De behoefte aan drinkwater bij ons vee
FISCAAL-VAR IA
De algemene betekenis.
Voor de instandhouding van de gezondheid van
het productievermogen van onze landbouwhuisdie
ren heeft water, zowel als bestanddeel van de be-
drijfsvoedermiddelen als in de vorm van aanvul
lend drinkwater door de dieren opgenomen, een es
sentiële en onmisbare taak. De betekenis van water
voor een normaal verloop van de levensfuncties in
het lichaam gaat zelfs boven die van het voedsel,
dat in vaste vorm wordt verstrekt, uit. M.a.w. een
dier sterft eerder van dorst, dan van honger.
Dit is heel begrijpelijk, wanneer we nagaan waar
voor het water (vocht) in het dierlijk lichaam
dient. Zonder water is de vorming van spijsverte-
rings-sappen (zoals speeksel, maag- en darm-sap)
onmogelijk. Dit betekent, dat de vertering van de
organische en minerale bestanddelen van het voe
der niet kan plaats vinden. Ook de opname van de
verteerde (opgeloste) voederbestanddelen door de
darmwand in de bloedbaan zou geheel stagneren.
Zonder regelmatige verstrekking van water zou
verder het bloed door vochtverlies abnormaal wor
den (te hoge concentratie), alle weefsels, zoals ook
de vocht-producerende klieren, zouden uitdrogen,
terwijl de uitscheiding van schadelijke afvalstoffen
via de darm (mest), nieren (urine), longen (kool
zuurgas), huid (zweet) volledig vast zou lopen. Het
lichaam zou al heel spoedig aan uitdroging, zelf
vergiftiging en verstoring der warmteregeling wor
den prijsgegeven.
Nu zal er geen enkele veehouder over denken
door onthouding van het noodzakelijke vocht ziin
dieren aan een gewisse dood over te leveren. Dit
neemt echter niet weg, dat aan een goede drink
watervoorziening, aangepast aan de weidegang
's zomers en speciaal ook aan de winter-rantsoenen
op veel bedrijven, nog het een en ander hapert. Dit
tot schade van de boer, die bij zijn vee storingen in
levenskracht en algemeen welzijn in de hand werkt,
en lagere prestaties in de vorm van groei bij jong
vee, vlees- en vetvorming en melkproductie zal be
reiken dan mogelijk is.
Het kan daarom hier zijn nut hebben eens nader
bij de vochtbehoefte der verschillende diersoorten
stil te staan. Iedere veehouder kan dan nagaan, in
hoeverre hij bij. de drinkwatervoorziening aan de
normen voldoet.
Nu is de vochtbehoefte van elke diersoort van
veel factoren sterk afhankelijk. Voor een goed
overzicht zullen we de belangrijkste hiervan in het
kort memoreren.
1. De samenstelling van het voederrantsoen
bij hoog vochtgehalte, zoals bij verstrek
king van veel saprijke voedermiddelen, (nat
te pulp, knol- en wortelgewassen en in wat
mindere mate kuilvoeder en groenvoeder-
middelen) kan de drinkwaterbehoefte uiter
aard aanzienlijk teruglopen;
bij hoog suikergehalte, zoals in suikerbie
tenkoppen vers en ingekuild), melasse-kuil-
voër en vervolgens voederbieten, zeer jong
gras e.d. neemt de behoefte aan drinkwater
toe (suiker trekt vocht aan);
eveneens stijgt de drinkwaterbehoefte
naarmate het rantsoen rijker is aan eiwit
(eiwitrijk krachtvoer) en zouten (minera
len)^ dit laatste geldt vooral bij hoge gehal
ten aan keukenzout in het voeder (ook bij
verstrekking van likstenen en „brak" drink
water), maar eveneens bij hoge kali- en kalk-
gehalten in de rantsoenen.
2. De aard en de samenstelling van het beschik
bare drinkwater. De schadelijke nevenwer
king van afwijkend drinkwater kan misschien
beter in een apart artikel over „de betekenis
van de kwaliteit van het drinkwater" worden
behandeld.
