Wij lazen voor U Even noteren Op de ere-galerij Grondkamers, welke voor haar bindend zijn. Daarentegen spreekt het 5e lid van Richtlijnen, welke de Grondkamer bij de beoordeling der pacht overeenkomsten tot leidraad dienen. In zijn beantwoording van een door de heer Chr. van den Heuvel ingediende interpellatie in de Tweede Kamer, heeft de Minister van Justitie op gemerkt, dat deze Richtlijnen geen volstrekt bin dende kracht hebben en derhalve niet voor alle ge vallen de Grondkamers binden. Vandaar ook de mogelijkheid tot afwijking. De Commissie Grondgebruik meent tenslotte, dat de Richtlijnen dus geen bindende kracht heb ben. Wel zouden de verschillende Grondkamers er goed aan doen deze Richtlijnen zo mogelijk op te volgen. Wij kunnen coftstateren, dat de Grondkamer Zeeland de in deze Richtlijnen genoemde maxima niet zal overschrijden en juichen dit toe. Voor lopig lijkt ons de hoogte hoog genoeg. De prijzen der voedergranen. Nog steeds dokteren verschillende commissies in de Stichting voor de Landbouw aan nota's over de gevolgen van de prijsstijging der voedergranen, terwijl op de markten en beurzen de prijzen der vrije voedergranen eerder dalen dan stijgen en in elk geval langzamerhand nogal wat beneden de prijzen liggen, die golden vóór de maatregel van Minister Mansholt, inhoudende een verlaging van de Regeringssubsidie op het bcnvoer. Men heeft het over een verstoring van het bouw plan en van de werkgelegenheid, doch wij zijn ervan overtuigd dat eventuele maatregelen op het gebied der voedergranen het huidige bouwplan niet meer veranderen kunnen en dat er van maat regelen eerder een verstorende werking zou uit gaan voor beide genoemde kwesties. Althans zeker in Zeeland. Zo heeft de hoofdafdeling Akkerbouw van de Stichting voor de Landbouw een uitvoerige be spreking gewijd aan de vraag in hoeverre het nood zakelijk is het prijspeil der voergranen in meerdere mate te beheersen. Hierbij werd met name gelet op het bewerkstelligen van meerdere evenwichtig heid in het bouwplan in verband met het feit, dat voor tarwe en suiker al een doelbewust prijspeil wordt gevoerd, terwijl dit voor voergraan even eens een basisproduct voor de akkerbouw niet het geval is. Eventuele verstoring in het bouw plan zal niet alleen van invloed zijn op de werk gelegenheid in de landbouw, doch tevens op de totale agrarische productie. Geen scheurpremie of scheurplicht. In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal (Landbouwbegroting- 1952) geeft Minister Mansholt uitdrukkelijk te kennen, dat er geen plan voor 't geven van scheur- premies bestaat. De Minister is er niet van over tuigd, dat dit onder de huidige omstandigheden op de duur tot inkrimping van het daarvoor in aan merking komende areaal grasland zal leiden. Bovendien geeft het scheuren van grasland onder de huidige omstandigheden in vele gevallen nog zodanige rechtstreekse voordelen, dat het niet juist wordt geacht hiervoor nog een premie beschikbaar te stellen. Ten aanzien van een scheurplicht verklaart de Minister, dat hij niet dan in het uiterste geval hiertoe zou willen overgaan. Tenslotte wijst Minister Mansholt in de Memo rie van Antwoord aan de Eerste Kamer (Land bouwbegroting 1952) op de noodzakelijkheid alles op alles te zetten om de veevoederverbouw in eigen land zo hoog mogelijk op te voeren. Op de wereldmarkt wordt weinig veevoeder aan- geboden en dan tegen zeer hoge prijzen. Ter illustratie van de schaarste, welke op de veevoedermarkt bestaat, wordt vermeld, dat slechts geringe hoeveelheden voedergranen in ge bieden buiten Noord-Amerika