Wij lazen voor U
Zitdagen
Richtprijs gerst en haver
Zeeuws Voorlichtingsinstituut
op Verzekeringsgebied (Z. V. V.)
OOGST 1952 VASTGESTELD OP
ƒ22,25 PER 100 KG.
De goedverzorgde indruk die het Tweede Coco-
bro-jaarboekje 1952 bij de eerste kennismaking
geeft, wordt door de inhoud verder versterkt.
De Stichting CoCoBro stelt zich ten doel om zo
wel de cultuur als het onderzoek van het brood
graan met de daaraan verbonden problemen te be
studeren en de verkregen resultaten in zo groot
mogelijke kring uit te dragen.
Zodoende beslaat zij het wijde terrein van boer
tot bakker en de werkgroepen van deze Stichting
verdelen dit terrein in onderlinge samenwerking.
Zo heeft de werkgroep-combinen (waarom niet
werkgroep maaidorsen?) een opinie-onderzoek in
gesteld naar de
ONTWIKKELING VAN HET MAAIDORSEN,
waarbij de voorlopige conclusie kon worden ge
trokken, dat in de naaste toekomst geen opmerke
lijke uitbreiding van het maaidorsen is te ver
wachten.
Het bleek n.l. dat:
33 °7o geen uitbreiding verwacht;
40 zeer weinig uitbreiding verwacht;
21 een matige uitbreiding verwacht;
6 veel uitbreiding verwacht.
Een conclusie die door de meningen in de prak
tijk wordt gesteund en die bij een economisch ver
antwoord opgezette berekening op grond van de
huidige stroprijzen toch ook wel voor vele bedrij
ven getrokken kan worden.
Omtrent verschillende andere enquêtes betref
fende graandrogers, maaidorsers en de invloed van
de tijd van het maaidorsen op de tarwekwaliteit
kunnen op dit moment nog geen nadere mede
delingen gedaan worden, daar de resultaten nog
niet verwerkt zijn.
De werkgroep ongebuild kwam tot de conclusie
dat
TARWERASSEN MET EEN GLAZIGE
EN TEVENS VOLLE KORREL
bij uitstek geschikt zijn voor de bereiding van on
gebuild meel. Over het algemeen wordt, wat de
binnenlandse tarwe betreft, de voorkeur gegeven
aan die uit Zeeland, de Zuid-Hollandce eilanden
en West-Brabant, terwijl ook de IJpolders en de
Wieringerwaard genoemd worden. Hieruit zou
een zekere samenhang met zware kleigrond kun
nen blijken, aldus deze werkgroep.
Wij zouden een samenhang met het klimaats
type toch ook niet onwaarschijnlijk achten, daar
de hier genoemde gebieden toch zeker niet zonder
meer, met uitsluiting van andere, onder het prae-
dikaat „zware kleigronden" begrepen kunnen wor
den.
Een versterking van deze mening, zij het dan
ook in omgekeerde richting, vinden we in het
artikel van Dr. S. Broekhuizen: „De tarwe en
roggekwaliteit van oogstjaar 1951".
Van een
SLECHTE KWALITEIT VAN DE
TARWEOOGST 1951
was vooral dan sprake wanneer er regionaal veel
schot in de tarwe voorkwam.
De oogstperiode ging over het algemeen ge
paard met veel neerslag, waardoor speciaal de
tarweoogst in de Zuidelijke helft van ons land
Zeeland, Zuid. en Noord-Holland, Westelijk Noord-
Brabant, Gelderland en Limburg) ernstige schade
heeft geleden.
Het percentage geschoten korrels variëerde van
1550 en door de optredende schimmels kwa
men vele muffe en vaak slecht houdbare partijen
voor.
Door het geforceerde tempo waarin het drogen
moest geschieden, heeft de bakwaarde ook nogal
eens schade ondervonden. Vooral de kwaliteit in
Zeeuws-Vlaanderen, Zuid-Limburg, de omgeving
van Rotterdam en de Betuwe liet nogal eens wat
te wensen over.
