Omweiden in de practijk De Zeeuwse klederdracht Mededelingen van de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst RASSENKEUZE ZOMERTARWE. Nu voor de moderne vveide-exploitatie ook in ons gewest meer belangstelling begint te komen is het wel goed aan enkele practijkgevallen te laten zien, wat hiermede bereikt kan worden. Hier volgen dan 2 verslagen over de omweiding in Zeeuws-Vlaanderen, zoals deze in 1951 heeft plaats gehad. Het weiland van het eerste bedrijf is gelegen tegenover de boerderij. Het is een aaneengesloten complex met een oppervlakte van 3,40 ha. Men had dit verdeeld in 6 vakken, de eerste 4 vakken 0,50 ha en de laatste twee 0,70 ha groot. De veebezetting was als volgt: 4 Melkkoeien tot Juli, daarna 3 koeien. 8 Vaarzen van IY22% jaar. 2 Werkpaarden. In totaal dus 13Y2 stuks grootvee, dat is 4 stuks per 'ha. Naast de beweiding is nog 4500 kg hooi gewon nen van goede tot zeer goede kwaliteit. 2500 Kg is gewonnen van een perceel, dat niet voorgeweid was en 2000 kg van een perceel, dat één keer was afgeweid. Er is in twee groepen geweid. De melkkoeien voorop en het jongvee met de paarden achteraan. Het naweiden met de paarden is hier zeer goed be vallen. Beide groepen konden gemiddeld 1 week in 1 perceeltje weiden. Vak 5 en 6 zijn na het hooien in één perceel beweid, waar de kwaliteit van het grasland niet op vooruitging. In de toekomst gaat dit veranderen en zal er een indeling gemaakt worden van 7 percelen van 50 are. Er zal dan nog meer gehooid kunnen worden, want de beweiding is toch nog te ruim geweest. Het perceel was electrisch afgerasterd met be hulp van een lichtnettoestel. De afrastering bestond uit 2 draden. De bovenste was een stroomdraad van enkeldraads puntdraad, de benedenste een ge wone prikkeldraad. Ook de afscheiding tussen de vakken was met 2 draden. Van uitbreken is dan ook geen sprake geweest. De bemesting is ook nog niet helemaal in orde geweest, daar er in het voorjaar al te veel stikstof was gestrooid. Op 2 vakken is gegierd tegen een hoeveelheid op 20.000 1 per ha. Naast de gierbe- mesting is nog 225 kg kalkammonsalpeter per ha gegeven. Op de twee volgende vakken is kalkstik- stof gestrooid tegen een hoeveelheid van 225 kg per ha. De werking hiervan tegen het onkruid is goed geweest, vooral de paardebloem was veel ver minderd. De rest van de stikstof is in 2 keer gege ven, n.l. naar 150 kg kalkammonsalpeter per ha en 150 kg kalksalpeter per ha. De 2 laatste vakken ontvingen in totaal 450 kg kalkammonsalpeter per ha. Het gehele perceel heeft een superbemesting ontvangen van 450 kg per ha. Vanaf September zijn de melkkoeien op stal bij- gevoederd met 10 kg pulp per dier per dag. Nodig was dit niet, daar er genoeg gras was. Het jongvee is in October bijgevoerd met bietenkoppen in de weide en eveneens het melkvee plm. 25 kg per dier per dag. Het vee is de hele zomer erg rustig geweest en de melkgift was erg regelmatig. Melkvee en jong vee waren in zeer goede conditie. Het weiland van het tweede bedrijf is gelegen om de boerderij en is in 2 gedeelten gescheiden. In elk gedeelte is een drinkwaterplaats. 88 Are is on- beplant, het overige is beplant met vruchtbomen en knotwilgen. De totale oppervlakte is 3,60 ha. Het was verdeeld in 8 vakken. De veebezetting was als volgt: 7 melkkoeien, 8 stuks rundvee, 12 jaar, 2 stuks rundvee, beneden 1 jaar, 3 werkpaarden, 1 veulen. In totaal dus 17V2 stuks grootvee, dat is 5 stuks per ha. Ook is er vroeg nog 2500 kg hooi gewon nen van zeer goede kwaliteit. Het eerst werd afgeweid met de melkkoeien, waarachter het jongvee met de paarden. Vooral het naweiden met de paarden is zeer goed beval len. omdat v°el wat de koeien laten staan door de paarden wordt opgenomen. Beide groepen konden gemiddeld 5 dagen in een perceeltje blijven; in het begin iets langer, later iets korter. Wanneer na de beweiding nog wat lang gras bleef staan, is dit ge maaid. De percelen waren electrisch afgerasterd. Een gedeelte bestond uit gladde draad en een gedeelte uit puntdraad, aangesloten op een lichtnettoestel. Bij het melkvee heeft men geen last gehad van uitbreken; dit kwam echter wel eens voor bij het jongvee. De stikstofbemesting was nog niet helemaal in orde, omdat in het begin