Wij lazen voor U 0P DE ERE GALERIJ nationale toestand en menigeen zal zich derhalve wel eens afvragen hoe onze exportkansen zullen zijn, nu er wat meer rust in de wereld schijnt te komen en er minder voorraden worden aangelegd. Deze ontwikkeling wordt nog versterkt door de sterke bescherming, welke door verschillende lan den, in verband met hun slechte betalingspositie, worden genomen. Onze Minister heeft zijn uiterste best gedaan om in Parijs wat te bereiken, maar wie kennis heeft genomen van de standpunten van West-Duitsland en België ten opzichte van het groene plan, zal beamen dat de landbouworganisa ties in deze landen een kortzichtige beschermings- politiek voeren, die ten koste van hun nationale economie gaat. De aanneming van een landbouw- wet in Zwitserland, waarbij de boeren een grote mate van bescherming wordt geboden, wijst even eens in deze richting. Allemaal redenen om er in de toekomst reke ning mee te houden dat de afzet van verschillende producten wel eens zou kunnen stagneren. Het ge tuigt o.i. daarom van een vooruitziende blik om deze mogelijkheden nu reeds onder ogen te willen zien en tijdig maatregelen te ontwerpen, die de gevolgen eventueel kunnen beperken. Onlangs kwamen ons nog enige gegevens ter kennis over het consumptie-aardappelfonds, die we hier vermelden, teneinde enige gerezen mis verstanden uit de weg te ruimen over de admini stratiekosten van het consumptie-aardappelfonds. Als voorbeeld geven we hier de provincie Over ijssel, daar dit één van de meest ongunstige pro vincies voor dit fonds is. In deze provincie werden, met aftrek van fa- brieks- en pootaardappelen, 13.855 ha aardappelen verbouwd. Bij een areaalheffing van ƒ30,zou deze oppervlakte dus een bijdrage aan het fonds moeten leveren van ƒ415.600, waardoor de ge maakte kosten in 1950 15.400, slechts 3 4 van de bruto-opbrengst zou bedragen, of ƒ1,11 per ha. Indien de 3800 ha fabrieksaardappelen uit deze provincie hier nog bij worden geteld, is dit percen tage nog geringer. De bijdrage aan het fonds was echter véél geringer, doordat er voor vele bedrijven vrijstellingen werden verleend. De voorstelling, dat de inkomsten van het fonds worden weggeadministreerd, is dus niet geheel juist, omdat de kosten drukken op een veel groter areaal dan kan blijken uit de inkomsten. Dat de huidige regeling voor de heffing op de helling is, geeft ons het volste vertrouwen dat ook voor de zandprovincies, met hun vele vrijstellingen voor fabrieks- en voeraardappelen, vrijstelling voor minder dan 1 ha en per stuk vee, een regeling gevonden zal worden die billijk en goed uitvoer baar is. Ook de richtlijnen voor de toekomstige landbouw politiek, die bij de organisaties in behandeling zijn, getuigen van deze problemen en trachten een oplossing te geven. Wij zien hen als een ernstig pogen om een landbouwpolitiek op langere termijn te ontwerpen. Een dergelijke landbouwpolitiek zou een overbo dige luxe zijn indien we enige zekerheid hadden, dat onze exportkansen in de komende jaren niet zouden veranderen. Nu dit niet zo is kan de georganiseerde land bouw zich gelukkig prijzen dat zij personen naar voren kan brengen die een goed stuk werk in elkaar weten te zetten. En het is tevens een gun stig teken dat het initiatief tot het opstellen van deze richtlijnen van de landbouw is uitgegaan. Waardoor de landbouw het veelal enigszins defen sieve karakter heeft laten varen, dat zij zich vanaf de dertiger jaren zo vaak heeft moeten laten wel gevallen. Te zijner tijd hopen wij U nog verschillende keren wat over deze richtlijnen te kunnen berich ten. B. De mens tracht steeds verder door te dringen in de voorwaarden die gesteld moeten worden aan de productie en ontdekt steeds weer nieuwe gezichts punten, zonder dat hij ooit tot een volledig kennen en beheersen hiervan komt, doch veeleer door nieuwe ontdekkingen aangezet wordt om nieuwe gebieden te gaan betreden. Vooral bij de planten- productie zijn vele factoren in het spel die allen hun invloed uitoefenen op de levensverrichtingen van de plant en daarmee dus ook op de opbrengst. Als voornaamste factoren worden in de regel onderscheiden bodem, klimaat en het ingrijpen van de mens, zonder dat deze lijst hiermee ook maar enigszins volledig zou zijn. Reeds verschil lende keren hebben we U opmerkzaam gemaakt op de invloed van het klimaat op het gewas tarwe zowel wat de groei, de opbrengst als de kwaliteit van dit gewas betreft. Na een vijfjarig onderzoek heeft het NaCo- Brouw nu een publicatie het licht doen zien die handelt over de INVLOED VAN HET KLIMAAT OP DE BROUWGERST, waarbij uiteraard vooral de kwaliteit van de gerst op de voorgrond wordt gesteld. Dit gewas