In het Noorden van het land lag het percentage
schot daarentegen veel lager en varieerde van 6
Oost burg: Woensdag 23 April in Café „De Vuijst"
24 uur (de heer Js. Cevaal).
Terneuzen: Woensdag 23 April in Hotel „Des Pays
Bas" van 2,30 tot 4,30 uur (de heer O. H
Wegner).
Kortgene: Donderdag 24 April in Hotel „De Ko
ren beurs" vanaf 11 uur (de heer O. H. Weg
ner).
St. Maartensdijk: Donderdag 24 April in Hote
„Hof van Holland" van 10,30 tot 12,30 uur (de
heer Js. Cevaal).
St. Philipsland: Zaterdag 26 April in Hotel „De
Druiventros" van 10 tot 12 uur (de heer
Js. Cevaal).
Komt hier met Uw vragen op het gebied van
de oudendagsvoorziening, successie-, studie- en uit-
zetverzekering. Tevens is dit de geschikte gelegen
heid om 'afspraken te maken voor huisbezoek.
10 In doorsnede lag het vochtgehalte ook
hier wel 1 boven normaal.
Een overzicht uit de N.O.P. leert dat de rassen
onderling verschillen vertonen:
Carstens V weinig of in het geheel niet.
Lovink tamelijk veel.
Alba enkele partijen; minder dan Lovink.
Heine's VII over het algemeen niet met uitzon
dering van enkele late partijen.
Staring weinig.
Koga geen schot.
Over het algemeen blijken de rode rassen min
der schade te hebben geleden dan de witte rassen;
vooral de Minister bleek hiervoor zeer gevoelig te
zijn.
In een ander artikel gaat Dr. Van Dobben nader
in op de
INVLOED VAN HET WEER OP DE
TARWEOPBRENGST.
In ons blad van 4 Augustus 1951 is deze kwestie
reeds ter sprake gebracht, waarbij de schrijver Ir.
M. A. Geuze op grond van zijn waarnemingen nog
niet tot vaststaande conclusies durfde te komen,
daar hij niet over alle hiervoor nodige gegevens
kon beschikken.
Zoals de lezers zich wellicht zullen herinneren,
meent Dr. Dobben dat lage tarwe-opbrengsten
veelal een samenhang vertonen met:
1°. Weinig zon in de periode van 20 Maart
10 Mei.
2°. Een hittegolf in de periode van 2030 Juni.
3°. Veel regenval in de periode van 10 Juni
20 Juli.
In 1951 bleek de korrelopbrengst een ander beeld
te vertonen dan het voorafgaande jaar; deze was
n.l. hoger dan normaal bij normale stro-ontwik
keling en een hoge waarde voor de korrel: stro
verhouding.
Deze hoge opbrengst was niet te wijten aan het
grote aantal korrels, doch aan het buitengewoon
hoge 1000-korrel-gewicht.
Het aantal zonne-uren in de periode 20 Maart
10 Mei bleek vrij normaal te zijn en gaf daarom
een normale stro-ontwikkeling en aantal vrucht
beginsels.
Van een hittegolf in de periode van 2030 Juni
is zeker geen sprake geweest; de gemiddelde tem
peratuur is wat aan de lage kant geweest om
streeks de bloei en deze schijnt vooral samenhang
te vertonen met de hoge 1000-korrelgewichten van
de granen uit oogst 1951.
Daar de regenval in de periode van 10 Juni20
Juli normaal genoemd kan worden, heeft schrijver
de indruk dat deze normale regenval geen beletsel
schijnt te vormën voor het bereiken van hoge kor
relgewichten en dat eerst van schade gesproken
kan worden bij overmatige regenval.
Samenvattend kan men dus zeggen, dat terwijl
de ontwikkeling van de tarwe geen hoge op
brengst deed verwachten, het 1000-korrelgewicht
een record vertoonde, wat toegeschreven kan wor
den aan het koele, niet te natte weer in de periode
tijdens en na de bloei.