van de zomer te lang ge wacht is met strooien, en de eerste gift in het na jaar ruim groot geweest is. De eerste stikstofbemesting in Maart bedroeg 225 kg kalkammonsalpeter per ha. Dan is er van af Juni tot eind Augustus elk perceeltje om de 3 weken gestrooid tegen een gift van 110 kg kalk salpeter per ha. In totaal is een bemesting gegeven van: 450 kg super per ha. 225 kg K.A.S. per ha. 450 kg K.S. per ha. Vanaf Augustus is aan het melkvee op stal na het melken 10 kg pulp bijgevoerd en in September 15 kg pulp per dier per dag. De nieuwmelkse koeien kregen hier nog 1 kg weidekoekies bij. Van af October is hieraan nog 25 kg bietenkoppen toe gevoegd. Het melkmee bleef dan 's nachts op stal en was alleen overdag in de weide. Het jongvee is pas vanaf half October bijgevoerd met bietenkop pen in de weide. Op 24 September is 1 ha vlas klaver gemaaid om in te kuilen. Daarna is dit per ceel direct mee afgeweid. Veel eten kwam hier natuurlijk niet meer op. Het ligt in de bedoeling volgend jaar iets minder vee te houden. Er kan dan meer hooi gewonnen worden en in een minder gunstige zomer hoeft niet zoveel bijgevoerd te worden. Bijvoeren in de weide is altijd duur, gras is het goedkoopste voedsel en hooi is een nooit hoog genoeg te waarderen winter voedsel. Zowel het melkvee als het jongvee was de hele zomer in zeer goede conditie. Het vee was goed rustig en de melkgift de hele zomer regelmatig. Uit het bovenstaande hebt U kunnen lezen, wat in de practijk met modern omweiden bereikt kan worden. Ook op Uw bedrijf is dit mogelijk. Axel, 1 Maart 1952. R. L. V. D. „Oeh, die schone klederdrachten Als de meisjes van Axel daar kounen, juist als vlinders bevleugeld, bepareld en gehoornd. En dan die meisjes van Goes, wier gezond aangezicht in de ajouren kanten kap ligt als een perzik in een zilveren schaal. Zo iets vergeet men niet." Aldus wijlen de Vlaamse schrijver Felix Tim mermans. „Nergens in Nederland en waarschijnlijk niet in Europa kan een grotere verzameling van mooie gezichtjes in de meest bekoorlijke klederdracht en hoofdbedekking worden gezien, dan op een markt dag in Middelburg." Aldus een Engelse schrijver. In de loop der tijden zijn die Zeeuwse kleder drachten aan herhaalde veranderingen onderhevig geweest. Dat is gelukkig, omdat verandering leven betekent en blijvende belangstelling geeft. Er zal bijv. een groot verschil bestaan tussen het oudste gegeven van de Zuid-Bevelandse dracht, welke we vinden in een tekening, gemaakt in 1521 door Albrecht Dürer, tijdens diens bezoek aan Goes en de dracht van tegenwoordig. We behoeven echter gans niet zo ver terug te grijpen. Verdwenen zijn bij de mannen de gekleur de borstrokken met zilveren knopen en ketting, de pietelaer en schansloper, gedragen bij deftige ge legenheden. De tunoed of hoge hoed in Walcheren, evenals het merelaertnisje (nestje van de merel), een hoedje met afgeplatte bol en een kort voor klepje. De korte broek en schoenen met gespen, het pluumpetje van de Walcherse jongetjes en het weewenaertje (lakense pet met doffe klep) op Zuid-Beveland. De Walcherse boerinnendracht heeft meerdere plaatselijke variaties. Zo is er de Nieuwlandse dracht, die veel meer aan die van Zuid-Beveland doet denken, wat z'n oorzaak vindt in het feit, dat Nieuwland een dorp is in een polder, ingedijkt des tijds door de Ambachtsheren van 's-Heer Arends- kerke in Zuid-Beveland. Die van Arnemuiden nadert, althans in de daagse dracht, sterk die van de algemeen Walcherse. De muts der vissersvrouwen is een vereenvoudigde Nieuwlandse muts. De dracht van het z.g. Middelburgse Ambacht onderscheidt zich, doordat de muts een grote, stijve kanten afhang heeft naar achteren. De drachten van Noord-Beveland, Tholen en Schouwen-Duiveland vertonen kleine verschillen. De sluiermuts is daar het enige overblijfsel van wat lang geleden al, volksdracht was. De vrouwen in het land van Axel dragen wel een heel bijzondere kledij, evenals die uit het land van Cadzand. Bij de laatsten spreekt men van karekiet- muts. De mannendracht uit het land van Axel vertoont veel overeenkomst met die uit Walcheren. De pet draagt de naam van „één tientje", naar de prijs, die er voor betaald werd. In het Zuid-Bevelandse dragen de protestantse