de grasmat te veel slechte grassen
voorkomen, dan is er maar een goede oplossing,
n.l. scheuren. Wanneer dit onmogelijk is vanwege
een te lage ligging, dan zullen ook wanneer de be
mestingstoestand in orde is, jaren verlopen voor
een grasland verkregen wordt met goede grassen.
In zo'n geval kan door scherpe beweiding, zodat
de slechte grassen geen kans krijgen om zaad te
vormen, na enige tijd verbetering optreden. Dat
men voor het verkrijgen van kwaliteitshooi beslist
oud grasland moet hebben is een fabel. Bij dit on
derzoek bleek het hoogste V.R.E. 10.3 afkom
stig te zijn van een kunstweide. De Z.W. was 36
dus ook ver boven het gemiddelde.
Een goede bemestingstoestand.
Deze noodzakelijkheid spreekt voor zich zelf,
zodat hierop niet diep behoeft te worden ingegaan.
Bij twijfel aangaande de bemestingstoestand, geldt
slechts één advies, laat Uw grond onderzoeken bij
het Bedrijfslaboratorium in Goes of in Geldrop.
Een flinke en tijdige stikstofgift.
Zelfs bij een koud voorjaar blijkt telkens dat een
vroegere aanwending van de stikstof voordelen
geeft. Wanneer half Maart de stikstof gegeven
wordt, verdient het aanbeveling niet meer te geven
dan 2}/i baal per ha. Eind, April kan dan nogmaals
IV2 maal van een vlug werkende stikstof meststof
worden toegediend. Wie vroeg wil maaien, moet
echter zoveel mogelijk volledige nitraat-meststof
geven.
Tijdig maaien.
Deze factor is doorslaggevend voor een hoog
eiwitgehalte.
Verleden zomer werd op een van onze voorbeeld
bedrijven een gedeelte van een perceel voor hooi-
winning gemaaid op 19 Mei. Het andere gedeelte
van hetzelfde perceel op 7 Juni. Bij onderzoek
bleek het vroegst gemaaide hooi een V.R.E. ge
halte te bevatten van 7.6 en een Z.W. van 31, het
later gemaaide een V.R.E. gehalte van 4.1 en
een Z.W. van 27. Wanneer men bedenkt dat 7 Juni
ook in onze streek nog algemeen als vroeg be
schouwd wordt, is het duidelijk dat de grassen zeer
snel in voederwaarde achteruit gaan, gezien de voe
derwaarde van het hooi.
Dat er over het algemeen te laat gemaaid wordt
heeft natuurlijk een oorzaak en wel deze. Vrijwel
elke boer is er van overtuigd dat er vanaf Juni tot
half Juli gehooid moet worden. Door de'drukte op
het bouwland wordt de begin-hooidatum dikwijls
verschoven tot 'half Juni. Het hooigras is dan te
hard en te ver weg gegroeid om nog een hoog
eiwitgehalte te kunnen hebben. Goed hooiweer en
zelfs het gebruik van ruiters brengen het eiwit
gehalte niet meer terug omhoog.
Wanneer men in onze streek wil komen tot hooi
met een hoge voerderwaarde en daarnaast opho
ping van werkzaamheden wil voorkomen, is er
maar een weg namelijk: spreiding brengen in de
tijd van hooien. Omdat men weet dat gras gemak
kelijk te hanteren is, wat betreft de oogstdatum in
vergelijking met de zeer nauwkeurige tijden van de
verplegingswerkzaamhedén welke de akkerbouw
gewassen vragen, maakt men juist bij gras hier
van geen gebruik, maar wel misbruik. Men hoort
zo vaak: „dat gras blijft wel staan". Dit is zeer
zeker het geval, maar er wordt vergeten, dat elke
dag later maaien, in de volgende winter extra gel
delijke uitgaven medebrengt, voor aankoop van
meer krachtvoer.
Het zal beslist voordeliger zijn, om de gunstige
eigenschap van gras, n.l. gedurende de gehele
zomer gemaaid te kunnen worden, zoveel mogelijk
te benutten.
Men kan beginnen om een perceel, dat extra
vroeg stikstof gehad heeft en niet te laag is ge
legen, bij gunstig weer, na half Méi te maaien. Een
lager perceeL laat men vóórweiden. Een dergelijk
perceel komt dan ongeveer drie weken later ge
reed om te hooien. Hierna zal bij normale weers
omstandigheden de grasgroei iets minder snel
verlopen, zodat tijdelijk geen hooigras meer be
schikbaar komt. Na half Augustus neemt de gras-
groei weer in snelheid toe, zodat mogelijk in Sep
tember nog wat gras voor hooiwinning beschik
baar komt.
Niet te vroeg binnen rijden.
Vooral bij ongunstig hooiweer is de verleiding
voor velen groot om hooi in de schuur te brengen,
dat niet voldoende is afgestorven en te veel vocht
bevat.
Het is gebleken, dat afgezien van het brand
gevaar, hooi dat sterk broeit, vrij sterk kan dalen
in voederwaarde.
Vooral de verteerbaarheid van het eiwit wordt
minder.
Als men nagaat dat in partijen met sterke hooi-
broei een daling in V.R.E. is gevonden van 25
dan is het zeer zeker de moeite waard om hooibroei
zoveel mogelijk te voorkomen.
Streef er dus naar, om in de komende winter
goed en veel hooi aan Uw koeien te voeren.