Hoewel de waarde van de drie genoemde facto
ren hiermee niet onomstotelijk vaststaat, menen
wij dat de praktijk door het waarnemen van de ver
schijnselen tijdens de groei van het gewas toch
reeds waardevolle gegevens kan verzamelen en
hiermee reeds rekening kan houden bij de beoor
deling van de te verwachten resultaten.
Een historisch verantwoorde schets, die ons een
aardige indruk geeft van de „goede" oude tijd en
de destijds ook reeds bestaande ordening t.a.v. de
broodvoorziening geeft ons Dr. F. E. Nijdam in zijn
bijdrage: „De belasting op het gemaal".
Deze, vooral op het platteland, meest gehate be
lasting, heeft lang stand gehouden en is eerst in
1855 geheel verdwenen. Daarna hebben nog pro
vinciale en gemeentelijke heffingen een tijdlang
voortbestaan, totdat in 1886 tenslotte ook de ge
meenten Vlissingen en Veere deze belasting af
schaften.
Wel was deze belasting voor de rogge lager dan
voor tarwe, doch doordat, vooral vóór het in zwang
komen van de aardappel, het brood het belang
rijkste volksvoedsel uitmaakte, trof deze belasting
de minder kapitaalkrachtigen wel erg zwaar.
Ook in de provincie Zeeland zal deze belasting
niet onaanzienlijk zijn geweest, daar een door de
schrijver samengesteld overzicht over het jaar 1850
toont, dat in Zeeland het tarweverbruik viermaal
zo hoog lag als dat van rogge. In Drente maakte
daarentegen het rogge-verbruik nog geen 5 uit
van de totale broodgraan-behoefte, zodat deze be
lasting hier in totaal minder drukte. Dat ook in
deze zandprovincies deze belasting allerminst popu.
lair was, tonen ons diverse in dit artikel opgeno
men uitlatingen.
Het broodgraan bestemd voor veevoederdoelein
den was vrij van accijns. Het werd voor dit doel
op de molen met een rijkelijk grote hoeveelheid
zand vermengd, om het voor menselijke consump
tie ongeschikt te maken.
Uit zuinigheid aten verschillende boeren gezand
brood en voor de grap zei men wel, dat het vuur de
mond uitsloeg door het knerpen. Volgens de dok
toren van die tijd moeten verschillende mensen
aan zandkoliek hebben geleden.
De contróle op het naleven van de voorschriften
(het balen van een geleidebiljet en het betalen van
de belasting) was vrij scherp en de Overheid trad iji
vele gevallen niet direct zacht op.
Ten tijde van de Republiek der Zeven Provinciën
moesten molenaar en knecht een dure eed zweren,
dat zij niet zouden knoeien en op de schending hier
van stond een hoge boete, geseling en verbanning.
Van provinciewege werden de controleur (chercher
genaamd en in de volksmond verbasterd tot Sar-
ries) aangesteld, die in een huisje bij de molen
werden gehuisvest en die op de juiste naleving van
de voorschriften hadden toe te zien.
Onnodig zal het zijn te vermelden, dat deze amb
tenaren geen benijdenswaardige positie in de dorps
gemeenschap innamen.
De hardnekkigheid, waarmee de Overheid, met
kleine onderbrekingen, de eeuwen door deze be
lasting heeft laten bestaan, moet grotendeels wor
den gezocht in de ruime baten, die zij afwierp. Zo
bedroeg de opbrengst van 's lands middelen in 1810
14.109.000, waarvan liefst 4.381.000 aan belas
ting op het gemaal.
Bij het herstel van de onafhankelijkheid in 1813
werden wèl de Franse wetten afgeschaft, doch een
nieuwe belasting werd ingesteld, waarbij de tarwe
108,en de rogge 21,60 per 25 mud moest op
brengen. Na vele wijzigingen werd in 1825 de mo
gelijkheid opengesteld een soort abonnement op
deze belasting te nemen, waarbij een vast bedrag
per inwoner werd geheven.