vertoont immers merkwaardige verschillen die aan het 'klimaat toegeschreven moeten worden. Reeds vrij spoedig na de invoering van deze teelt bleek dat zomergerst van zandgronden een kleinere korrel en een hoger eiwitgehalte bezit, beide ongewenste eigenschappen. In de loop der jaren bleek er echter ook tussen uit het Noorden en het Zuid-Westen van zeeklei afkomstige brouwgerst nog verschillen te bestaan. Op vrijwel alle punten is de Groningse gerst in het nadeel: hoger eiwitgehalte, een lichtere klei nere, minder gelijkmatige korrel en meer afval, waardoor ze voor de brouwer minder geschikt is. Zodat in 1946 door het NaCoBrouw een technische adviescommissie hiervoor werd ingesteld, die in de eerste plaats de samenhang tussen klimaat en kwaliteit van de oogst na zou gaan. De brouwer wenst een grote, goed gevulde korrel die veel zet meel bevat terwijl daarnaast nog zekere eisen ge steld worden aan kleur, geur, fijnheid van kaf en raszuiverheid. Reeds uit de litteratuur waren verschillende in vloeden bekend, vooral in Engeland. Wij volstaan hier echter met het bekendmaken van de Neder landse ervaringen, waarbij dus in hoofdzaak een vergelijking werd getrokken tussen brouwgerst uit het Zuiden en uit het Noorden (verder aan te duiden als Zeeland en Groningen. Het bleek nu dat in 'beide gebieden voor de op brengst gunstig is droog weer in April en begin Mei en tevens koel weer in de maand Mei. Tijdens het in de aar schieten zijn hoge temperaturen schadelijk. Tijdens de afrijping zijn in Zeeland hogere tem peraturen dan normaal gunstig, terwijl in Gro ningen koel weer tijdens de bloei gewenst is. Veel neerslag tijdens de voorafgaande winter is scha delijk voor de opbrengst. Droog en zonnig weer in Juli is gunstig voor de kwaliteit. Bij de beoordeling van de klimaatverschillen moet er rekening mee gehouden worden dat het gewas in Zeeland door de vroegere zaaidatum een aanmerkelijke voorsprong heeft en daardoor een gelijkmatiger temperatuursverloop met gemiddeld iets koeler weer tijdens de bloei en de korrel vul ling. Door deze vroegheid profiteert het gewas van een drogere en meer zonnige rijpingsperiode dan in Groningen. De weersomstandigheden blij ken dus algemeen gunstiger te zijn voor de ont wikkeling van het gewas. Bodemverschillen kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor deze verschillen in opbrengst en kwaliteit. De zaak komt er enigszins anders voor te staan indien men de cultuurfactoren nader beschouwt. In Zeeland kan ongeveer 10 dagen vroeger wor den gezaaid en de veel als voorvrucht verbouwde suikerbiet heeft eveneens een goede invloed. De royale stikstofbemesting die men in Gro ningen, ook met het oog op de stroproductie toe past komt de kwaliteit niet ten goede. De in Gro ningen veel verbouwde wintergerst (waarvan de verbouw in Zeeland gelukkig verboden is) biedt een goede gelegenheid aan meeldauw en roest om te overwinteren. Tezamen vormen al deze factoren een redelijke verklaring voor de geconstateerde verschillen en tevens een verklaring voor het feit dat in het proefjaar 1951 de kwaliteit van de gerst in het Noorden van het land beter was dan normaal. Aan verschillende andere proefnemingen voor bijgaande, komen we in deze mededeling tenslotte aan de toekomstige onderzoekingen die nog op het programma staan. Zo zal o.a. nog worden onder zocht de groene bladoppervlakte, de zaaidatum, het bodemtype en de invloed hiervan op opbrengst en kwaliteit. Tenslotte wordt de wens uitgesproken het on derzoek ook uit te kunnen strekken tot meer Noordelijk gelegen streken (b.v. Denemarken). In ieder geval beschikken we reeds nu over een aantal gegevens die rechtstreeks betrekking heb ben op één der belangrijkste cultuurgewassen in Zeeland. Uit deze resultaten kan nog eens duidelijk blijken dat teler en verwerker tot een vruchtbaar samen gaan op onderzoekingsgebied in staat zijn, en dat het op deze wijze mogelijk wordt om reeds vooraf een voorspelling te doen over de kwaliteit van de te veld staande oogst. Overtuigd als wij zijn van de activiteit van het bietenaaltje, namen wij met belangstelling kennis van een publicatie van J. A. Hijner over de GEVOELIGHEID VAN WILDE BIETEN VOOR HET BIETENAALTJE. Het zal U bekend zijn dat het bietenaaltje zich niet alleen vermenigvuldigt in jaren dat bieten op het perceel worden verbouwd, maar dat het zich ook door middel van de z.g. waardplanten (raap zaad, koolzaad, radijszaad, mosterd, stoppelknol len) sterk weet te vermenigvuldigen. Op 6 Mei j.l. was het 45 jaar geleden, dat de heer L. Willeboer te Kapelle in dienst trad op het Kon. Kweekbedrijf en Zaadhandel D. J. van der Have te Kapelle. Wij mogen de jubilaris en de