verkrijgbaar zijn tegen hoge prijzen; voor de gerst b.v. variëren deze van 44 tot 54 per 100 kg c.i.f. In Noord-Ame rika, waar de schaarste minder ernstig is dan elders in de wereld, zijn de prijzen eveneens aan zienlijk hoger dan een jaar geleden. Als voorbeeld kan de gerstprijs worden genoemd, die ongeveer 34 35 per 100 kg c.i.f. bedraagt. De ontwikkeling van het binnenlandse prijspeil voor de voedergranen brengt inderdaad belangrijke bezwaren mede. De Minister is echter van mening, dat een volledige inleveringsregeling voor granen hiervoor onder de huidige omstandigheden niet de oplossing zal kunnen zijn. Op den duur zal zich een ander evenwicht op de voedermarkt vormen door aanpassing van de veehouderij aan de krappe voedermarkt, enerzijds door een verhoging van de eigen voederproductie, welke, door de prijsverho ging van het distributievoeder aantrekkelijker wordt, anderzijds zowel door een wijziging in de voedermethoden (b.v. een geringere voedering met granen en een ruimere toediening van ruwvoe- der, als door een beperking van de varkenshouderij en de pluimveehouderij op die bedrijven, die in overwegende mate op het aankopen van voeder zijn aangewezen. Wij menen, dat de Minister hier gezonde taal heeft gesproken. De enige mogelijkheid om de moeilijkheden te overwinnen, bestaat in een aan passing. Er kan nog heel wat meer veevoeder in Neder land verbouwd worden. Hierop zij dus aller stre ven gericht en niet op het kunstmatig trachten te rekken van een toestand, die uiteindelijk toch niet houdbaar is. Met areaalheffingen of inleveringsregelingen krijgt men niet méér van het begeerde veevoeder. Eerder minder! S. Hoewel het reeds 2 weken geleden is, dient op deze plaats alsnog melding te worden gemaakt van onderscheidingen voor langdurige trouwe dienst aan een drietal arbeiders van het bedrijf van de heer J. A. van Oeveren te Kortgene. Aan de heer A. Dingemanse te Kortgene werd de ere-medaille in brons verbonden aan ae Orde van Oranje Nassau uitgereikt. Niet minder dan 45 jaar was de heer Dingemanse op hetzelfde bedrijf werkzaam. Vanwege de Z. L. M. werden voorts getuig schriften uitgereikt aan de heer J. Bouterse, die 40 jaar, en de heer D. Dingemanse, die 35 jaar onaf gebroken met het bedrijf verbonden zijn geweest. Onze hartelijke gelukwensen gaan uit naar deze werknemers, die voor velen een voorbeeld moge zijn. Ook de heer Van Oeveren dient hierin te worden betrokken, daar betrekkingen van zulk een lange tijd de verhouding onderling het beste ken merken. Dat de heer P. de Regt, „Huize Oosterstein", te Kats, die onlangs het bedrijf in handen heeft ge geven van zijn zoon M. de Regt, terzijde wordt ge staan door een groep trouwe arbeiders, moge blij ken uit onderstaand staatje. De heer C. J. de Waard heeft namelijk 40 jaar zijn beste krachten aan dit bedrijf gewijd; de heer J. de Waard werkte er ruim 31 jaar; de heer J. Meulenberg en de heer Ant. de Waard zijn respec tievelijk reeds 32 en 28 jaar werkzaam. Hieruit blijkt wel dat er op „Huize Oosterstein" geen arbeidsmoeilijkheden zijn. Moge dit onder leiding van de heer M. de Regt voortgezet worden. Ook bij de heer J. C. Luijk te Kamperland was een zilveren jubilaris. De heer A. M. Faasse her dacht n.l. op 1 Maart de dag, dat hij 25 jaar op dat bedrijf werkzaam was. Zowel de heer Faasse als de heer Luijk bieden wij met deze herdenkingsdag onze gelukwensen aan. In verband met een technische herziening van de huistelefooninstallatie zullen het kantoor van de Provinciale Voedselcommissaris en het A.V.A. met ingang van heden niet meer te bereiken zijn onder nummer 2345, doch uitsluitend onder nummer 2347 of 2348. De Zeeuwsche Landbouw Maatschappij, de afde ling Verzekering en overige Z. L. M.