Een dagrantsoen dat 5 of meer kilogrammen
hooi van goede kwaliteit bevat, biedt vele voor
delen. De wintermeik wordt dan goedkoper ge
produceerd, de koeien blijven prima in conditie, en
de producten van het bouwland worden met meer
voordeel verwerkt.
Door vroeg te maaien en de bemesting even
redig te verhogen tenslotte gaat de kwaliteit van
Uw graslanden met sprongen omhoog.
Zevenbergen, Mei 1952.
De Hoofdassistent voor Voeder en
Weidebouw,
M. MULDERS.
Een vraag die dikwijls opgeworpen wordt is
deze:
Moet van de uitkering (-en) van een kapitaal
verzekering een verzekering dus waarbij over
het algemeen de uitkering ineens geschiedt, op een
•bepaalde leeftijd, bij overlijden, of na een bepaald
aantal jaren ook belasting betaald worden?
Men heeft immers behalve bij een verzekering
waaraan een lijfrenteclausule verbonden is bij
aangifte voor de inkomstenbelasting de premie
nooit in mindering mogen brengen op het inkomen
omdat de fiscus in deze verzekeringsvormen, in
grotere mate:' nog dan een risicodekking, een spa
ren van gelden ziet.
Inderdaad zou het niet juist zijn dat, wanneer
men alleen de bepaalde premiën als gespaard geld
terugontving, hiérvan belasting betaald zou moe
ten worden. Daar de betaalde premiën echter ook
interest opgebracht hebben zal men gemiddeld
heel wat meer ontvangen. Van deze interest heeft
men echter nooit aangifte gedaan en ook nooit
belasting betaald. De fiscus dus die er steeds
op uit is om alle mogelijke mazen voor belasting
ontduiking op te sporen en te dichten, heeft daar
om ook hiervoor een regeling getroffen om het
aandeel dat zij meent dat haar toekomt in handen
te krijgen. Hierbij dient echter opgemerkt te
worden dat er verschillende, voor de verzekerden
gunstige bepalingen in deze regeling zijn opgeno
men, omdat men zowel het dekken van risico als
het sparen wil bevorderen.
In deze regeling wordt o.a. bepaald, dat bij een
uitkering, hiervan, vermenigvuldigd met het
aantal jaren dat een verzekering gelopen heeft,
tot een maximum van 25 jaren, als inkomen moet
aangegeven worden. Kan de belastingplichtige
echter aantonen dat 4 samengestelde interest
van de betaalde premiën minder bedraagt dan het
aldus berekende bedrag, dan mag hiervoor in de
plaats het lagere bedrag aangegeven worden. Dit
laatste zal dikwijls het geval zijn bij vroegtijdig
overlijden van de verzekerde. Eveneens kan op
verzoek van de verzekerde het op een van boven
genoemde wijzen berekende bedrag afzonderlijk
belast worden naar een percentage dat schommelt"
tussen 20 en 40 Deze afzonderlijke belasting-
kan vooral van belang zijn voor verzekerden dié in
een ongunstige hoge tariefgroep vallen (b.v. onge
huwde personen) of een groot inkomen hebben.
Ter verduidelijking van de bepalingen ten aan
zien van kapitaalverzekeringen zullen wij hier
enkele voorbeelden laten volgen:
1. Iemand sluit op 30-jarige leeftijd een ge
mengde verzekering van 10.000 uit te keren bij
60 jaar of eerder overlijden. Bij het bereiken van
de 60-jarige leeftijd wordt het bedrag van ƒ10.000
uitgekeerd. Bij de aangifte voor de inkomsten
belasting zal hij dat jaar bij het gewone inkomen
moeten voegen 10.000 X X 25 is 1875 of
anders 20 tot 40 van dit laatste bedrag (ƒ375
750) afzonderlijk moeten betalen.
2. Iemand sluit op 40-jarige leeftijd een ideaal-
verzekering van 5000, uit te keren over 20 jaar
en 10 rente bij eerder overlijden. Tien jaar na
het sluiten van de verzekering komt de man te
overlijden en de vrouw zal 10 jaar lang een uit
kering van 500 krijgen.
Volgens de methode zou van deze 500 als
inkomen moeten aangegeven worden:
lste jaar 10 X X 500 37,50
2de jaar 11 X X 500 41,25
3de jaar 12 X X ƒ500 ƒ45,enz.
Aangetoond kan echter worden dat 4 samen
gestelde interest van de betaalde premiën minder
bedraagt en op grond hiervan kan worden volstaan
met aangifte van de volgende bedragen:
lste jaar 8,21
2de jaar 9,86
3de jaar ƒ11,57 enz.
Op het tijdstip waarop de man de 60-jarige leef
tijd bereikt zou hebben ontvangt de vrouw nog
maals de einduitkering van 5000. Hier moet dan
als inkomen beschouwd worden 20 x X
5000 750. Daar in dit geval 4 samen
gestelde interest van de betaalde premiën meer
bedraagt dan 750 blijft dit laatste het bedrag dat
als inkomen gerekend wordt. Had de vrouw dit
jaar een inkomen van ƒ4000 en geen kinderen
beneden 17 jaar dan zou zij nu bij een aangegeven
inkomen van ƒ4750 aan belasting meer moeten
betalen 165. Bij een afzonderlijke belasting zou
dit bedrag waarschijnlijk iets lager zijn. (Bij,
6000 gewoon inkomen in dit geval 191 meer.)
Een volgende keer hopen wij de bepalingen in de
Wet op de Vermogensbelasting en in de Successie
wet t.a.v. kapitaal- en renteverzekeringen eens aan
een nadere beschouwing te onderwerpen.
P. J. VAN LOON.