In de vorige eeuw groeiden echter geleidelijk
aan nieuwe ideeën omtrent recht en onrecht in de
maatschappelijke verhoudingen en men ging het
onrechtvaardig achten, dat degenen, die dit voed
sel het meest nodig hadden, omdat zij zware licha
melijke arbeid verrichtten, óók het grootste deel
van deze belasting opbrachten, terwijl zij veelal tot
de minder kapitaalkrachtigen behoorden.
Toen, tengevolge van de slechte aardappeloogst
in de jaren 1845 en volgende, de tarwe steeg tot
17,50 per mud van 70 kg, werden de stemmen,
die afschaffing bepleitten, steeds luider en hadden
dan ook in 1855 afschaffing door het Rijk tot ge
volg. Ook de economische bezwaren tegen deze
belasting waren vele en de administratieve romp
slomp (in onze tijd op ander gebied nog goed be
kend), werkte zeer belemmerend op de vrije ont
wikkeling van de bedrijven. Zo was de combinatie
van mulder en grutter, bakker of meelverkoper
verboden en ieder bedrijf had zich tot een gering
aantal producten te beperken.
De afschaffing is later door niemand betreurd
en heeft er toe bijgedragen, dat de onder
nemingslust vrije baan kreeg en de industrialisatie
van maalderijen en bakkerijen is door de afschaf
fing van deze belasting tot ontplooiing gekomen.
Wel meende men er nog op te moeten wijzen,
dat bij aanschaffing van een kneedmachine meer
gist diende te worden toegevoegd: „want het deeg
zou de desem missen van het in de trog druipend
zweet."
Waardoor de hygiënische zijde ook nog eens
duidelijk op de voorgrond wordt gesteld.
B.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedsel,
voorziening heeft in overeenstemming met de
Stichting voor de Landbouw de richtprijs voor
gerst en haver van de oogst 1952, voorzover deze
producten vallen onder een inleveringsverplichting,
onveranderd vastgesteld op ƒ22,25 per 100 kg,
franco pakhuis handelaar.
De inleveringsverplichting heeft evenals in het
afgelopen jaar uitsluitend betrekking op de klei
gronden en wordt slechts dan opgelegd indien de
beteelde oppervlakte gerst en haver globaal geno
men, tezamen groter zijn dan de oppervlakte
tarwe.
De inleveringsregeling blijft gehandhaafd om
verdere verschuiving van de teelt van tarwe naar
voedergranen te voorkomen. Indien de teler er
voor zorgdraagt dat zijn oppervlakte gerst en
haver die van de tarwe niet te boven gaat, wordt
de inleveringsverplichting derhalve niet opgelegd.
TOELICHTING.
Tot onze spijt is bovenstaande regeling eerst nu
afgekondigd, nadat de granen reeds gezaaid zijn.
Zoals men zich wel zal herinneren is een opper
vlakte gerst beneden 1 ha vrij van levering. Dit
wil echter niet zeggen, dat steeds 1 ha van het
leveringsplichtige areaal afgetrokken kan worden
indien men meer dan 1 ha gerst verbouwd.
Een gemengd gewas zal steeds onder de leve
ringsplicht vallen tenzij het hier een geval betreft
waarbij in een mislukt tarwegewas een zomergraan
wordt doorgezaaid. Wij hebben vernomen dat het
niet onmogelijk is, dat in deze gevallen een uit
zondering zal worden gemaakt.
Nader vernamen wij tevens dat het in de bedoe
ling ligt om de regeling voor de haver iets anders
te maken. Werd voorheen een vrijstelling ver
leend welke uitsluitend met de bedrijfsgrootte
rekening hield, dit jaar zal wellicht het volgende
systeem worden ingevoerd.
Voor ieder bedrijf 2 ha haver vrij, onafhankelijk
van de verbouwde oppervlakte (dit dus in tegen
stelling met de gerst).
Verder zou dan alleen dan nog meer haver wor
den vrijgesteld indien op het bedrijf meer dan 4
paarden (waarbij 1-jarige niet meetellen) op het
bedrijf aanwezig zijn, en wel per paard 50 are
■haver. Over de toewijzing uit eigen oogst zullen
spoedig nadere mededelingen volgen.
RED.