-diensten blij ven ongewijzigd aangesloten onder nummer 2345. Meer en meer kan men stemmen beluisteren die het vraagstuk van de UITGIFTE DER ZUIDERZEEGRONDEN in nauwe samenhang willen bezien met <le sanering van kleine boerenbedrijven elders in het land. Veel is er in ons land reeds over dit kleine boe- renprobleem geschreven en gesproken zonder dat het nader tot een oplossing is gebracht. Deze keer willen wij Uw aandacht vragen voor een voordracht van Prof. Groenman, welke deze heeft gehouden voor de leden van het Ned. Genoot schap voor Landbouwwetenschap en het Ned. In stituut van Landbouwkundig Ingenieurs, welke voordracht te vinden is in het Januari-nummer van het Landbouwkundig Tijdschrift. Men kan de vraag stellen wat de beste wijze van kolonisatie van dit gebied is, en stuit dan direct op het verschil of hierbij gedacht moet worden aan een maximum aan welvaart, of aan een maximum aan menselijk geluk. Daarbij kan men het belang van verschillende groeperingen of van de Zuiderzeepolders op de voorgrond stellen, doch juister acht Prof. Groen man het om het algemeen belang doorslaggevend te doen zijn, wat in sommige gevallen nog wel eens samen kan vallen met het belang van een bepaalde groepering. Het algemeen belang kan indirect gediend wor den door het nieuwe land te maken tot een model- gebied, dat stimulerend kan werken op het overige platteland. Tegenover dit standpunt kan naar voren worden gebracht dat het nationaal belang gediend is door de oplossing van de noden van het platteland op directe wijze. Hiervoor komen dan in aanmerking het kleine boeren-probleem of liever het vraagstuk van de te geringe bedrijfsgrootte en het vraagstuk van de jonge boerenzoons. Het probleem van de boerenzoons is volgens Prof. Groenman niet op te lossen. Op de zandgron den zijn er op de bedrijven van 5 ha en meer reeds ongeveer 60.000 boerenzoons, welke niet in staat zijn een eigen bedrijf te beginnen. Zelfs al zou men het gehele gebied hiervoor be schikbaar stellen, ook dan nog zou iedere belang hebbende nog niet kunnen beschikken over een bedrijf van minimale oppervlakte. Bovendien zou in de tussentijd het aantal boerenzoons zonder be drijf weer sterk toenemen. Indien men deze weg in zou slaan zou na een generatie het probleem door het hoge geboortecijfer verergerd zijn. Voor deze boerenzoons bestaat dan ook geen an dere keuze als voor de rest van de Nederlandse bevolking: emigratie of overgang naar de in dustrie. HET PROBLEEM VAN DE TE KLEINE BOERENBEDRIJVEN wordt vervolgens aan de orde gesteld. Er zijn in Nederland 70.000 bedrijven op zand grond, die te klein zijn om zelfs bij een minimale bezetting een bestaan op te leveren. Alweer theoretisch bezien, zou, indien de gehele oppervlakte, welke beschikbaar komt in het Zui derzeegebied voor dit doel beschikbaar kon worden gesteld, gemiddeld elk bedrijf er 3 ha bij krijgen, en daarmee in vele gevallen boven deze minimale grens uitkomen. Uiteraard is de praktijk ook hier anders, omdat niet ieder bedrijf boven de minimale grens gebracht behoeft te worden. De Zuiderzeepolders zullen eerst over geruime tijd opgeleverd kunnen worden, doch Prof. Groen man acht dit geen bezwaar, daar dit moeizame saneringsproces ook veel tijd zal vergen. In de tus sentijd zou men er wel voor moeten waken dat tijdens het proces geen nieuwe kleine bedrijven worden gevormd. Hierbij kan als vergelijking Denemarken wor den aangehaald, waar