vrouwen ronde mutsen en haar katholieke zusters met afhangende kant. De protestantse mannen dragen de hoed met opstaande rand en de katho lieke met neergeslagen rand. Deze boerenhoed is in de volksmond bekend als kraaiennest of sla schotel. Ook in Walcheren kan men opmerken bij de vrouwen, dat ze tot een bepaald kerkgenootschap behoren, doordat ze geen strikken aan de krullen dragen. Tussen Kerk en dracht was er ook nog wel eens op andere wijze verband. In 1666 stond in Middelburg de strenge prediker Jean de la Badie. Deze hield strenge boet-predica- ties tegen de onzedelijke dracht of te wel tegen de blote armen. Het resultaat was, dat over de armen .in het vervolg moffen gedragen werden, die de naam kregen van „labadistjes", als toespeling op de naam van de predikant. De moffen, die de vrouwen in Walcheren des winters dragen, worden nu nog zo genoemd. Zoals reeds is opgemerkt, is ook de hoerendracht steeds aan mode onderhevig geweest. Het aparte cachet bleef echter bewaard. In de laatste jaren is dat anders geworden en zien we een steeds toenemende afglijding naar de burgerdracht. De mannen op Walcheren begonnen met een sportpet als tegenstelling met de boeren- pet „mensenpet" genoemd. Bij de jonge vrouwen en meisjes begon en begint het met het korter worden van rokken en schorten. Daarbij staan de vroegere kousen en schoenen niet meer, dus dameskousen en -schoenen. Het uiteinde lijke resultaat is de burgerkleding. Zienderogen vermindert het aantal Zeeuwen 'n de gewestelijke dracht, zoals ook op ander gebied veel verdwijnt of is verdwenen, wat eeuwen stand hield. In een geestig artikel in een der Zeeuwse dag bladen beschrijft iemaind, wat zoal op de Zeeuwse wegen wordt opgemerkt: zeer veel bromfietsen, trapfietsen, auto's en autobussen, vrachtauto's, motorrijwielen, tractors enz. Als men veel geluk heeft mogelijk ook een boer met een paard er naast. Men neme, zegt de schrijver, hiervan goede nota, speciaal wat het paard betreft, want dat verdwijnt, omdat straks voor het boerenwerk geen paarden meer nodig zullen zijn. Met de Zeeuwse klederdracht is het evenzo. De tijd komt, dat ze van het toneel is verdwenen. Ook hier verandering van structuur onder de landelijke bevolking van Zeeland, waarbij ook de hoerendracht mede ten offer valt. (Radiorede van de heer G. Houtekamer.) Opbrenfst zomerianverassenproefvelden 19471951 in kg/are. Rassen 1947 1948 1949 35.6 34 8 30.5 3S.8 (2) (2) (2) D.) e— 40.4 (2) 33.2 40.- L~ F (1) (1) 50.7 46.3 51 8 53.2 (2) (2) (2) (2) 1950 38.8 33.2 39.2 41.2 38.6 (1) (1) (1) (1) (1) 1951 Gemiddeld 1947/1951 kg/are 37.- 36.7 41.6 35.2 43.- 40.1 (1) (1) (1) (1) (1) 41.3 38.4 34 8 42.7 44 7 40 1 46 6 43.7 100 (8) (6) (3) (5) (4) (2) (1) (1) productieve. 99 92 84 103 108 97 112 105 41.6 kg/are. Het is een vroeg- (8) (6) (3) <5) H) (2) (1) (1) Koga Blanka v. Hoek Hera Peko Karn II Pondus Strube's 10022/43 Van de in de rassenlijst opgenomen rassen is Peko de meest rijpende, roodzadige tarwe, die latere zaai gced verdraagt. De korrel is groot en mooi van vorm. Ver dient de volle aandacht. Koga kan in opbrengst niet met Peko meekomen. Hera wordt niet verder beproefd. Hoewel goed productief laat Karn II in vergelijking met de nieuwere rassen het in op brengst zitten. Het is een vroegrijpende, roodzadige tarwe, die in 1952 verder beproefd zal worden. Veel belovend lijkt Pondus van Fa Weibull, Landskrona. Aanvankelijk traag ontwikkelend, doch vroeg rijp ras. Ook roodzadig. Ook Strube's 10022/43 wordt in 1952 verder beproefd. Het is eveneens een roodzadige tarwe. Het stro is lang en matig stevig. Zie voor de gevoeligheid van de rassen voor latere zaai de onderstaande tabel. Uit deze cijfers blijkt, dat Peko 9 minder op kan brengen als het ras 3 weken later wo'-dt ge zaaid. Ook Koga kan een latere zaai goed ver dragen. De oudere rassen Blanka en Van Hoek reageren in opbrengst sterk op een latere zaaitijd. Rassen Gemiddeld le 7aai 1947-1951 2c zaai 100 (7) 92 (7) 100 (5) 84 (5) 100 (2) 76 (2) 100 (5) 89 (5) 100 (4) 91 (4) 100 (2) 97 (2) 100 (1) 94 (1) Strube's 10022/43 100 (1) 85 (1) Kruiningen, Maart 1952. De Hoofdassistent van het Onderzoek, G. J. BOM.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1952 | | pagina 7