Directie met dit feit van harte gelukwensen. Deze waardplanten weten namelijk door lokstof- fen de larven uit de cysten te lokken en deze lar ven maken dan op de wortels van de waardplant weer nieuwe cysten. Ook onkruiden als melde en herik behoren tot deze ongewenste gastheren. Reeds vele wegen zijn ingeslagen om deze ge vreesde parasiet te bestrijden, doch tot nog toe met weinig resultaat. Bij de onderzoekingen is nu wel gebleken dat het grondonderzoeken op de bietenaaltjes waar devolle inlichtingen geeft over de stand van deze ziekte en dat men de vruchtwisseling hier op af kan stemmen. Nu is men op het idee gekomen om te onder zoeken hoe de wilde bieten zich gedragen t.o.v. het aaltje, en daartoe heeft men een verzameling aan gelegd van verschillende soorten die hoofdzakelijk voorkomen in een brede zone die zich uitstrekt vanaf de Middellandse Zee over Klein-Azië tot in de steppen van Centraal- en Voor-Azië. Naar het Westen strekt deze zóne zich uit tot aan de kusten van de Noordzee, zodat in ons land b.v. aan de kust van Walcheren de zeebiet (Beta maritima) te vinden is. Het bleek nu dat er naast een groep die zich practisch geheel gedraagt als de voeder- en sui kerbieten, er ook een groep van deze wilde bieten is die zich geheel anders t.o.v. het aaltje gedraagt en onvatbaar is voor het bietencystenaaltje. Hiertoe behoort een groep die o.a. voorkomt op de Canarische eilanden. We zullen U niet ver moeien met de namen van deze soorten doch ver melden hier vooral het opmerkelijke feit dat deze bieten wel de larven uit de cysten lokken, doch er resistent voor bleken te zijn, d.w.z. dat ze de lar ven geen gelegenheid gaven zich in de wortels te vermenigvuldigen. Aldus openen zich twee mogelijkheden om de bestrijding van deze parasiet ter hand te nemen. Men kan in de eerste plaats trachten de gun stige eigenschap in te kruisen in de bestaande rassen. Daar deze groep echter ver afstaat van onze huidige rassen brengt dit vele bezwaren met zich mee. Ondanks dat besteedt het Instituut voor Rationele Suikerproductie te Bergen op Zoom hier de nodige aandacht aan. In de tweede plaats kan men echter ook deze wilde bieten gebruiken om zieke percelen sneller te laten uitzieken. Hiervoor komt speciaal de soort Beta patellaris in aanmerking, omdat deze vooral na de langste dag snel groeit, veel blad en een uitgebreid wortelstelsel vormt en een hoge zaadproductie heeft. De vraag welke plaats deze wilde biet in de vruchtwisseling in zou moeten nemen, is niet zo eenvoudig te 'beantwoorden. Daar het gewas niet geschikt is als hoofdgewas komt het als groenbe- mester in de stoppel in aanmerking indien het vóór Augustus gezaaid zou kunnen worden. Als zodanig heeft het goede resultaten te zien gege ven en verdere proeven zijn er op gericht te trach ten het gewas onder graan als dekvrucht te zaaien, zoals dit voor klavers gebruikelijk is. Wel is het uitziekingspercentage op deze wijze verbouwd geringer, doch het is toch nog altijd 50 voor een op 25 Juli gezaaid gewas. Met een op 12 Mei gezaaid gewas kon zelfs een percentage van 90 bereikt worden. Al met al kan dan ook wel worden vastgesteld1 dat de uitzieking met dit gewas veel sneller voor- schrijdt dan met lucerne of een ander niet vatbaar gewas, zodat deze soort wilde biet mogelijkheden biedt voor zwaar 'besmette percelen. Een niet te verwaarlozen moeilijkheid vormt nog de zaadpro ductie van dit gewas die wel voldoende hoog is, doch door het lage kiemingspercentage van de harde zaden is ook veel zaaizaad vereist. Wellicht kan hier door een voorbehandeling van het zaad nog een goede oplossing worden gevon den. De vraag of het zaaien van dit gewas econo misch verantwoord is vraagt nu om een verdere oplossing. Toch menen we dat deze kwestie ruim gesteld zal moeten worden, en dat men met het oog op het hoge uitziekingspercentage veel minder eisen aan de economische zijde zal mogen stellen, dan bij een gewas als lucerne, dat de laatste tijd zich in verband met de afzetmoeilijkheden van het meel steeds moeilijker kan handhaven in het bouwplan. Wanneer toch lucerne voor de markt wordt verbouwd is dit veelal als grondverbeterings middel en als de wilde biet het rendement van dit gewas enigszins kan benaderen verdient het ern stige overweging dit gewas in de vruchtwisseling op te nemen. Tenslotte is immers de suikerbieten- verbouw een economische pilaar van het akker- ibouwbedrijf, die het gedwongen door het aaltje slechts node enige tijd kan missen, en zullen alle economische verantwoorde middelen moeten wor den aangewend om deze wachttijd zoveel mogelijk te 'bekorten. B.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1952 | | pagina 2