deze ontwikkeling op ver standige wijze gestimuleerd en geleid is in het be gin van deze eeuw. Toen door de ontginningen en de opkomst van de kunstmest de bodemproductie op de zandgrond sterk kon stijgen, heeft men in Denemarken na de eerste wereldoorlog V3 gedeelte van het groot-grondbezit onteigend en de woeste gronden in overheidsbezit omgezet. De politiek die t.a.v. de Wieringermeer is ge volgd, kan men in het kort omschrijven met: vrije mededinging en kunstmatige selectie. Hierdoor is op een betrekkelijk klein aantal grote bedrijven, mede door de grote zorg die van Staatswege aan dit nieuwe land is besteed, een gering aantal uit verkorenen op kosten der gemeenschap tot grote welvaart gekomen. Het gebied trekt als modelgebied belangstelling uit binnen- en buitenland, en bij een systeem van natuurlijke selectie, zoals dit indertijd in de Haar lemmermeer is toegepast, zou men vele van deze voordelen prijs geven. Een verzoening der standpunten ziet Prof. Groenman in een combinatie, waarbij men de eis stelt dat de nieuw toe te laten boeren een bedrijf op het oude land hebben, dat gebruikt kan worden voor de sanering, terwijl men deze boeren aan één zelfde kunstmatige selectie onderwerpt als die tot nog toe gold. Men vangt dan twee vliegen in één klap. In het nieuwe land een flink slag mensen en op het oude land een vergroting van de be drijven. Hierbij komt het er ook wel degelijk op aan welke der motieven voorop gesteld wordt. Als men de selectie voorop stelt, is het mogelijk dat in streken die geen behoefte hebben aan sane ring, toch cultuurgrond vrijkomt. De sanering wordt dan een min of meer toevallige bijkomstig heid. Indien men echter uitgaat van de sanering, dan zal men meer beperkt zijn in de keuze der kolonis ten enerzijds, doch anderzijds de noden der streek toch systematischer op kunnen lossen. De selectie die nu door de polderdirectie wordt uitgevoerd met het oog op het polderbelang, dient dan ook meer gericht te worden op het belang van de te saneren streek. Daar de financiële zijde, t.a.v. de vraag naar de meest voordelige exploitatie en de bouwkosten van de bedrijven volgens Prof. Groenman hier wegval len tegenover het algemeen beleid, dat zich over tientallen van jaren uitstrekt, heeft hij deze vraag buiten beschouwing gelaten. Het komt ons voor, dat datgene wat hier opge merkt is door Prof. Groenman reeds aan de gang is. De herverkaveling van Walcheren is het grote voorbeeld van een combinatie der twee standpun ten t.a.v. de bevolkingspolitiek van de nieuwe polders. Met dit voorbeeld voor ogen wagen wij het niet om erg optimistisch te zijn over de mogelijkheid het hier voorgestelde systeem in de praktijk uit te voeren. Immers van de 3000 ha ter beschikking gesteld aan de boeren van Walcheren, is slechts 2000 ha in gebruik genomen door deze categorie. Inmiddels rijst de vraag, mede in verband met het door Prof. Groenman opgemerkte, of wellicht bij de selectie de belangen van de polder niet te veel de doorslag hebben gegeven; een mening die men op Walcheren meer kan beluisteren. Ziende op dit resultaat en het belang ook van andere groe pen der landbouwende bevolking, lijkt ons het door Prof. Groenman aangegeven systeem te radicaal naar de andere kant doorslaand. De voorgestelde verdeling van de Zuid-Sloe- polder heeft in dezen getoond dat een compromis tussen beide standpunten wel degelijk mogelijk is. Ook op ander terrein speelt zich een belangrijke discussie af rondom deze nieuwe grond en wel over de vraag

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1952 | | pagina 2