3. De verliezen aan water door het dierlijk
lichaam
met de uitwerpselen (mest en urine) o.a.
massale rantsoenen en ook purgerende rant
soenen eisen meer drinkwater door groter
vochtverlies bij de darmpassage;
met de ademhalingslucht (waterdamp via
longen)
door zweten veel lichaamsbeweging
inspanning en in het bijzonder zware arbeids
prestatie bij paarden kunnen de vochtverlie
zen langs de beide laatste genoemde wegen
sterk doen toenemen en de noodzakelijke
drinkwater opname hiermee evenredig stijgen.
van grote invloed hierbij zijn hoge buiten
temperaturen in de zomer en idem stal tem
peraturen 's winters (sterker transpireren);
met de geproduceerde melk (bijv. koemelk
bevat per liter gemiddeld 0.875 1 water).
Aan de hand van verschillende proefnemingen
in binnen- en buitenland heeft men getracht nor
van de Zeeuwse boer en in het bijzonder van die
van de Schouwen en Duivelanders, is een grootse
taak.
Wij betreuren Uw heengaan, doch moeten en
willen dit eerbiedigen. Hetzij U gegeven het werk
van onze Z. L. M. nog vele jaren in goede gezond
heid te mogen meemaken.
Tot zover een verkorte weergave van het verslag
van de Secretaris.
Rest mij, als verslagschrijver, een laatste woord.
Heer Van de Zande ook ik breng U, vanaf deze
plaats, nogmaals gaarne een woord van oprechte
dank, voor de steun, medeleven, etc. die ik tijdens
mijn verblijf op Schouwen en Duiveland, steeds
van U heb mogen ontvangen.
men voor de drinkwaterbehoefte van de verschil
lende diersoorten vast te stellen, rekening houdende
met de aard (vochtgehalte) van de rantsoenen.
Wanneer we deze toepassen op de gebruikelijke
Zeeuwse rantsoenen dan komen we tot de volgende
hoeveelheden.
Rundvee, niet melk gevend. Drinkwaterbehoefte
gemiddeld 1/13 van het levend gewicht (op heel
jonge leeftijd meer bij veel saprijk voer minder).
Dit betekent dus bijv. voor jongvee van 150 kg 11
12 kg 1) drinkwater, voor vaarzen van 350 kg
27 1, bij mestvee van 650 kg ongeveer 50 1 drink
water.
Melkkoeien vragen een extra voorziening voor
de vorming der melk. Als norm neemt men wel aan
heid melk. Een koe met een lev. gew. van 540 kg
1/18 van net levend gewicht 9/1Ö x de hoeveel-
en een productie van 15 1 melk vraagt naast een
„Zeeuws" rantsoen (waarin 35 kg saprijk voer)
ongeveer 30 :f. 13.5 43.5 1 drinkwater per dag.
Geeft een dergelijke koe 25 kg melk per dag, dan is
de behoefte 30 22.5 52.5 kg volgens bovenge
noemde normen.
Bij vroeger in Groningen genomen proeven ver
bruikten melkkoeien met een lev. gew. van 510 kg
en een dag-productie van gemiddeld 16,3 kg melk
67 kg water. Hiervan was aanwezig in het verstrek
te rantsoen (bestaande uit hooi, stro, een weinig
krachtvoer en 25 kg bietenkop en -bladkuil) ruim
21 kg, terwijl rond 46 kg per dag als drinkwater
werd verstrekt.
Zeer melkrijke koeien, die tot 30 1 melk per dag
geven, vragen 's winters aan drinkwater tot onge
veer 65 1 per dag.
De dagelijkse vochtbehoefte en hiermede tevens
de hoeveelheid benodigd drinkwater ligt bij paarden
lager dan bij rundvee. De normen van Kellner ge
ven 2.5 kg water per kg droge stof in het rantsoen
aan.
Niettemin is de variatie zeer groot t.g.v. meer of
minder arbeidsprestatie (zweten). Voor werkpaar
den boven 3 jaar kan bij de gebruikelijke winter-
rantsoenen een drinkwaterbehoefte van 25 1 (onder
houd) worden aangehouden, bij zware arbeid toe
nemend tot 45 1.
Schapen en geiten hebben zowel absoluut als in
verhouding tot hun levend gewicht de geringste be
hoefte aan vocht. Naast rantsoenen, welke bestaan
uit hoofdzakelijk droog voeder, is de dag-behoefte
in de vorm van drinkwater ongeveer 3 1, zogende
en melkgevende dieren vragen wat meer vocht,
doch dit kan het beste in de vorm van wat meer
sappig voeder worden verstrekt. Bij niet-melkgeven.
de schapen en geiten is het drinkwaterverbruik niet
groter dan ongeveer 1.5 1.
Varkens tenslotte verbruiken per kg droge stof
in de rantsoenen de grootste hoeveelheden vocht.
Nemen we de gemiddelde normen van Kellner en
Pott, dan is deze behoefte 6.5 1 per kg opgenomen
droge stof. Dit betekent, dat fokvarkens, bij nor
male hoeveelheden hakvruchten en groenvoer in de
rantsoenen (waarin 210 kg water) bij stijgend
lev. gewicht van 20120 kg, 4 tot 10 1 drinkwater
nodig hebben. Deze hoeveelheden moeten belang
rijk worden overschreden voor zogende fokvarkens.
De normen voor mestvarkens liggen iets hoger
dan die voor de niet-zogende varkens. Bij toenemen
de lichaamsgewichten van 255090130 kg
is de totale waterbehoefte (rantsoen inbegrepen)
resp. 6121724 kg water. Bij een mes-
terij, welke in hoofdzaak op meelvoer berust, komt
dit overeen met een hoeveelheid drinkwater van
471216 1 per dag. Bij volumineuze rantsoenen
met aardappelen en bieten is de drinkwaterbehoef
te uiteraard geringer.
Voor alle diersoorten is een regelmatige verstrek
king van drinkwater noodzakelijk te achten voor
een zo hoog mogelijke voederbenutting.
De Rijkveeteeltconsulent.
Ir W. L. HARMSEN
AANGIFTEBILJETTEN INKOMSTEN- EN VERMOGENSBELASTING 1952
Als dit nummer van ons blad onze lezers heeft
bereikt zullen velen hunner ook reeds hun aangifte
formulier ontvangen hebben voor de Inkomstenbe
lasting 1951 (model A) of voor de Inkomstenbe
lasting 1951 en de Vermogensbelasting 1952 (Model
B). Deze biljetten moeten dit jaar vóór 15 April
ter Inspectie worden ingezonden.
Niet inlevering of niet tijdige inlevering zal dit
jaar meer nadelige gevolgen hebben dan in vorige
jaren.
Als men n.l. zijn biljet niet of niet tijdig inzendt
zal dit tot gevolg hebben dat de aanslag met 5
wordt verhoogd. Deze verhoging bedraagt mini
maal 5,
Tegelijkertijd met het hierboven genoemde B-
biljet ontvangen belastingplichtigen ook een biljet
voor de voorlopige aangifte. Indien men dit vóór
15 April ter Inspectie inzendt verkrijgt men auto
matisch uitstel voor het indienen van het defini
tieve aangifte-formulier B. Dit behoeft men dus
niet ter Inspectie aan te vragen.
Voor hen die een biljet A ontvangen is de zaak
enigszins anders. Zij ontvangen geen voorlopig
aangif tef ormulier.
Indien ook deze belastingplichtigen uitstel willen
verkrijgen tot 15 Juli moeten zij een voorlopig aan
giftebiljet wel eerst ter Inspectie aanvragen.
Men lette er dus nauwkeurig op of men een B-
biljet ofwel een A-biljet ontvangt.
Een model van de kop van beide biljetten druk
ken we hieronder af.
MODEL AANGIFTEBILJET A.
DIENST
Ministerie van Financiën
No. 208
De Inspecteur der Belastingen
te
De Heer
'„OM j; -l.V. ifc
ffi 1 ij*
•?um. b-T
No.
te
INKOMSTENBELASTING 1951
AANGIFTEBILJET A.
Uitgereikt d.d.
voor binnenlandse
belastingplichtigen
28 Febr. 1952
Cv
No
DIENST
Ministerie van Financiën
No. 208
De Inspecteur der Belastingen
te
MODEL AANGIFTEBILJET B.
De Heer/Mw.
te
No.
INKOMSTENBELASTING 1951
VERMOGENSBELASTING 1952
AANGIFTEBILJET B.
voor binnenlandse
belastingplichtigen
Gemeente
I. B. 9 No
Uitgereikt d.d. 29 Febr. 1952
BOEKHOUDBUREAU DER Z. L. M.